Les 14 - Reservar una habitación Flashcards
groet bij telefoon oppakken
dígame
diga
¿sí?
ik wil graag
quería
reserveren
reservar
even kijken
a ver
een moment
un momento
de 2-persoonskamer
la habitación doble
van… tot…
desde … hasta …
de 1-persoonskamer
la habitación individual
de douche
la ducha
inbegrepen
incluido
volpension
la pensión completa
dan (in dat geval)
entonces
exact, precies
exacto
het adres
la dirección
we sturen op
enviamos
opsturen
embiar
de bevestiging
la confirmación
We sturen de bevestiging naar u op.
Le enviamos la confirmación.
Hoe schrijft men dat?
¿Cómo se escribe?
Met bad of met douche?
¿Con baño o con ducha?
Wilt u 2-persoonskamers of 1-persoonskamers?
¿Quiere habitaciones dobles o individuales?
Voor hoeveel nachten?
¿Para cuántas noches?
En op welke naam (mag ik het zetten)?
¿Y a qué nombre?
1 januari (= de eerste januari_
el primero de enero
alleen bij de eerste van de maand wordt het rangtelwoord gebruikt
2 mei
el dos de mayo
11 september
el once de septiembre
januari
enero
februari
febrero
maart
marzo
april
abril
mei
mayo
juni
junio
juli
julio
augustus
agosto
september
septiembre
oktober
octubre
november
noviembre
december
diciembre
met half pension
con media pensión
logies en ontbijt
habitación con desayuno
de ene … de andere …
una y … la otra / el otro
klinkerverandering naar -ie als
de klemtoon op een stamklinker met -e valt (1e/2e/3e ev, 3e mv)
Zowel bij -ar / -er / -ir werkwoorden
vervoeg ‘cerrar’ (sluiten)
cierro cierras cierra cerramos cerráis cierran
vervoeg ‘perder’ (verliezen)
pierdo pierdes pierde perdemos perdéis pierden
vervoeg ‘sentir’ (voelen)
siento sientes siente sentimos sentís sienten
oversteken
atravesar (e/ie-wissel)
aansteken
encender (e/ie-wissel)
verstaan; menen
entender (e/ie-wissel)
denken (aan)
pensar (en)
e/ie-wissel
afwassen
fregar (e/ie-wissel)
beginnen
comenzar (e/ie-wissel)
aanbevelen
recomendar (e/ie-wissel)
willen; houden van; beminnen
querer (e/ie-wissel)
de voorkeur geven aan
preferir (e/ie-wissel)
klinkerverandering naar -ue als
de klemtoon op een stamklinker met -o valt (1e/2e/3e ev, 3e mv)
Zowel bij -ar / -er / -ir werkwoorden
vervoeg ‘volar’ (vliegen)
vuelo vuelas vuela volamos voláis vuelan
vervoeg ‘mover’ (bewegen)
muevo mueves mueve movemos movéis mueven
vervoeg ‘dormir’ (slapen)
duermo duermes duerme dormimos dormís duermen
proberen; proeven; passen; bewijzen
probar (o/ue-wissel)
kosten
costar (o/ue-wissel)
ontmoeten; vinden
encontrar (o/ue-wissel)
tellen; vertellen
contar (o/ue-wissel)
tonen; laten zien
mostrar (o/ue-wissel)
lunchen
almorzar (o/ue-wissel)
regenen
llover (o/ue-wissel)
> alleen 3e pers.ev.
llueve
kunnen; mogen
poder (o/ue-wissel)
omdraaien, terugkeren
volver (o/ue-wissel)
sterven
morir (o/ue-wissel)
vervoeg ‘querer’ (ie) (=willen)
quiero quieres quiere queremos queréis quieren
vervoeg ‘poder’ (ue) (=kunnen, mogen)
puedo puedes puede podemos podéis pueden
Mag ik uw paspoort zien?
¿Puedo ver su pasaporte?
Hier mag u niet parkeren.
Aquí no puede aparcar.
Wat kunnen we doen?
¿Qué podemos hacer?