L5: Bezit Flashcards

1
Q

Wat is bezit?

A

Bezit wordt in de wet omschreven als het houden van een goed voor zich zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de verhouding tussen eigendom, bezit en houden?

A
  • Eigendom is het sterkste recht dat je kunt hebben en dat kun je tegenover een ieder geldend maken
  • Bezit is minder sterk dan eigendomsrecht; het recht kent aan het zijn van bezitter bepaalde rechtsgevolgen toe; bezitter kan zijn recht tegenover een ieder geldend maken behalve tegen het sterkere recht van de eigenaar (enkele uitzonderingen daargelaten)
  • houden: houdt de zaak altijd voor een ander; wet kent aan het houderschap bepaalde rechten toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie bezit?

A

Artikel 3:107, eerste lid bepaalt: ‘Bezit is het houden van een goed voor zichzelf.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is houden?

A

Houden duidt op een feitelijke machtsuitoefening. Personen kunnen macht uitoefenen over goederen. Bij zaken is dat iets gemakkelijker voor te stellen dan bij rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeeld houden van rechten?

A

Bij rechten kan men denken aan een vordering uit een verbruikleenovereenkomst van geld. De uitoefening van macht uit zich dan bijvoorbeeld in het innen van de a!ossingstermijnen, het innen van de rente of het kwijtschelden van de schuld. Nu zijn er met betrekking tot deze feitelijke machtsuitoefening (houden) twee mogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de 2 vormen van ‘houden’?

A

Houden voor zich zelf
a. De eerste is dat men houdt voor zich zelf. Met ‘houden voor zich zelf ’ wordt bedoeld dat degene die de feitelijke macht over een goed uitoefent, zich daarbij gedraagt, terecht of ten onrechte, als iemand die rechthebbende is op dat goed. In dit geval spreken we van bezit (dit is dus het tweede begrip uit de de#nitie van art. 3:107, eerste lid).
Houden voor een ander
b. De tweede mogelijkheid is dat men feitelijke macht over een goed uitoefent voor een ander. In dat geval is men juridisch houder (detentor) van dat goed. Enkele voorbeelden van houders: de huurder van een huis, de lener van een boek en de #etsenmaker die een #ets van een ander repareert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is er sprake van houden en hoe & waar wordt het onderscheid gemaakt tussen bezit en houden?

A

artikel 3:108.
Dit artikel bepaalt: ‘Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.’
Uit deze bepaling zijn drie elementen te halen die bij de beoordeling van de gestelde vraag van belang zijn. Dit zijn:
1. verkeersopvattingen
2. artikelen 3:109-117
3. uiterlijke feiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omschrijf de verhouding tussen de 3 in art 3:108 omschreven elementen?

A

De verkeersopvattingen vormen het hoofdcriterium. Bij de bepaling van deze verkeersopvattingen wordt allereerst aanknoping gezocht bij uiterlijke feiten. Met name de eerste vraag: ’is er sprake van een houden’ nog los van de vervolgvraag of dit een houden voor zich zelf of voor een ander is, is meestal te beantwoorden op grond van uiterlijk waarneembare feiten.

Indien men Jan op een fets ziet rijden, zien we dat Jan een feitelijke macht uitoefent over die #ets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Naast verkeersopvattingen wordt voor de beantwoording van de vraag of er sprake houden ook naar iets anders gekeken. Wat?

A

Naast de verkeersopvattingen, die dus sterk bepaald worden door uiterlijke feiten, zijn voor de beantwoording van de eerste vraag (of sprake is van houden) en met name ook voor de vervolgvraag, of dit houden een houden voor zich zelf of voor een ander is, de bepalingen neergelegd in de artikelen 3:109-117 van belang. Komen we met de verkeersopvattingen niet tot beantwoording van met name de hiervoor gestelde vervolgvraag, dan zijn er de wettelijke bepalingen die ons verder helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn verkeersopvatting en wettelijke regeling zuiver nevengeschikt?

