L5: Bezit Flashcards
Wat is bezit?
Bezit wordt in de wet omschreven als het houden van een goed voor zich zelf.
Wat is de verhouding tussen eigendom, bezit en houden?
- Eigendom is het sterkste recht dat je kunt hebben en dat kun je tegenover een ieder geldend maken
- Bezit is minder sterk dan eigendomsrecht; het recht kent aan het zijn van bezitter bepaalde rechtsgevolgen toe; bezitter kan zijn recht tegenover een ieder geldend maken behalve tegen het sterkere recht van de eigenaar (enkele uitzonderingen daargelaten)
- houden: houdt de zaak altijd voor een ander; wet kent aan het houderschap bepaalde rechten toe
Definitie bezit?
Artikel 3:107, eerste lid bepaalt: ‘Bezit is het houden van een goed voor zichzelf.’
Wat is houden?
Houden duidt op een feitelijke machtsuitoefening. Personen kunnen macht uitoefenen over goederen. Bij zaken is dat iets gemakkelijker voor te stellen dan bij rechten
Voorbeeld houden van rechten?
Bij rechten kan men denken aan een vordering uit een verbruikleenovereenkomst van geld. De uitoefening van macht uit zich dan bijvoorbeeld in het innen van de a!ossingstermijnen, het innen van de rente of het kwijtschelden van de schuld. Nu zijn er met betrekking tot deze feitelijke machtsuitoefening (houden) twee mogelijkheden.
Noem de 2 vormen van ‘houden’?
Houden voor zich zelf
a. De eerste is dat men houdt voor zich zelf. Met ‘houden voor zich zelf ’ wordt bedoeld dat degene die de feitelijke macht over een goed uitoefent, zich daarbij gedraagt, terecht of ten onrechte, als iemand die rechthebbende is op dat goed. In dit geval spreken we van bezit (dit is dus het tweede begrip uit de de#nitie van art. 3:107, eerste lid).
Houden voor een ander
b. De tweede mogelijkheid is dat men feitelijke macht over een goed uitoefent voor een ander. In dat geval is men juridisch houder (detentor) van dat goed. Enkele voorbeelden van houders: de huurder van een huis, de lener van een boek en de #etsenmaker die een #ets van een ander repareert.
Wanneer is er sprake van houden en hoe & waar wordt het onderscheid gemaakt tussen bezit en houden?
artikel 3:108.
Dit artikel bepaalt: ‘Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.’
Uit deze bepaling zijn drie elementen te halen die bij de beoordeling van de gestelde vraag van belang zijn. Dit zijn:
1. verkeersopvattingen
2. artikelen 3:109-117
3. uiterlijke feiten.
Omschrijf de verhouding tussen de 3 in art 3:108 omschreven elementen?
De verkeersopvattingen vormen het hoofdcriterium. Bij de bepaling van deze verkeersopvattingen wordt allereerst aanknoping gezocht bij uiterlijke feiten. Met name de eerste vraag: ’is er sprake van een houden’ nog los van de vervolgvraag of dit een houden voor zich zelf of voor een ander is, is meestal te beantwoorden op grond van uiterlijk waarneembare feiten.
Indien men Jan op een fets ziet rijden, zien we dat Jan een feitelijke macht uitoefent over die #ets.
Naast verkeersopvattingen wordt voor de beantwoording van de vraag of er sprake houden ook naar iets anders gekeken. Wat?
Naast de verkeersopvattingen, die dus sterk bepaald worden door uiterlijke feiten, zijn voor de beantwoording van de eerste vraag (of sprake is van houden) en met name ook voor de vervolgvraag, of dit houden een houden voor zich zelf of voor een ander is, de bepalingen neergelegd in de artikelen 3:109-117 van belang. Komen we met de verkeersopvattingen niet tot beantwoording van met name de hiervoor gestelde vervolgvraag, dan zijn er de wettelijke bepalingen die ons verder helpen.
Zijn verkeersopvatting en wettelijke regeling zuiver nevengeschikt?
