Les 21 - en el restaurante Flashcards
dineren
cenar
de tafel
la mesa
de persoon
la persona
vinden
parecer
dichtbij
cerca de
het raam
la ventana
hierlangs
por aquí
ik breng
traigo
brengen
traer
de menukaart
la carta
meteen, onmiddellijk
en sequida
heeft u een keuze gemaakt
han decidido
beslissen
decidir
voor mij
para mí
als voorgerecht
de primero
liever hebben
preferir (ie)
licht(verteerbaar)
ligero/a
de meloen
el melón
als hoofdgerecht
de segundo
het gerecht
el plato
bevatten
llevar
de knoflook
el ajo
kabeljauw
bacalao
de ui
la cebolla
bakken
freír
geroosterd
a la pancha
de groente
la verdura
het vlees
la carne
de schnitzel
el escalope
de champignons
los champiñones
de rijst
el arroz
uitstekend
perfectamente
de kip
el pollo
braden
asar
de rode wijn
el vino tinto
de karaf
la jarra
brengt u ons
nos trae
nog een fles
otra botella
heeft gesmaakt
ha gustado
nagerecht
postre
het puddinkje
el flan
Voor mij hetzelfde.
Para mí lo mismo.
de slagroom
la nata
het diner
la cena
de middagmaaltijd
la comida
Vervoeging van traer (dragen, brengen)
traigo traes trae traemos traéis traen
Het verschil tussen traer / llevar (beide: dragen)
traer: naar de spreker toebrengen
llevar: van de spreker af dragen of kleding dragen (ook: bevatten in gerechten)
gebakken ui
cebolla frita
koken
cocer / hervir
roosteren
tostar
gebakken
frito
gebraden
asado
gekookt
cocido / hervido
eten bereiden (koken)
cocinar / guisar
verschil tussen después / después de
después: daarna, later
después de: na
Als voorgerecht, hoofdgerecht, nagerecht
De primero… de segundo, de postre
vervoeging van het hulpwerkwoord haber (hebben) in de tt
he (ik heb) has (jij hebt) ha (hij/zij heeft) hemos (wij hebben) habéis (jullie hebben) han (zij hebben)
voltooid deelwoord maken
- ar: stam + do
- er / -ir: stam + ido
Ik heb gesproken
he hablado
ik heb gegeten
he comido
wij hebben gewoond
hemos vivido
openen - geopend
abrir - abierto
bakken - gebakken
freír - frito
zeggen - gezegd
decir - dicho
zien - gezien
ver - visto
leggen / zetten - + vtdw
poner - puesto
schrijven - geschreven
escribir - escrito
doen / gedaan
hacer - hecho
breken - gebroken
romper - roto
terugkeren - teruggekeerd
volver - vuelto
sterven - gestorven
morir - muerto
bedekken - bedekt
cubrir - cubierto
oplossen - opgelost
resolver - resuelto
verschil tussen haber / tener
haber = hebben (hulp.ww) tener = hebben (bezitten)