A

We moeten de verkeersopvatting en de wettelijke regeling echter niet alleen nevengeschikt zien. Bij het concrete inhoud geven aan het bepaalde in de genoemde wetsartikelen, komen de verkeersopvattingen vaak ook weer om de hoek kijken. Als voorbeeld is te noemen artikel 3:113, waar wordt bepaald dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Of sprake is van feitelijke macht wordt bepaald door de verkeersopvattingen, die op hun beurt vaak weer bepaald worden door de uiterlijke feiten (de verkeersopvattingen bepalen dus ook weer in bepaalde gevallen de inhoud van de wettelijk vastgelegde regelingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is de innerlijke wil van degene die houder of bezitter is beslissend voor het zijn daarvan?

A

Met de term ‘uiterlijke feiten’ wordt aangegeven dat de innerlijke wil van degene die houder of bezitter is, niet beslissend is voor het zijn van houder of bezitter. Wel is het natuurlijk zo dat de wil van een houder of bezitter voor zover die wil naar buiten blijkt, wel relevant is. Voor zover de wil tot uitdrukking komt in uiterlijke feiten blijft zij namelijk van belang als uiterlijk feit op grond waarvan wordt geoordeeld dat naar verkeersopvattingen sprake is van houderschap of bezit.

Voorbeeld:
Eric heeft een paraplu geleend van Mieke. Eric is houder van de paraplu. Stel dat Eric de paraplu na twee maanden nog onder zich heeft en ook niet van plan is deze terug te geven (Mieke heeft er immers ook niet meer naar gevraagd). Is Eric dan bezitter van de paraplu?
Nee, ondanks het feit dat hij de paraplu nu onder zich houdt met een eigendomspretentie, wordt hij niet als bezitter van de paraplu beschouwd. Volgens de maatschappelijke opvattingen wordt hij die begonnen is met het onder zich houden
van een zaak als detentor, geacht die zaak altijd als detentor onder zich te blijven houden (dit is in art. 3:111 neergelegd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We zagen al dat houden duidt op feitelijke machtsuitoefening. De vraag is of dit begrip enkel doelt op feitelijke heerschappij?

A

Vroeger meende men inderdaad dat deze macht van fysieke aard moest zijn.

Tegenwoordig genuanceerder:

Denk maar eens aan de bouwmaterialen op een open bouwterrein die in het bezit zijn van de bouwer of de kraam voor de winkel van de groenteman die daar zijn aardappelen, tomaten en andere groenten en fruit op heeft uitgestald. Op genoemde zaken kan iedere voorbijganger fysieke heerschappij uitoefenen. Toch wordt naar maatschappelijke (verkeers)opvattingen gesproken van bezit bij de bouwer, respectievelijk de groenteman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de regels mbt houden in art 3:111?

A
  1. Een houder kan niet zelf de oorzaak van zijn houderschap veranderen.
  2. Een houder van een goed kan zich niet zelf tot bezitter van dat goed maken.
  3. Een houder kan zich niet zelf van houder voor de een tot houder voor de ander
    maken.

De hiervoor genoemde gevallen komen er kort gezegd op neer dat als men houder is, men in principe ook houder blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef een voorbeeld van: een houder kan niet zelf de oorzaak van zijn houderschap veranderen.

A

Gerard heeft een kopieerapparaat gehuurd van Copy BV. De oorzaak van zijn houderschap is de huurovereenkomst met Copy BV en blijft ook de huurovereenkomst met Copy BV. Gerard kan later niet met succes beweren dat hij het kopieerapparaat onder zich houdt op grond van bijvoorbeeld een bruikleenovereenkomst met Copy BV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een voorbeeld van: een houder van een goed kan zich niet zelf tot bezitter van dat goed maken?

A

Hans heeft een tent van Ineke in bruikleen voor de periode van de zomervakantie. Hans is houder van de tent en de oorzaak van zijn houderschap is de inbruikleengeving. Hans kan zich nu niet eigenmachtig van houder van de tent tot bezitter van de tent maken. Hans is houder van de tent op grond van de inbruikleengeving door Ineke aan hem en hij blijft ook houder van de tent. Dit heeft tot gevolg dat als Hans de tent na de zomervakantie niet teruggeeft aan Ineke en Ineke er verder ook niet naar vraagt, Hans toch nog steeds houder is van de tent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef een voorbeeld van: een houder kan zich niet zelf van houder voor de een tot houder voor de ander maken?

