L2: Een inleiding in het vermogensrecht Flashcards

1
Q

Wat is vermogensrecht?

A

Gedeelte van het privaatrecht waarin regels worden gegeven inzake op geld waardeerbare rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de hoofdprincipes bij de indeling van het wetboek?

A
  • onderscheid personen en vermogensrecht
  • binnen het vermogensrecht het onderscheid in een lagemeen en een bijzonder deel

Gelaagde structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat staat er in boek 3?

A

Vermogensrecht algemeen

  • Regels die voor alle soorten vermogensbestanddelen (goederen) van belang zijn, dus zowel voor:

– zaken

– vermogesrechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat regelt boek 6?

A

Verbintenissenrecht

de relatieve rechten ofwel vorderingsrechten

Omdat een realtief recht ook een vermogensbestanddeel (goed) is, zijn de algemene bepalingen van Boek 3 ook van toepassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de gelaagde structuur?

A

OPNEMEN PLAATJE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn schakelbepalingen?

A

Bepalingen die regelingen van overeenkomstige toepassing verklaren op rechtsbetrekkingen waarvoor zij naar de letter niet zijn geschreven.

Deze bepalingen zijn het resultaat van een procede, inhoudende at de wetgever een materie regelt waar zij praktisch het meest van belang is en vervolgens die regeling mede van toepassing verklaart op een aantal, min of meer, nauwkeurig aangegeven andere rechtsbetrekkingen

Er zijn verschillende soorten schakelbepalingen

Sommige verklaren titels van boek 3 van overeenkomstige toepassing buiten het vermogensrecht

VBB: art 3:15 dat de artikelen 3:11 t/m 3:14 buiten het vermogensrecht van toepassing verklaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem schakelbepalingen die slechts effect hebben binnen het vermogensrecht zelf?

A

art 6:4

art 6:261 lid 2

art 6:279

art 6:216

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem schakelbepalingen die heel concreet zijn?

A

art 5:104

art 3:98

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het objectieve recht?

A

Het geheel van rechtsregels (geschreven en ongeschreven) die in een bepaalde samenleving gelden

vbb: BW, Sr, etc

heet ook positief recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een subjectief recht?

A

Een door het objectieve recht verleende bevoegdheid

bv: art 1:114 ev bepalingen over huwlijkse voorwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontstaat een subjectief recht?

A

Door een rechtsfeit

=

een feit dat rechtsgevolg heeft

vb: sluiten van een koopovereenkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden rechtsfeiten ingedeeld?

A
  • handelingen van rechtssubjecten
  • blote rechtsfeiten

= een feit waarbij het rechtsgevolg intreedt, zonder dat daarvoor een actief menselijk handelen nodig is; vb natuurlijk persoon dat meerderjarig wordt bij 18 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de mogelijkheden bij een handeling van een rechtssubject?

A
  • Rechtshandeling
  • Feitelijk handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie rechtshandeling?

A

Handeling van een rechtssubject waaraan een rechtsgevolg wordt verbonden dat ook door het handelend subject wordt beoogd

vb: schenking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie feitelijk handelen?

A

Handeling van een rechtssubject waaraan een rechtsgevolg wordt verbonden, ongeacht of dit rechtsgevolg door het handelend subject is beoogd

bv: onrechtmatige daad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is de bedoeling van de pleger van een onrechtmatige daad van belang?

A

Niet relevant, wordt buiten beschouwing gelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn regels van regelend recht?

Noem andere namen van regelend recht?

A

rechtsregels waarvan kan worden afgeweken

  • dispositief recht
  • aanvullend recht
18
Q

Wat zijn regels van dwingend recht?

A

Regels die door de wetgever zijn opgesteld en waarvan niet mag worden afgeweken

19
Q

Wat is vermogen?

A
  • op geld waardeerbare rechten en plichten
  • de som van de aan iemnd toekomende rechten

het geheel van een aan een persoon toekomende , op geld waardeerbare rechten (plichten worden dan buiten beschouwing gelaten)

Jurist spreekt vaak ter aanduiding van op geld waardeerbare rechten en plichten van activa en passiva

20
Q

Definitie objectief vermogensrecht?

A

geheel van regels die betrekking hebben op de opgeld waardeerbare rechten en plichten

21
Q

Definitie subjectief vermogensrecht?

