le français au quotidien 4A: informer 1 Flashcards
wat nieuws (2)
quelle nouvelle
quoi de neuf
ik heb u goed nieuws te vertellen
J’ai une bonne nouvelle à vous annoncer.
ik ben blij u te mogen zeggen dat
Je suis heureux de pouvoir vous dire que …
ik breng goed nieuws
J’apporte une bonne nouvelle.
ik ben verheugd om u te mogen meedelen dat
Je me réjouis de pouvoir vous annoncer ….
ik heb u slecht nieuws te vertellen
J’ai une mauvaise nouvelle à vous annoncer.
met spijt moet ik u meedelen dat
J’ai le regret de vous annoncer que…
spijtig genoeg, moet ik u zeggen dat
Malheureusement, je dois vous dire que …
helaas, moet ik u meedelen dat
Hélas, je dois vous annoncer que …
ik heb de droevige taak om u mee te delen dat
J’ai le triste devoir de vous annoncer que …
ik wil geen spelbederver/ sfeerverpester zijn
Je ne veux pas jouer les rabat-joie
Ik wil niet roddelen, maar
Ce n’est pas que j’aime jaser mais ….
Wist je dat …
Saviez-vous que … ?
Ik ken een mop
Je vais raconter un blague.
Ik zal met de deur in huis vallen
Je n’irai pas par quatre chemins