A

Joop heeft op 15 april 2004 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Karel. Op 1 mei 2004 verkoopt en levert Joop het zeilbootje aan Linda, terwijl hij het bootje zelf onder zich blijft houden. Joop stelt nu dat hij niet meer voor Karel houdt maar voor Linda. Dit kan echter niet. Joop is begonnen met voor Karel te houden. Joop kan niet buiten Karel om voor een ander gaan houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voorbeeld 1 van mogelijkheid tot verandering van houderschap in art 3:111?

A

‘(…) ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt (…)’.

Joop heeft op 15 april 2004 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Karel. Op 1 mei 2004 verkoopt en levert Joop het zeilbootje aan Linda, terwijl hij het bootje zelf onder zich blijft houden. Joop stelt nu dat hij niet meer voor Karel houdt maar voor Linda. Dit kan echter niet. Joop is begonnen met voor Karel te houden. Joop kan niet buiten Karel om voor een ander gaan houden.
Peter heeft een #ets in bruikleen van zijn vriend Rob. Peter houdt de #ets op grond van de bruikleenovereenkomst voor Rob. Nadat Rob een nieuwe #ets gekocht en geleverd heeft gekregen, schenkt en levert hij de #ets die hij aan Peter in bruikleen heeft gegeven aan laatstgenoemde. Hierdoor krijgt Peter het bezit van de #ets. Hij gaat de geleende #ets nu voor zich zelf houden. Eerst was hij houder van de #ets voor Rob, maar als gevolg van een handeling van Rob (degene voor wie Peter de #ets houdt) is hierin verandering gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voorbeeld 2 van mogelijkheid tot verandering van houderschap in art 3:111?

A

‘(…) ten gevolge van een tot de bezitter gerichte tegenspraak van diens recht.’

Hierbij moet men denken aan het geval dat de houder openlijk het recht van degene voor wie hij houdt, betwist.
Steven heeft een huis gehuurd van Toon. Later blijkt dat Steven zelf rechthebbende is geworden van het huis door vererving. Vanaf dat moment weigert Steven om nog langer de huurpenningen aan verhuurder Toon te betalen. Tevens schrijft hij een briee aan Toon dat hij rechthebbende is van het huis en niet Toon. Uit deze weigering en het briee kan men een tegenspraak van het recht van de bezitter a!eiden. Steven betwist het recht van Toon op het huis en dus ook het recht van Toon op betaling van de huurpenningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de functies van bezit?

A
  • politionele functie
  • processuele functie
  • verjaringsfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Politionele functie van bezit?

A

artikel 3:125.

Dit artikel geeft aan dat degene die het bezit heeft verkregen, aanspraak kan maken op
a. opheffing van een eventuele stoornis in het bezit
b. herstel in het bezit bij verlies.
Deze vorderingen moeten binnen één jaar na de stoornis of het verlies worden ingesteld.

Het instellen van de bezitsactie is mogelijk zowel bij zaken (roerend en onroerend) als bij rechten.

De bescherming is materieel; er wordt een feitelijke toestand beschermd, ongeacht de rechtsbetrekking die men tot het goed heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de andere mogelijkheden voor een bezitter die in zijn bezit is gestoord?

A
  • Vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162), aldus artikel 3:125, derde lid.
  • Een bezitsactie op grond van artikel 3:125 BW komt toe aan elke bezitter. Dit kan dus zowel een bezitter/niet-eigenaar zijn als een bezitter/eigenaar.
  • Laatstgenoemde kan ook een revindicatievordering instellen op grond van artikel 5:2 (
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Processuele functie van bezit?

A

artikel 3:119.

Als er een geschil is gerezen over de vraag wie rechthebbende is van een goed, neemt degene die stelt bezitter te zijn van een goed, in een procedure over dit geschil een sterke positie in.

(ook bij diefstal door een ander waardoor die bezit heeft, moet je als eigenaar bewijzen, gestel dat dit civielrtechtelijk moet worden opgelost)

Wel mag van de bezitter worden gevergd dat hij tegenover degeen die zich op een beter recht beroept, nader stelt op grond waarvan hij meent rechthebbende te zijn.’

Degene die beweert rechthebbende te zijn van een goed dat een ander bezit, moet dat derhalve bewijzen. Slaagt hij niet in dat bewijs, dan blijft de bezitter van het goed als rechthebbende van het goed gelden.
Het wettelijk vermoeden is ten aanzien van registergoederen beperkt (zie daarover art. 3:119, tweede lid

23
Q

Verjaringsfunctie van bezit?

