Les 23 - En la farmacia Flashcards
de apotheek
la farmacia
iets
algo
de hoofdpijn
el dolor de cabeza
zich voelen
sentirse (ie)
slecht
mal
de koorts
la fiebre
de pijnstiller
el analgésico
wegnemen
quitar
beter
mejor
voor de maag
para el estómago
de creme
la crema
de verbranding door de zon
la quemadura del sol
verzachten
calmar
de werking
la acción
snel
rápido/a
gebruiken
usar
zonnebrandmiddel
el bronceador
de beschermingsfactor
el protector solar
in slaap vallen
domirse
de (te betalen) prijs
el precio
hoog
alto
bruin worden
ponerse monero/a
om bruin te worden: para ponerse morena
het gevaar
el peligro
de zonnesteek
la insolación
beter worden
mejorar
snel, gauw
pronto
het adres
las señas
kennen
conocer
geen enkel
ningún
Heeft u iets voor…
Tiene algo para…
Heeft u iets (een middel) tegen…
Tiene algo contra…
buikpijn
el dolor de vientre
diarree
la diarrea
verkoudheid
el catarro
wagenziekte
el mareo
Mijn keel doet (me) pijn.
Me duele la garganta.
Mijn maag doet (me) pijn.
Me duele el estómago.
Mijn oren doen (me) pijn.
Me duelen los oídos.
Hij wordt bleek.
Se pone pálido.
María wordt bruin.
María se pone morena.
Vindt u niet?
¿No le parece?
Vervoeg ‘conocer’ (kennen)
conozco conoces conoce conocemos conocéis conocen
conocido
Waar zijn de kinderen?
¿Dónde están los niños?
Waar is Carlos?
¿Dónde está Carlos?
Ik zoek…
Busco …
Kunt u mij zeggen waar … is?
¿Puede decirme usted dónde está …?
Hoe kom ik bij …?
¿Cómo llego a …?
Hoe ga ik naar …?
¿Cómo voy a …?
Weet u waar … is?
¿Sabe usted dónde está …?
Is het dichtbij?
¿Queda cerca?
Is het ver?
¿Queda lejos?
Het is hier.
Está aquí.
Het is daar.
Está ahí.
Het is X meter van hier.
Está a X metros de aquí.
in straat X
en la calle X
naast X
al lado de X
aan de overkant van X
al otro lado de X
achter X
detrás de X
tussen X en Y
entre X y Y
tegenover X
enfrente de X
aan het eind van X
al final de X
dichtbij X
junto a X
op de hoek (van X)
en la esquina (de X)
links
a la izquierda
rechts
a la derecha
deze kant op
por aquí
door deze straat
por esta calle
hierheen
para acá
daarheen
para allá
rechtdoor
todo recto
tot
hasta
de eerste straat
la primera calle
de volgende straat
la calle siguiente
U moet nemen
Tiene que tomar …
de hoek omgaan
doblar
pakken
coger
komen bij
llegar a
gaan
ir
U gaat links de hoek om.
Dobla a la izquierda.
naar boven lopen
subir
naar beneden lopen
bajar
Het spijt me, ik ben niet van hier.
Lo siento, no soy de aquí.
Het spijt me, ik weet het niet.
Lo siento, no lo sé.