A

een aan een bepaald persoon toekomend vermogensrecht dat hij aan het objectieve vermogensrecht ontleent

vb: Bas verkoopt en draagt zijn huis in eigendom over aan Iris. Iris is daarmee eigenaar geworden van het huis. Het eigendomsrecht van het huis is een vermogensrecht in subjectieve zin, door Iris ontleend aan art 5:1 ev

22
Q

Hoe worden actieve vermogensbestanddelen in het BW aangeduid?

A

Goederen

Art 3:1 Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten

23
Q

Wat is een zaak?

A

art 3:2

Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten

Dieren vallen onder het begrip zaak

24
Q

Wat is een Recht?

A

Art 3:6

Rechten die, hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn, of er toe strekken rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten.

Moet dus aan tenminste 1 van de genoemde kenmerken voldoen

Overdraagbaargeid is het meest van belang

25
Q

Noem voorbeelden van rechten die niet kunnen worden overgedragen?

A

VB: recht van gebruik en bewoning ; art 3:226 (wel vermogensrechten, immers stoffelijk voordeel)

26
Q

Rechtssubject?

A

Degene die zelfstandig drager van rechten en plichten kan zijn

27
Q

Definitie Object van recht?

A

datgene waarop het rechtssubject recht heeft

vb: Myrna is eigenaar van het stuk grod gelegen aan de Havikstraat nr 13 te Schiedam. Het stuk grond is object van het eigendomsrecht van Myrna

28
Q

Wat is Goederenrecht?

A

Het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de rechtsverhouding van een rechtssubject tot een goed

Is er sprake van een rechtsverhouding van een rechtssubject tot een goed (zaak of recht) dan is er een goederenrechtelijke rechtsverhouding

vbb:

– Jan heeft de eigendom van een fiets (eigendom art 5:1)

– Piet heeft het vruchtgebruik op het huis van Mies (vruchtgebruik art 3: 20)

29
Q

Waar staan de goederenrechtelijke regels die van belang zijn voor alle soorten goederen?

A

Boek 3

  • Rechtshandeling Boek 3 titel 2
  • Bezit Boek 3 titel 5
30
Q

Waar staan de Goederenrechtelijke regels mbt zaken?

A

Boek 5

eigendom: Boek 5 titel 1

erfpacht Boek 5 titel 7

31
Q

Wat is verbintenissenrecht?

A

Geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de vermogensrechtelijke rechtsverhouding van een rechtssubject tot een ander rechtssubject

Bij een verbintenis staat aan de ene kant het recht (op een prestatie) en aan de andere kant de verplichting tot het leveren van de prestatie.

32
Q

Hoe ontstaat een verbintenis?

A

alleen als die uit de wet voortvloeit (art 6:1)

33
Q

Belangrijkste bron van een verbintenis?

A
  • overeenkomst
  • onrechtmatige daad
34
Q

Waarin is het onderscheid tussen het goederenrecht en het verbintenissenrecht gelegen?

A

Goederenrecht ziet op de (privaatrechtelijke )rechtsverhouding van een rechtssubject tot een goed , terwijl het verbintenissenrecht ziet op de (privaatrechtelijke) rechtsverhouding van een rechtssubject tot een ander rechtssubject

35
Q

Wat is het gesloten systeem van goedenrechtelijke rechten?

A

Andere goedenrechtelijk rechten dan in de wet genoemd, kennen we niet

36
Q

Geef aan of in de hieronder staande gevallen sprake is van een objectief recht of een subjectief recht?

  1. het burenrecht is geregeld in titel 4 van Boek 5
  2. Alfons heeft een vuistpandrecht op de kostbare postzegelverzameling van Merel (art 3:326)
  3. Veerle is eigenaar van een vakantiebungalow op de Veluwe (art 5:1)
  4. Het vervoer van personen is geregeld in Boek 8
  5. De voornaam van Karel’s buurvrouw is Virginie
A
  1. O
  2. s
  3. s
  4. o
  5. s
37
Q

Geef aan of de hieronder vermelde rechten vermogensrechten zijn of niet.
a. het eigendomsrecht (art. 5:1)
b. het recht dat echtgenoten hebben op elkaars getrouwheid, hulp en bijstand
(art. 1:81)
c. het recht dat een koper heeft op levering van de gekochte zaak door de
verkoper (art. 7:9)
d. het recht van de eigenaar van een erf om dat erf af te sluiten (art. 5:48).