We moeten de verkeersopvatting en de wettelijke regeling echter niet alleen nevengeschikt zien. Bij het concrete inhoud geven aan het bepaalde in de genoemde wetsartikelen, komen de verkeersopvattingen vaak ook weer om de hoek kijken. Als voorbeeld is te noemen artikel 3:113, waar wordt bepaald dat men een goed in bezit neemt door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Of sprake is van feitelijke macht wordt bepaald door de verkeersopvattingen, die op hun beurt vaak weer bepaald worden door de uiterlijke feiten (de verkeersopvattingen bepalen dus ook weer in bepaalde gevallen de inhoud van de wettelijk vastgelegde regelingen).
Is de innerlijke wil van degene die houder of bezitter is beslissend voor het zijn daarvan?
Met de term ‘uiterlijke feiten’ wordt aangegeven dat de innerlijke wil van degene die houder of bezitter is, niet beslissend is voor het zijn van houder of bezitter. Wel is het natuurlijk zo dat de wil van een houder of bezitter voor zover die wil naar buiten blijkt, wel relevant is. Voor zover de wil tot uitdrukking komt in uiterlijke feiten blijft zij namelijk van belang als uiterlijk feit op grond waarvan wordt geoordeeld dat naar verkeersopvattingen sprake is van houderschap of bezit.
Voorbeeld:
Eric heeft een paraplu geleend van Mieke. Eric is houder van de paraplu. Stel dat Eric de paraplu na twee maanden nog onder zich heeft en ook niet van plan is deze terug te geven (Mieke heeft er immers ook niet meer naar gevraagd). Is Eric dan bezitter van de paraplu?
Nee, ondanks het feit dat hij de paraplu nu onder zich houdt met een eigendomspretentie, wordt hij niet als bezitter van de paraplu beschouwd. Volgens de maatschappelijke opvattingen wordt hij die begonnen is met het onder zich houden
van een zaak als detentor, geacht die zaak altijd als detentor onder zich te blijven houden (dit is in art. 3:111 neergelegd).
We zagen al dat houden duidt op feitelijke machtsuitoefening. De vraag is of dit begrip enkel doelt op feitelijke heerschappij?
Vroeger meende men inderdaad dat deze macht van fysieke aard moest zijn.
Tegenwoordig genuanceerder:
Denk maar eens aan de bouwmaterialen op een open bouwterrein die in het bezit zijn van de bouwer of de kraam voor de winkel van de groenteman die daar zijn aardappelen, tomaten en andere groenten en fruit op heeft uitgestald. Op genoemde zaken kan iedere voorbijganger fysieke heerschappij uitoefenen. Toch wordt naar maatschappelijke (verkeers)opvattingen gesproken van bezit bij de bouwer, respectievelijk de groenteman.
Wat zijn de regels mbt houden in art 3:111?
- Een houder kan niet zelf de oorzaak van zijn houderschap veranderen.
- Een houder van een goed kan zich niet zelf tot bezitter van dat goed maken.
- Een houder kan zich niet zelf van houder voor de een tot houder voor de ander
maken.
De hiervoor genoemde gevallen komen er kort gezegd op neer dat als men houder is, men in principe ook houder blijft.
Geef een voorbeeld van: een houder kan niet zelf de oorzaak van zijn houderschap veranderen.
Gerard heeft een kopieerapparaat gehuurd van Copy BV. De oorzaak van zijn houderschap is de huurovereenkomst met Copy BV en blijft ook de huurovereenkomst met Copy BV. Gerard kan later niet met succes beweren dat hij het kopieerapparaat onder zich houdt op grond van bijvoorbeeld een bruikleenovereenkomst met Copy BV.
Geef een voorbeeld van: een houder van een goed kan zich niet zelf tot bezitter van dat goed maken?
