Les 30 - bijwoorden Flashcards
1
Q
hier
A
aquí
2
Q
daar
A
ahí
3
Q
daarginds
A
allí
4
Q
hier (Latijns-Amerika)
A
acá
5
Q
daar (Latijns-Amerika)
A
allá
6
Q
binnen(in)
A
dentro
7
Q
buiten
A
fuera
8
Q
naar binnen, erin
A
adentro
9
Q
naar buiten, eruit
A
afuera
10
Q
dichtbij, vlakbij
A
cerca
11
Q
ver(af)
A
lejos
12
Q
boven
A
arriba
13
Q
beneden
A
abajo
14
Q
ervoor, vooraan, voorop
A
delante
15
Q
erachter, achteraan, achterop
A
detrás
16
Q
vooruit
A
adelante
17
Q
achteruit
A
atrás
18
Q
waar
A
donde
19
Q
waar?
A
¿dónde?
20
Q
waarheen
A
adonde
21
Q
waarheen?
A
¿adónde?
22
Q
vanwaar
A
de donde
23
Q
vanwaar? waarvandaan?
A
¿de dónde?
24
Q
aan de overkant, tegenover
A
enfrente