A

Door onafgebroken bezit van een goed gedurende een bepaalde tijd (verjaringstijd) verkrijgt de bezitter, als hij aan een aantal vereisten voldoet, recht op dit goed. Dit is geregeld in artikel 3:99 en volgende

24
Q

Zijn recht en bezit gescheiden?

A

In de meeste gevallen zijn recht en bezit in één hand. Iemand die bezitter is van een goed, die zich bij de uitoefening van de feitelijke macht derhalve als rechthebbende gedraagt, is meestal ook rechthebbende van dat goed.

25
Q

Wat vooronderscheid wordt er gemaakt als recht en bezit niet in een hand zijn?

A

Bezit te goeder trouw

Bezit niet te goeder trouw

26
Q

Bezit te goeder trouw?

A

Artikel 3:118, eerste lid

‘Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.’

Hieruit kunnen we af!eiden dat het voor de goede trouw van de bezitter niet voldoende is dat hij zich zelf als rechthebbende beschouwt. Bij de beoordeling van de goede trouw spelen dus niet enkel subjectieve maatstaven een rol, er wordt een zekere objectivering toegepast. Vereist is dat hij zich redelijkerwijs ook als rechthebbende mag beschouwen. Anders gezegd: niet uitsluitend hetgeen de bezitter weet is doorslaggevend, maar ook wat hij behoort te weten.

Voorbeeld:

Albert denkt erfgenaam te zijn geworden op grond van een testament, maar dat is in werkelijkheid niet het geval omdat het testament ongeldig is. Hij gedraagt zich bij de uitoefening van de feitelijke macht over de goederen die hij als erfgenaam verkregen denkt te hebben, als rechthebbende; hij is wel bezitter. Albert wordt bezitter te goeder trouw genoemd, wanneer hij zich redelijkerwijze als rechthebbende mocht beschouwen en dus niet wist, noch kon weten dat zijn rechtsverkrijging (in dit geval de erfopvolging) niet in orde was.

27
Q

Bezit niet te goeder trouw?

A

Niet te goeder trouw is de bezitter die zich bij de uitoefening van de feitelijke macht als rechthebbende gedraagt, maar weet of behoort te weten dat hij geen rechthebbende is.

We kunnen dus volstaan met de constatering dat slechts de bezitter die voldoet aan de omschrijving van artikel 3:118, eerste lid te goeder trouw is. Elke andere bezitter is niet te goeder trouw.

28
Q

Rol art 3:11 bij art 3:118?

A

Hier moet echter nog genoemd worden artikel 3:11. In dit artikel wordt wél aangegeven wanneer een persoon in het algemeen als niet te goeder trouw wordt aangemerkt.

Zoals u bij lezing van artikel 3:11 zult zien, kan men artikel 3:118 beschouwen als een benadrukking van de algemene regel van artikel 3:11. We geven nu twee voorbeelden van een bezitter niet te goeder trouw.

29
Q

2 voorbeelden bezit niet te goeder trouw?

A
  • Jan heeft bij Piet ingebroken en de dure stereo-installatie van Piet gestolen; de dief, Jan, is bezitter niet te goeder trouw, hij weet dat hij geen rechthebbende is.
  • Karel wil bij een autohandelaar in zijn dorp die als zeer onbetrouwbaar bekend staat, een tweedehands auto kopen voor een lage prijs. Op zijn vraag of de auto niet gestolen is, laat Karel zich vertellen dat het een auto is die gekocht is van een ouder echtpaar. Hierna koopt hij de auto. Achteraf blijkt dat de auto toch gestolen is. In dit geval wist Karel weliswaar niet dat het om een gestolen auto ging maar hij had het behoren te weten. Hij had niet mogen afgaan op de verklaring van de louche autohandelaar. Hij had verder moeten onderzoeken of het hier om een gestolen zaak ging, bijvoorbeeld door het kentekenbewijs te veri#ëren, of navraag te doen bij de politie. Nu Karel zo lichtzinnig op de verklaring van deze autohandelaar is afgegaan, moeten we constateren dat Karel niet te goeder trouw is. Dit is dus een voorbeeld van iemand die niet weet maar wel had behoren te weten.
30
Q

Wat als een bezitter te goeder trouw is?

