Les 24 - Qué hiciste ayer? Flashcards

1
Q

de maandag

A

el lunes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de dinsdag

A

el martes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de woensdag

A

el miércoles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de donderdag

A

el jueves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de vrijdag

A

el viernes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de zaterdag

A

el sábado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de zondag

A

el domingo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ik herinner me

A

me acuerdo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zoals gewoonlijk

A

como siempre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gymnastiek doen

A

hacer gimnasia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

naar beneden gaan

A

bajar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ontbijten

A

desayunar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe lang

A

cuánto tiempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe lang doet hij erover?

A

cuánto tiempo tarda?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gewoonlijk

A

normallmente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beginnen met

A

empezar a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

precies

A

en punto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de volgende

A

el próximo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

erover doen

A

tardar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

op de hoek

A

de la esquina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gisteravond

A

anoche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

na

A

después de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

min of meer

A

más o menos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

naar bed gaan

A

acostarse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat deed je gisteren?

A

qué hiciste ayer?

26
Q

vervoeg hacer in de verleden tijd (pretérito definido)

A
hice
hiciste
hizo
hicimos
hicisteis
hicieron
27
Q

vervoeg ser / ir in de verleden tijd (pretérito definido)

A
fui
fuiste
fue
fuimos
fuisteis
fueron
28
Q

vervoeg tener in de verleden tijd (pretérito definido)

A
tuve
tuviste
tuvo
tuvimos
tuvisteis
tuvieron
29
Q

Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -ar

A
é
aste
ó
amos
asteis
aron

(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)

30
Q

Verschil tussen
trabajo
trabajó

A
trabajo = ik werk
trabajó = ik werkte (klemtoon op uitgang)
31
Q

Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -er en -ir

A
í
iste
ió
imos
isteis
ieron

(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)

32
Q

gebruik van de pretérito definido (v.t.)

A

geen enkele relatie tot het heden, objectief feit, het is afgedaan. Komt voor in combinatie met bepalingen van tijd als gisteren, in februari, afgelopen week, in het weekend etc.

33
Q

eergisteren

A

anteayer

34
Q

afgelopen maand

A

el mes pasado

35
Q

een keer

A

una vez

36
Q

onlangs

A

el otro día

37
Q

pasgeleden

A

hace poco

38
Q

in 1982

A

en 1982

39
Q

op dat moment

A

en aquel momento

40
Q

plotseling

A

de repente

41
Q

vervoeg estar in de verleden tijd (pretérito definido)

A
estuve 
estuviste
estuvo
estuvimos
estuvisteis
estuvieron
42
Q

vervoeg dar in de verleden tijd (pretérito definido)

A
di
diste
dio
dimos
disteis
dieron
43
Q

vervoeg haber (hulpww) in de verleden tijd (pretérito definido)

A
hube
hubiste
hubo
hubimos
hubisteis
hubieron
44
Q

vervoeg poder in de verleden tijd (pretérito definido)

A
pude
pudiste
pudo
pudimos
pudisteis
pudieron
45
Q

vervoeg poner in de verleden tijd (pretérito definido)

A
puse
pusiste
puso
pusimos
pusisteis
pusieron
46
Q

vervoeg querer in de verleden tijd (pretérito definido)

A
quise
quisiste
quiso
quisimos
quisisteis
quisieron
47
Q

vervoeg saber in de verleden tijd (pretérito definido)

A
supe
supiste
supo
supimos
supisteis
supieron
48
Q

vervoeg decir in de verleden tijd (pretérito definido)

A
dije
dijiste
dijo
dijimos
dijisteis
dijeron
49
Q

vervoeg venir in de verleden tijd (pretérito definido)

A
vine
viniste
vino
vinimos
vinisteis
vinieron
50
Q

pretérito perfecto (volt.dw.)

A

in het verleden begonnen, resultaat nog merkbaar. Herkenbaar aan tijdsaanduidingen als vandaag, tot nu toe, altijd, deze zomer, nog niet, dit jaar, op dit moment, sinds …, deze eeuw

51
Q

tot nu toe

A

hasta ahora

52
Q

altijd

A

siempre

53
Q

deze zomer

A

este verano

54
Q

nog niet

A

todavía no

55
Q

nu

A

ahora

56
Q

dit jaar

A

este año

57
Q

op dit moment

A

en este momento

58
Q

deze week

A

esta semana

59
Q

vanaf 1986

A

desde 1986

60
Q

deze eeuw

A

este siglo