Les 24 - Qué hiciste ayer? Flashcards
de maandag
el lunes
de dinsdag
el martes
de woensdag
el miércoles
de donderdag
el jueves
de vrijdag
el viernes
de zaterdag
el sábado
de zondag
el domingo
ik herinner me
me acuerdo
zoals gewoonlijk
como siempre
gymnastiek doen
hacer gimnasia
naar beneden gaan
bajar
ontbijten
desayunar
hoe lang
cuánto tiempo
hoe lang doet hij erover?
cuánto tiempo tarda?
gewoonlijk
normallmente
beginnen met
empezar a
precies
en punto
de volgende
el próximo
erover doen
tardar
op de hoek
de la esquina
gisteravond
anoche
na
después de
min of meer
más o menos
naar bed gaan
acostarse
wat deed je gisteren?
qué hiciste ayer?
vervoeg hacer in de verleden tijd (pretérito definido)
hice hiciste hizo hicimos hicisteis hicieron
vervoeg ser / ir in de verleden tijd (pretérito definido)
fui fuiste fue fuimos fuisteis fueron
vervoeg tener in de verleden tijd (pretérito definido)
tuve tuviste tuvo tuvimos tuvisteis tuvieron
Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -ar
é aste ó amos asteis aron
(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)
Verschil tussen
trabajo
trabajó
trabajo = ik werk trabajó = ik werkte (klemtoon op uitgang)
Uitgangen pretérito definido bij regelmatige werkwoorden op -er en -ir
í iste ió imos isteis ieron
(klemtoon altijd op de uitgang, nooit op de stam)
gebruik van de pretérito definido (v.t.)
geen enkele relatie tot het heden, objectief feit, het is afgedaan. Komt voor in combinatie met bepalingen van tijd als gisteren, in februari, afgelopen week, in het weekend etc.
eergisteren
anteayer
afgelopen maand
el mes pasado
een keer
una vez
onlangs
el otro día
pasgeleden
hace poco
in 1982
en 1982
op dat moment
en aquel momento
plotseling
de repente
vervoeg estar in de verleden tijd (pretérito definido)
estuve estuviste estuvo estuvimos estuvisteis estuvieron
vervoeg dar in de verleden tijd (pretérito definido)
di diste dio dimos disteis dieron
vervoeg haber (hulpww) in de verleden tijd (pretérito definido)
hube hubiste hubo hubimos hubisteis hubieron
vervoeg poder in de verleden tijd (pretérito definido)
pude pudiste pudo pudimos pudisteis pudieron
vervoeg poner in de verleden tijd (pretérito definido)
puse pusiste puso pusimos pusisteis pusieron
vervoeg querer in de verleden tijd (pretérito definido)
quise quisiste quiso quisimos quisisteis quisieron
vervoeg saber in de verleden tijd (pretérito definido)
supe supiste supo supimos supisteis supieron
vervoeg decir in de verleden tijd (pretérito definido)
dije dijiste dijo dijimos dijisteis dijeron
vervoeg venir in de verleden tijd (pretérito definido)
vine viniste vino vinimos vinisteis vinieron
pretérito perfecto (volt.dw.)
in het verleden begonnen, resultaat nog merkbaar. Herkenbaar aan tijdsaanduidingen als vandaag, tot nu toe, altijd, deze zomer, nog niet, dit jaar, op dit moment, sinds …, deze eeuw
tot nu toe
hasta ahora
altijd
siempre
deze zomer
este verano
nog niet
todavía no
nu
ahora
dit jaar
este año
op dit moment
en este momento
deze week
esta semana
vanaf 1986
desde 1986
deze eeuw
este siglo