A

a. een vermogensrecht
b. geen vermogensrecht
c. een vermogensrecht
d. een vermogensrecht.

38
Q

Geef aan of in de hieronder vermelde gevallen sprake is van een objectief vermogensrecht of een subjectief vermogensrecht.
a. Het recht van erfpacht is geregeld in titel 7 van Boek 5.
b. Anna heeft een recht van opstal op de grond van Claire (art. 5:101).
c. Het aan de verkoper van een roerende zaak niet-registergoed onder bepaalde
voorwaarden toekomende recht van reclame is geregeld in afdeling 8 van Boek 7.

A

a. een objectief vermogensrecht
b. een subjectief vermogensrecht
c. een objectief vermogensrecht.

39
Q

Geef aan of in de hieronder vermelde opsomming sprake is van een ‘goed’, een ‘zaak’ of een ‘vermogensrecht’.
a. een radiosein
b. een hamster
c. een gedicht
d. een busrittenkaart
e. een hypotheekrecht op een huis
f. een door een bejaarde op zijn buurvrouw verkregen recht, inhoudende dat de
buurvrouw dagelijks tegen betaling een warme maaltijd voor hem kookt
g. het recht van een persoon op zijn naam
h. het recht op alimentatie
i. het recht op onderwijs van een student die aan een universiteit is ingeschreven
en die zijn collegegeld heeft betaald.

A

a. geen goed, geen zaak en geen vermogensrecht
b. een goed en een zaak
c. Voor zover ’ gedicht ́ hier moet worden opgevat als het stuk papier waarop de
tekst is geschreven, is het een zaak en een goed.
Voor zover ́gedicht ́ hier moet worden opgevat als een voortbrengsel van de menselijke geest, is het object van het auteursrecht.
d. een goed en een zaak
e. een goed en een vermogensrecht
f. een goed en een vermogensrecht
g. geen goed, geen zaak en geen vermogensrecht
h. een goed en een vermogensrecht
i. een goed en een vermogensrecht.

40
Q

Geef aan wat het object is van de hieronder gegeven subjectieve rechten.
a. Paul heeft een overeenkomst gesloten met schilder Werner tot het verrichten van buitenschilderwerkzaamheden aan Pauls huis voor een totaalprijs van
€ 1500 exclusief btw (art. 7:400).
b. Tilly heeft op haar huis een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van de Los- Bank (art. 3:260).
c. Marcel heeft zijn stacaravan op Terschelling in vruchtgebruik gegeven aan zijn zuster Titia (art. 3:201).
d. Accountant Verstralen heeft in de arbeidsovereenkomsten met zijn personeel een non-concurrentiebeding opgenomen (art. 7:653).

A

a. Het object van het vorderingsrecht van Paul is de prestatie van Werner, bestaande uit het schilderen van de buitenkant van Paul’s huis. Het object van het vorderingsrecht van Werner is het betalen van het ‘loon’ door Paul.
b. Het object van het hypotheekrecht van de Los-bank is het huis van Tilly.
c. Het object van het recht van vruchtgebruik van Titia is de stacaravan. De
stacaravan blijft ook object van het eigendomsrecht van Marcel.
d. Het object van het recht van accountant Verstralen is een niet-doen door zijn
personeelsleden; meer concreet: het niet gaan werken op een ander accountantskantoor of zich zelfstandig vestigen binnen een straal van zoveel kilometer van Verstralen’s kantoor en binnen een bepaalde tijdspanne.

41
Q

a. Hoe oordeelt u over de stelling dat een goederenrechtelijk recht altijd een zakelijk recht is?
b. Hoe oordeelt u over de stelling dat een zakelijk recht altijd een goederenrechtelijk recht is?

A

a. Deze stelling is onjuist; immers gezien het feit dat de term ‘goed’ de overkoepelende term is voor de begrippen ‘zaak’ en ‘vermogensrecht’, kan een goederenrechtelijk recht ook een absoluut recht zijn op een vermogensrecht.
b. Deze stelling is juist; immers gezien het feit dat de term ‘zaak’ ook onder de term ‘goed’ valt, is een zakelijk recht ook een goederenrechtelijk recht.