ça brûle 1 Flashcards
une casserole
een pot
fornuis
une cuisinière
een brandwonde
une brûlure
verbranden
brûler
iemand die verbrand is/ die zich verbrand heeft
un brûlé
brandend
brûlant
een bijtende stof
une substance corrosive
zich tegen vuur beschermen
Se préserver du feu
verwaarlozen
négliger
onzorgvuldig zijn
être négligent
een nalatigheid, een onachtzaamheid
une négligence
rampzalig
désastreux
katastrofaal
catastrophique
het handvat van een pot
la manche d’une casserole
een kokende vloeistof
un liquide bouillant
koken (water))
bouillir
bijtend
synoniem corrosif
caustique
opletten, op hun hoede zijn
prendre garde à
gevolgen
les séquelles (f.)
blijven duren/bestaan
persister
verergeren
aggraver
een verergering
une aggravation
een wonde
une blessure
het is erger
c’est pire
c’est plus mauvais/grave
een reflex
un réflexe
voorkomen, zich voordoen, gebeuren
survenir
een kwaal/pijn/ het kwaad
le mal
les maux
koelbloedig blijven, kalm blijven
garder son sang froid
panikeren, kalmte verliezen
perdre son sang froid
smelten
fondre