A

Artikel 3:118, tweede lid:

‘Is een bezitter eenmaal te goeder trouw, dan wordt hij geacht dit te blijven.’

In het onderhavige artikel wordt niet gesproken van ‘wordt vermoed’ maar van ‘wordt geacht’. In zo’n geval spreken we van een onweerlegbaar wettelijk vermoeden, hetgeen wil zeggen dat het door de wet uitgesproken vermoeden niet door het leveren van tegenbewijs kan worden ontzenuwd.
Deze bepaling onder het tweede lid houdt dus in dat als een bezitter bij de verkrijging van zijn bezit te goeder trouw is, hij dit blijft, ook al bemerkt hij later dat hij niet de rechthebbende is.

Voorbeeld
Albert heeft op 1 maart 2004 een #ets van Bert gekocht en wist niet, c.q. kon op dat moment niet weten dat de #ets door Bert gestolen was; Albert is aan te merken als bezitter te goeder trouw.
Op 15 maart 2004 verneemt Albert dat niet Bert, van wie hij de #ets gekocht heeft, maar Cornelis eigenaar was van de #ets. Moeten we nu zeggen dat Albert vanaf 15 maart 2004, het moment waarop hij weet dat hij geen eigenaar is geworden van de #ets daar hij van een niet-eigenaar gekocht heeft, bezitter niet te goeder trouw is van de #ets?
Nee, 1 maart 2004 is het tijdstip waarop de aanwezigheid van goede trouw van Albert wordt bepaald. Is Albert op 1 maart bezitter te goeder trouw, dan blijft hij bezitter te goeder trouw. Dit is van belang voor de rechtsgevolgen die aan de goede trouw zijn verbonden en die wij dadelijk zullen beschouwen.

31
Q

Belang van het onderscheid bezit te goeder trouw - bezit niet te goeder trouw?

A

Het belang van dit onderscheid is hierin gelegen dat de rechtsgevolgen die aan het bezit van een zaak zijn verbonden, kunnen verschillen al naar gelang het bezit te goeder trouw of niet te goeder trouw is.

32
Q

Rechtsgevolgen bezit te goeder trouw/niet te goeder trouw?

A
  • De artikelen 3:86 en 3:88 (betreffende de bescherming tegen een verkrijging van een beschikkingsonbevoegde) vinden alleen toepassing als er (naast andere relevante voorwaarden) sprake is van bezit te goeder trouw.
  • De verjaringsfunctie van bezit. We hebben reeds in het kader van de functies van bezit kort aangestipt dat als een bezitter aan bepaalde vereisten heeft voldaan, deze door verjaring rechthebbende op een goed wordt (verkrijgende verjaring, art. 3:99). Eén van de vereisten is dat men bezitter te goeder trouw moet zijn.
  • Artikel 3:120 bepaalt dat alleen de bezitter te goeder trouw recht heeft op de afgescheiden natuurlijke en opeisbaar geworden burgerlijke vruchten. Een bezitter niet te goeder trouw heeft dat niet (art. 3:121).
33
Q

Wat is het retentierecht?

A

artikel 3:120

de rechthebbende die het goed opeist, verplicht is de kosten die de bezitter te goeder trouw ten aanzien van het goed heeft gemaakt, te vergoeden. Doet hij dit niet, dan kan de bezitter (te goeder trouw) het goed onder zich blijven houden totdat hem die vergoeding is betaald.

34
Q

Wat als een rechthebbende op een goed zijn recht op dat goed tegen de bezitter te goedertrouw geldend maakt?

A

In dit lid wordt artikel 3:121 (dit artikel gaat over de bezitter niet te goeder trouw) van overeenkomstige toepassing verklaard op de bezitter te goeder trouw, en wel vanaf het moment dat de rechthebbende zijn recht tegen hem (de bezitter te goeder trouw) heeft ingeroepen. Het derde lid komt kort gezegd hierop neer dat in een aantal gevallen de bezitter te goeder trouw met een bezitter niet te goeder trouw wordt gelijkgesteld. Indien een rechthebbende op een goed zijn recht op dat goed tegen de bezitter te goeder trouw geldend maakt, bijvoorbeeld door het instellen van een rechtsvordering, dan heeft vanaf dat moment de bezitter geen recht meer op de gewonnen vruchten (zie art. 3:121, eerste lid) en is zijn vordering ten aanzien van de door hem gemaakte kosten beperkt (zie art. 3:121, tweede lid).

