le français au quotidien 4A: informer 2 Flashcards
Ik zou u iets willen vragen
Je voudrais vous demander quelque chose
Ik heb een vraagje
J’ai une question
j’ai une question a vous poser
Mag ik een vraag stellen
Pourrais-je poser une question ?
een vraag stellen
poser une question
Ik vroeg me af of
je me demandais si……
Excuseer me dat ik u stoor, zou u me kunnen zeggen
pardonnez- moi/ excusez-moi, pourriez-vous me dire…..
Ik zou graag willen weten of ….
Je voudrais savoir si…
4 zaken die je kan zeggen als je even tijd nodig hebt om na te denken
Laissez-moi réfléchir.
Comment le dirais-je.
Bon …
Alors …
dat zijn jouw zaken niet
c’est pas tes oignons
Ne vous mêlez pas de cette affaire
dat gaat je niets aan
ça ne vous concerne pas
ça ne vous regarde pas
waar moei je je mee
de qoui vous vous mêlez
Het spijt me. Dat is vertrouwelijk.
Je regrette. C’est confidenciel
Daar zeg ik niets over. (2)
Je n’ai à rien dire.
Je ne dirai rien à ce propos
Dat vraag je beter aan iemand anders.
Adressez-vous à quelqu’un d’autre
Dat houd ik liever voor mezelf.
Je préfère me taire