Les 30 - bijwoorden Flashcards
hier
aquí
daar
ahí
daarginds
allí
hier (Latijns-Amerika)
acá
daar (Latijns-Amerika)
allá
binnen(in)
dentro
buiten
fuera
naar binnen, erin
adentro
naar buiten, eruit
afuera
dichtbij, vlakbij
cerca
ver(af)
lejos
boven
arriba
beneden
abajo
ervoor, vooraan, voorop
delante
erachter, achteraan, achterop
detrás
vooruit
adelante
achteruit
atrás
waar
donde
waar?
¿dónde?
waarheen
adonde
waarheen?
¿adónde?
vanwaar
de donde
vanwaar? waarvandaan?
¿de dónde?
aan de overkant, tegenover
enfrente
eergisteren
anteayer
gisteren
ayer
vandaag, heden
hoy
morgen
mañana
overmorgen
pasado mañana
gisteravond
anoche
dan, toen
entonces
vroeger, eerst
antes
nu, thans
ahora
dadelijk
luego
later, daarna, vervolgens
después
nooit
nunca / jamás
altijd
siempre
vroeg
temprano
laat
tarde
terwijl, intussen
mientras
al, reeds
ya
niet meer
ya no
nog
todavía, aun, aún
wanneer
cuando
wanneer?
¿cuándo?
voldoende, tamelijk
bastante
zo, zoveel, zozeer
tan / tanto
veel, erg
muy / mucho
weinig
poco
bijna
casí
helemaal niet
nada
meer
más
minder
menos
te, te veel
demasiado
hoeveel?
¿cuánto?
misschien
acaso, quizá, quizás, tal vez
ja
sí
nee
no
ook
también
ook niet
tampoco
bovendien
además
zeker
cierto