L3 Goederenrechtelijke rechten en persoonlijke rechten Flashcards

1
Q

Tegen wie werken goederenrechtelijke rechten?

Tegen wie werken persoonlijke rechten?

A
  • Goederenrechtelijke rechten zijn vermogensrechtelijke rechten die tegen iedereen werken
  • Persoonlijke rechten werken slechts tegen een of meer bepaalde personen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is er sprake van een rechtsverhouding van een rechtssubject tot een goed:

A

Dan spreken we van een goederenrechtelijke rechtsverhouding. 

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een goederenrechtelijk recht?

A

Een absoluut recht

Een absoluut recht hoeft echter niet altijd een goederenrechtelijk recht te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 2 soorten absolute rechten?

A
  • Goederenrechtelijk recht
  • Recht op voortbrengselen van de menselijke geest (octrooi, auteurs, merken, etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat als er sprake is van een (vermogensrechtelijke) rechtsverhouding van een rechtssubject tot een ander rechtssubject?

A

een verbintenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omschrijf persoonlijk recht?

Hoe wordt een persoonlijk recht ook genoemd?

A

Omdat hier sprake is van een rechtsbetrekking tussen rechtssubjecten ofwel tussen personen, spreken we in het geval van een uit een verbintenis voortvloeiend recht van een persoonlijk recht.

Een persoonlijk recht noemen we ook wel een relatief recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voorbeeldsituatie van een persoonlijk recht

A

Jan, rijdend in zijn nieuwe Volvo, verleent op een bepaald moment Willy, die op haar #ets van rechts komt, geen voorrang, waardoor Willy ten val komt en er buiten een gebroken been ook een ernstig beschadigde #ets aan overhoudt.

Uit de door Jan gepleegde onrechtmatige daad ontstaat een verbintenis tussen Jan en Willy. Uit deze verbintenis vloeit voor Willy een persoonlijk recht op Jan voort, inhoudende het recht op vergoeding van de door haar geleden schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem het eerste kenmerk van een goederenrechtelijk recht?

A
  • De absolute werking
  • De rechthebbende kan zijn recht tegenover een ieder handhaven
  • Aagje is eigenaar van een #ets (art. 5:1). Barend steelt deze #ets van Aagje. Aagje kan als eigenaar de #ets terugvorderen (revindiceren) van Barend (art. 5:2).
  • Willem is eigenaar van een huis aan zee. Hij verhuurt het huis tijdens zijn vakantieperiode (één maand) aan Otto. Otto op zijn beurt verhuurt twee kamers eveneens voor de vakantieperiode aan Lisa en Geert. Bij Willem’s terugkeer weigeren zowel Otto, als Lisa als Geert het huis te verlaten. Willem kan zijn eigendomsrecht doen gelden zowel tegen Otto, als tegen Lisa als tegen Geert; hij behoeft geen enkele inbreuk van derden op zijn eigendomsrecht te dulden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Werkt een persoonlijk recht tegen eenieder?

A

Nee

slechts tegen een of meer bepaalde personen

  • Verhuurder Weerts heeft met huurder Aantjes een huurovereenkomst gesloten inzake een woning (huurovereenkomst, art. 7:201). Aantjes heeft uit de huurovereenkomst een recht verkregen op Weerts tot het verschaffen van huurgenot, in die zin dat Weerts hem niet in dat huurgenot mag storen. Weerts heeft uit de huurovereenkomst een recht verkregen op Aantjes tot betaling van de huurpenningen.
  • Werner heeft door zijn schuld een aanrijding veroorzaakt waarbij de auto van Ronald zwaar is beschadigd. Werner is op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door Ronald geleden schade (onrechtmatige daad, art. 6:162; de onrechtmatige daad, één van de verbintenissen uit de wet, vormt het belangrijkste onderwerp van behandeling in leereenheid 18). Op grond van het onrechtmatig handelen van Werner heeft Ronald een recht verkregen op Werner tot vergoeding van de door Werner aan Ronald’s auto toegebrachte schade.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit vloeit de absolute werking van een goederenrechtelijk recht voort?

A

Droit de suite

ofwel

Volgrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent droit de suite?

A

een goederenrechtelijk recht blijft de zaak volgen, ongeacht wie eigenaar is van de zaak en een goederenrechtelijk recht blijft het vermogensrecht volgen, ongeacht wie rechthebbende is van het vermogensrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeeld van droit de suite

A

• De bank heeft een hypotheekrecht op het huis van Sylvia (hypotheekrecht, art. 3:260). Silvia verkoopt en levert het huis aan Armand. Het hypotheekrecht blijft op het huis rusten, ook wanneer Armand eigenaar is geworden van het huis. (Dit houdt in dat,
wanneer Silvia haar schuld aan de bank, tot zekerheid waarvan het hypotkeekrecht is gevestigd, niet voldoet, de bank het huis in het openbaar kan laten verkopen, ondanks het feit dat Armand op dat moment eigenaar is van het huis; zie hiervoor verder leereenheid 11.)

• Maria heeft een recht van erfpacht op het stuk grond van Jules (recht van erfpacht, art. 5:85). Maria mag de grond, al dan niet tegen een bepaalde vergoeding (canon), gebruiken. Jules verkoopt en levert het stuk grond aan Oscar. Oscar dient het recht van erfpacht van Maria te respecteren en mag de grond niet zelf gaan gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is er bij een persoonlijk recht sprake van droit de suite?