35
Q

Wat zijn de wijzen van bezitsverkrijging?

A

Artikel 3:112 :

bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder algemene titel. In de vier daaropvolgende bepalingen worden deze verschillende wijzen van bezitsverkrijging verder uitgewerkt.

36
Q

Wat is inbezitneming?

A

Artikel 3:113, eerste lid

bepaalt dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen.

Hierbij zijn de in het verkeer geldende opvattingen beslissend of iemand door zijn handelingen een zodanige feitelijke macht over een goed verkregen heeft, dat hij als bezitter moet worden aangemerkt.

Ook uiterlijke feiten zijn van belang

37
Q

Hoe blijkt inbezitneming van:

  • onroerende zaken
  • roerende zaken
  • vermogensrechten
A
  • Voor inbezitneming van onroerende zaken uit een met regelmaat terugkerende feitelijke handeling of een combinatie van feitelijke handelingen nodig is.
  • Inbezitneming van roerende zaken kan op een andere manier door feitelijke handelingen blijken. Vaak zal één handeling voldoende zijn. Denk maar eens aan de stroper die een konijn uit een door hem gezette strik haalt.
  • De inbezitneming van vermogensrechten zal moeten blijken uit de uitoefening van de rechten die aan het vermogensrecht zijn verbonden. Denk bijvoorbeeld aan een vordering waarvan ik niet de rechthebbende ben, maar waarvan ik wel de rente in.
38
Q

Wat is vereist ingeval van inbezitneming?

A

art 3:113 lid 2 jo 3:108 lid 1

In het geval dat het goed zich in het bezit van een ander bevindt, de machtsuitoefening zodanig moet zijn dat naar verkeersopvatting die ander zijn bezit verliest. Het bezit van die ander moet door de machtsuitoefening worden gebroken

39
Q

Wat is de 2e wijze van bezitsverkrijging?

A

artikel 3:114

: ‘Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen, die hij zelf over het goed kon uitoefenen.’

40
Q

Wat zijn de 3 vormen van bezitsoverdracht?

A

Voor de overdracht van bezit is dus noodzakelijk dat aan de verkrijger macht over het goed wordt verschaft. Het verschaffen van macht kan op de meest eenvoudige wijze geschieden door, voor zover het een roerende zaak betreft, deze in handen te geven van de verkrijger.

Niet alle zaken lenen zich echter voor overhandiging. Zo kan de macht over bepaalde zaken ook worden verschaft zonder dat er een feitelijke overhandiging plaatsvindt.

In de voorgaande gevallen hebben we kunnen constateren dat er een zekere feitelijke handeling nodig is om het bezit over te dragen.

Hiernaast zijn er enkele gevallen waarbij voor de bezitsoverdracht geen feitelijke handeling nodig is. Deze gevallen vinden we in artikel 3:115. In de daar genoemde gevallen is een tweezijdige verklaring voldoende. Het betreft gevallen die met name een grote rol spelen bij de overdracht van roerende zaken die geen registergoederen zijn.

41
Q

Opvolging onder algemene titel?

A

Artikel 3:116 dat

‘Hij die onder algemene titel een ander opvolgt, volgt daarmede die ander op in diens bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.’

Hieruit volgt dus bijvoorbeeld dat de rechtsopvolger onder algemene titel van een bezitter te goeder trouw, zelf ook automatisch bezitter te goeder trouw is, ook al is hij op de hoogte van de juiste feiten.
Bij rechtsopvolging onder algemene titel volgt iemand zijn rechtsvoorganger op in diens gehele vermogen. De rechtsopvolger zet als het ware de juridische persoon van de rechtsvoorganger voort.

Bekendste voorbeeld: erfopvolging

42
Q

Voorbeeld opvolging onder algemene titel?

