§1 opdracht 3 Griekse en Latijnse woorden Flashcards
1
Q
a priori
A
vooraf aangenomen als vaststaand feit
2
Q
ad hoc
A
voor dit speciale geval
3
Q
alea iacta est
A
de teerling is geworpen
4
Q
carpe diem
A
pluk de dag
5
Q
casu quo (c.q.)
A
in welk geval; in het zich voordoende geval
6
Q
conditio sine qua non
A
noodzakelijk, absolute voorwaarde
7
Q
cum suis (c.s.)
A
met de zijnen
8
Q
errare humanum est
A
vergissen is menselijk
9
Q
in vino veritas
A
dronken mensen spreken de waarheid
10
Q
in-vitro
A
in (het) glas; in een reageerbuis
11
Q
mutatis mutandis
A
met de veranderingen die nodig zijn bij toepassing in een andere situatie
12
Q
nomen est omen
A
een naam is een voorteken
13
Q
primus inter pares
A
de eerste onder zijn gelijken
14
Q
quod erat demonstrandum (q.e.d.)
A
wat aangetoond moest worden
15
Q
quod non
A
wat niet het geval is