Hans heeft een tent van Ineke in bruikleen voor de periode van de zomervakantie. Hans is houder van de tent en de oorzaak van zijn houderschap is de inbruikleengeving. Hans kan zich nu niet eigenmachtig van houder van de tent tot bezitter van de tent maken. Hans is houder van de tent op grond van de inbruikleengeving door Ineke aan hem en hij blijft ook houder van de tent. Dit heeft tot gevolg dat als Hans de tent na de zomervakantie niet teruggeeft aan Ineke en Ineke er verder ook niet naar vraagt, Hans toch nog steeds houder is van de tent.
Geef een voorbeeld van: een houder kan zich niet zelf van houder voor de een tot houder voor de ander maken?
Joop heeft op 15 april 2004 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Karel. Op 1 mei 2004 verkoopt en levert Joop het zeilbootje aan Linda, terwijl hij het bootje zelf onder zich blijft houden. Joop stelt nu dat hij niet meer voor Karel houdt maar voor Linda. Dit kan echter niet. Joop is begonnen met voor Karel te houden. Joop kan niet buiten Karel om voor een ander gaan houden.
Voorbeeld 1 van mogelijkheid tot verandering van houderschap in art 3:111?
‘(…) ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt (…)’.
Joop heeft op 15 april 2004 voor één maand een zeilbootje gehuurd van Karel. Op 1 mei 2004 verkoopt en levert Joop het zeilbootje aan Linda, terwijl hij het bootje zelf onder zich blijft houden. Joop stelt nu dat hij niet meer voor Karel houdt maar voor Linda. Dit kan echter niet. Joop is begonnen met voor Karel te houden. Joop kan niet buiten Karel om voor een ander gaan houden.
Peter heeft een #ets in bruikleen van zijn vriend Rob. Peter houdt de #ets op grond van de bruikleenovereenkomst voor Rob. Nadat Rob een nieuwe #ets gekocht en geleverd heeft gekregen, schenkt en levert hij de #ets die hij aan Peter in bruikleen heeft gegeven aan laatstgenoemde. Hierdoor krijgt Peter het bezit van de #ets. Hij gaat de geleende #ets nu voor zich zelf houden. Eerst was hij houder van de #ets voor Rob, maar als gevolg van een handeling van Rob (degene voor wie Peter de #ets houdt) is hierin verandering gebracht.
Voorbeeld 2 van mogelijkheid tot verandering van houderschap in art 3:111?
‘(…) ten gevolge van een tot de bezitter gerichte tegenspraak van diens recht.’
Hierbij moet men denken aan het geval dat de houder openlijk het recht van degene voor wie hij houdt, betwist.
Steven heeft een huis gehuurd van Toon. Later blijkt dat Steven zelf rechthebbende is geworden van het huis door vererving. Vanaf dat moment weigert Steven om nog langer de huurpenningen aan verhuurder Toon te betalen. Tevens schrijft hij een briee aan Toon dat hij rechthebbende is van het huis en niet Toon. Uit deze weigering en het briee kan men een tegenspraak van het recht van de bezitter a!eiden. Steven betwist het recht van Toon op het huis en dus ook het recht van Toon op betaling van de huurpenningen.
Wat zijn de functies van bezit?
- politionele functie
- processuele functie
- verjaringsfunctie
Politionele functie van bezit?
artikel 3:125.
Dit artikel geeft aan dat degene die het bezit heeft verkregen, aanspraak kan maken op
a. opheffing van een eventuele stoornis in het bezit
b. herstel in het bezit bij verlies.
Deze vorderingen moeten binnen één jaar na de stoornis of het verlies worden ingesteld.
Het instellen van de bezitsactie is mogelijk zowel bij zaken (roerend en onroerend) als bij rechten.
De bescherming is materieel; er wordt een feitelijke toestand beschermd, ongeacht de rechtsbetrekking die men tot het goed heeft.
Wat zijn de andere mogelijkheden voor een bezitter die in zijn bezit is gestoord?
- Vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162), aldus artikel 3:125, derde lid.
- Een bezitsactie op grond van artikel 3:125 BW komt toe aan elke bezitter. Dit kan dus zowel een bezitter/niet-eigenaar zijn als een bezitter/eigenaar.
- Laatstgenoemde kan ook een revindicatievordering instellen op grond van artikel 5:2 (