A

Vader Jan overlijdt. Het vermogen dat hij achterlaat, bestaat uit een stuk land, een huis, een fokstier, een vordering van € 300 die hij heeft op zijn buurman, een #ets die hij heeft gestolen, en het gebruiksrecht van een auto die hij voor een maand heeft geleend.
Bij zijn overlijden treedt zijn zoon Koos als enig erfgenaam in het vermogen van zijn overleden vader. Dit gaat van rechtswege, zonder dat er verder een nadere
handeling voor nodig is. Koos wordt dus rechthebbende van het stuk land, het huis, de fokstier, de vordering op de buurman. Koos wordt bezitter van de #ets die zijn vader had gestolen, en wel bezitter niet te goeder trouw (we zagen immers dat een dief-bezitter niet te goeder trouw is). Hoezeer ook Koos zelf te goeder trouw is, dus feitelijk niet weet dat het een gestolen goed is, toch wordt hij bezitter niet te goeder trouw, want hij volgt immers zijn vader in het vermogen op met alle hoedanigheden en gebreken. En zijn vader was nu eenmaal bezitter niet te goeder trouw. Dit lezen we ook in artikel 3:116. Ten slotte krijgt hij het gebruiksrecht van de geleende auto; hij wordt dus in de plaats van zijn vader houder van de geleende auto.

43
Q

Waar wordt bezitsverlies geregeld?

Noem de voorbeelden?

A

artikel 3:117

twee gevallen waarin iemand die bezit heeft, dit verliest.

  • Het eerste lid van bedoeld artikel bepaalt dat iemand het bezit van een goed verliest, indien hij het goed kennelijk prijsgeeft.
  • wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt.
44
Q

Omschrijf kennelijk prijsgeven van het goed?

A

Deze wijze van bezitsverlies is te beschouwen als de tegenhanger van de inbezitneming (een wijze van verkrijging van bezit die we hiervoor hebben behandeld).

Hier wordt de verhouding tot het goed door de bezitter zelf verbroken. Uit de handelingen van de bezitter moet blijken dat hij het bezit wil eindigen. Ook hier zullen de verkeersopvattingen weer bepalend zijn.

Voorbeeld:
Jan, die bezitter is van een oude schommelstoel die vol zit met houtworm, is deze meer dan zat en zet de stoel aan de kant van de weg waar deze samen met ander grofvuil zal worden opgehaald.

45
Q

Omschrijf een ander verkrijgt het bezit van het goed?

A

Voor de wijzen waarop bezit kan worden verkregen, verwijzen we naar de vorige paragraaf. De hier bedoelde wijze van bezitsverlies, namelijk door bezitsverkrijging door een ander, hangt samen met het feit dat bezit slechts bij één persoon tegelijk kan rusten. Wel kan degene die zijn bezit heeft verloren, een bezitsactie instellen op grond van artikel 3:125

46
Q

Zijn er andere dan de 2 eerder genoemde vormen van bezitsverlies mogelijk?

A

Nee

Ook van een weggelopen huisdier blijft men het bezit behouden zolang een ander het niet in bezit neemt. Eveneens verliest men niet het bezit van een zaak, wanneer men haar verliest en men niet weet, waar zij zich bevindt.’

47
Q

Martin heeft op 10 april 2005 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Nico. Op 1 mei 2005 verkoopt en levert Nico het zeilbootje aan Otto. Hoe is de positie van Martin ten opzichte van Nico en Otto?

A

Martin heeft het zeilbootje gehuurd van Nico. Hij is dus houder van het zeilbootje van Nico. Op 1 mei 2005 wordt Otto eigenaar van het zeilbootje door verkoop en levering door Nico. Martin houdt vanaf dat moment niet langer voor Nico maar voor Otto.

48
Q

Geef het verschil tussen het wettelijk vermoeden zoals neergelegd in het derde lid en het wettelijk vermoeden neergelegd in het tweede lid van artikel 3:118.

A

Het tweede lid geeft een onweerlegbaar wettelijk vermoeden, tegenbewijs is dus niet mogelijk.
Het derde lid geeft een regel die een weerlegbaar wettelijk vermoeden behelst (tegenbewijs leveren is dus mogelijk). Het is dus niet de bezitter die zijn goede trouw moet bewijzen, doch het is de derde, die beweert dat de bezitter niet te goeder trouw is, die zal moeten bewijzen dat de bezitter niet te goeder trouw is.

