§4 opdracht 13 woorden rondom Europa Flashcards

1
Q

monetaire

A

wat met het muntstelsel te maken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

federale

A

wat betrekking heeft op een bond van staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

regime

A

strenge regels; bewind; regeringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bevoegdheden

A

rechten om bepaalde handelingen uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eurosceptici

A

mensen die ernstig twijfelen aan het nut van de Europese eenwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

referenda

A

volksraadplegingen; volksstemmingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soevereiniteit

A

oppermacht; hoogste gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

in het geding

A

staat ter discussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opponenten

A

tegenstanders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spectrum

A

verscheidenheden binnen het geestelijke of politieke leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mondiale

A

over de hele wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

liberale

A

behorend tot de politieke stroming die de nadruk legt op individuele vrijheid en particulier initiatief met zo weinig mogelijk staatsbemoeienis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

blikveld

A

wat men vanaf ene bepaald punt kan zien; wat men opmerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zeggenschap

A

invloed; recht om over iets te beslissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betutteling

A

gedrag waarbij je alles voor iemand regelt alsof de ander dat niet zelf kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

budgettair

A

wat de uitgaven betreft

17
Q

ratificeren

A

bekrachtigen

18
Q

sancties

A

strafmaatregelen

19
Q

burgerinitiatief

A

mogelijkheid voor onderdanen om iets op de politieke agenda te zetten

20
Q

toonbeeld

A

model; goed voorbeeld

21
Q

paradox

A

uitspraak die in zichzelf tegenstrijdig lijkt

22
Q

vermeende

A

veronderstelde; waarvan of van wie men denkt dat

23
Q

bureaucratisch

A

strikt volgens de regels handelend; met veel onnodige administratie en papierwerk gepaard gaand

24
Q

tegenindicatie

A

aanwijzing dat het tegendeel het geval is

25
Q

geëngageerde

A

betrokken