le français au quotidien 4B 2 Flashcards
1
Q
echt waar
A
vraiment
2
Q
ongeloofelijk
A
incroyable
3
Q
komaan
dat zal wel
A
allons
4
Q
dat meen je niet (2)
A
tu rigoles
tu plaisantes
5
Q
dat zou me verbazen
A
ça m’étonnerait
6
Q
dat zou ik nooit geloofd hebben
A
je ne l’aurais jamais cru
7
Q
ik sta perplex
A
je n’en reviens pas
8
Q
ik kan mijn ogen niet geloven
A
Je n’en crois pas mes yeux
9
Q
ik kan het nauwelijks geloven (2)
A
J’ai du mal à le croire
Je n’arrive pas à le croire
10
Q
je wil me erin laten lopen
A
tu veux me faire marcher
11
Q
Je houdt me voor de gek
A
tu te moques de moi
12
Q
ik geloof er geen woord van
A
Je n’en crois pas le premier mot
13
Q
eigenlijk
A
au fond