49
Q

Geef aan of in de volgende gevallen bij respectievelijk A, B, C en D sprake is van bezit en zo ja, of dit bezit te goeder trouw is of niet te goeder trouw.
a. A rijdt op een brom#ets die hij heeft geërfd van zijn oom, naar kantoor. Het testament is echter nietig zodat er geen geldige erfopvolging heeft plaatsgevonden.
b. B rijdt op de brom#ets, die hij van zijn buurman mocht lenen, naar school.
c. C rijdt op de brom#ets, die hij heeft gestolen, zomaar wat rond door de stad.
d. D heeft de brom#ets van de pastoor gerepareerd. Hij rijdt een proefritje met de
brom#ets rond de kerk.

A

a. A is bezitter te goeder trouw.
b. B is houder.
c. C is bezitter niet te goeder trouw.
d. D is houder.

50
Q

Geef aan in welke gevallen sprake is van inbezitneming. a. een huurder A die de nieuwe woning betrekt
b. de man B die zijn portefeuille opraapt, die hij op straat heeft laten vallen
c. de man C die op het strand een schelp opraapt en mee naar huis neemt
d. de man D die bij zijn buurman uit de boomgaard appels plukt als de buurman
niet thuis is
e. een groep van automobilisten die uit protest tegen de verhoging van de
benzineaccijns gedurende een paar uur het ministerie van #nanciën bezet

A

a. Geen occupatie; A wordt houder van de woning.
b. Geen occupatie; B was en is nog steeds bezitter van de portefeuille.
c. Occupatie; C wordt bezitter van de schelp.
d. Occupatie; D wordt bezitter van de appels.
e. Geen occupatie; de automobilisten oefenen geen feitelijke macht uit voor zich
zelf.

51
Q

Is in de volgende gevallen sprake van bezitsoverdracht en zo ja, op welke wijze geschiedt deze?
a. Rob brengt de #ets terug die hij van Peter heeft geleend.
b. Jaap belt kunsthandelaar Curios op en zegt dat hij het schilderij dat hem op
zicht is meegegeven, wil houden en Curios stemt daarmee in.
c. Joost brengt de defecte radio terug, die hij bij een grootwinkelbedrijf heeft
gekocht; men deelt hem mede dat hij bij de klantenservice zijn geld terug zal
ontvangen.
d. Jansen haalt bij Pieters de sleutel op van het zomerhuis dat hij voor de
zomermaanden heeft gehuurd.

A

a. Geen bezitsoverdracht; Rob was houder voor Peter.
b. Bezitsoverdracht zonder feitelijke handeling.
c. Bezitsoverdracht door overhandiging van de zaak door Joost.
d. Geen overdracht; Jansen wordt slechts houder voor Pieters.

52
Q

Is in onderstaande gevallen Toon bezitter door erfopvolging van de #ets en de computer geworden?

a. Peters brengt zijn #ets ter reparatie naar Janus. Als de #ets zich nog bij Janus bevindt en nog niet helemaal is gerepareerd, overlijdt Janus. Toon is zijn enig erfgenaam.
b. Karel is bezitter van een computer. Hij draagt het bezit van de computer over aan Teun. Teun overlijdt en Toon is enig erfgenaam.

A

a. Toon is geen bezitter van de #ets; er!ater Janus is slechts houder van de #ets voor Peters.
b. Toon is door erfopvolging bezitter van de computer geworden.

53
Q

Jan en Kees zijn aan het tennissen. Op een gegeven moment geeft Jan de bal zo’n enorme slag dat deze over het hek in de bosjes vliegt. De bal blijft onvindbaar en het spel moet worden gestaakt. Twee weken later vindt Koosje de bewuste bal en neemt deze mee naar huis alwaar hij de bal aan zijn vader geeft, die hem dan bij zijn eigen verzameling tennisballen stopt.
Is er sprake van bezitsverlies bij Jan (aangenomen dat het zijn tennisbal was)? Is er sprake van bezitsverkrijging bij Koosje en zo ja, op welke manier?

A

Op het moment dat Koosje de bal vindt en deze mee naar huis neemt, verkrijgt hij de bal door inbezitneming en verliest Jan het bezit van de bal door verkrijging van het bezit door een ander.