A

Nee

Sjeng heeft met Karel een bruikleenovereenkomst gesloten, die inhoudt dat Sjeng voor de duur van een jaar de woonboot van Karel in bruikleen krijgt (bruikleen, art. 7A: 1777). Gedurende het jaar dat Sjeng de woonboot in bruikleen heeft, verkoopt en levert Karel de woonboot aan Manon.
Het recht van bruikleen van Sjeng is een persoonlijk recht dat hij heeft op Karel; Sjeng kan dit recht alleen tegen Karel uitoefenen. Dit betekent dat Manon niet gebonden is aan de bruikleenovereenkomst tussen Sjeng en Karel en dat Sjeng zijn recht niet tegen Manon kan laten gelden. Sjeng zal de woonboot ter bewoning aan Manon dienen te laten. Het recht van Sjeng uit de bruikleenovereenkomst blijft dus niet op de woonboot rusten als deze in andere handen overgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het droit de priorité?

A

Dit prioriteitsbeginsel houdt in dat een eerder gevestigd goederenrechtelijk recht (een ouder recht) gaat voor een later gevestigd goederenrechtelijk recht (jonger recht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorbeeld droit de priorité

A

Albert is eigenaar van een bungalow, gelegen midden in de bossen. Albert vestigt op 10 januari 2004 een recht van bewoning op zijn bungalow ten behoeve van Monique (recht van bewoning, art. 3:226). Op 12 augustus 2004 vestigt Albert op zijn bungalow een recht van vruchtgebruik ten behoeve van Greetje.
Het absolute recht van Monique (het recht van bewoning) op de bungalow is eerder gevestigd dan het absolute recht van Greetje (het recht van vruchtgebruik) op de bungalow. Het recht van Monique heeft daarom voorrang boven het recht van Greetje. In concreto houdt dit in dat Greetje de bungalow niet kan gaan bewonen, maar ter bewoning aan Monique moet laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geldt er ook droit de priorité bij persoonlijke rechten?

A

Persoonlijke rechten zijn, ongeacht het tijdstip van ontstaan, gelijk in rang. We noemen dit de regel van paritas creditorum.

17
Q

Wat is het publicatiebeginsel?

A

oor de overdracht van bepaalde goederen, namelijk van registergoederen, alsmede voor het vestigen van beperkte rechten op registergoederen inschrijving in de daartoe bestemde registers vereist. Iets anders gezegd: voor de overdracht en vestiging van goederenrechtelijke rechten op registergoederen is publicatie vereist.

18
Q

wat is een registergoed?

A

en goed voor welker overdracht en vestiging inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers vereist is

19
Q

Wat als er sprake is van een botsing tussen een goederenrechtelijk recht en een persoonlijk recht?

A

Een goederenrechtelijk recht gaat voor een persoonlijk recht.

20
Q

Voorbeelden droit de preference?

A

Erik heeft zijn zeer luxueus ingerichte villa op 14 april 2003 in bruikleen gegeven aan
Ferdinand voor negen maanden (bruikleen, art. 7A:1777). Op 15 april 2003 vestigt Erik een recht van vruchtgebruik op het huis ten behoeve van Otto (vruchtgebruik, art. 3:201). Vervolgens leent Erik een grote som geld van de bank, welke som uiterlijk op 1 oktober 2003 aan de bank moet zijn terugbetaald. Tot zekerheid hiervan vestigt Erik op 29 april 2003 een recht van hypotheek op zijn villa ten behoeve van de bank (hypotheek, art. 3:260).
Erik kan niet op tijd zijn schuld aan de bank voldoen, met het gevolg dat de bank wil overgaan tot openbare verkoop van de villa.
Kan de bank dit zomaar, zonder rekening te houden met de rechten van Ferdinand en Otto? Het recht van bruikleen dat Ferdinand heeft op Erik is een persoonlijk recht, in tegenstelling tot het recht van vruchtgebruik van Otto dat een goederenrechtelijk recht is. Passen we de algemene regel toe dat goederenrechtelijke rechten voorgaan boven persoonlijke rechten, ongeacht het tijdstip van ontstaan, dan dient de conclusie te zijn dat de bank geen rekening hoeft te houden met het recht van bruikleen van Ferdinand. Dit houdt in dat Ferdinand het gebruik van het huis zal moeten afstaan (voordat de termijn van negen maanden om is).
De bank zal wel rekening dienen te houden met het recht van vruchtgebruik van Otto. Dit absolute recht van Otto op de villa is namelijk van eerdere datum dan het absolute recht van de bank op de villa, zodat hier het prioriteitsbeginsel opgeld doet.
We kunnen ook zeggen: de koper van de villa zal de eigendom verkrijgen van de villa, belast met een recht van vruchtgebruik. Het recht van vruchtgebruik blijft de villa volgen, ongeacht wie de villa onder zich heeft (het droit de suite).

21
Q

Wat is een faillissement?

A

Artikel 1, eerste lid van de Faillissementswet bepaalt:

‘de schuldenaar die in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner schuldeisers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard.’

Voorwaarde voor een faillissement is dus het opgehouden hebben te betalen door
de schuldenaar aan zijn schuldeisers.

22
Q

Wat als een failliet verdeeld moet worden tussen schuldeisers met een persoonlijk recht?

A

De vorderingen van de schuldeisers (zij die een persoonlijk recht hebben op de failliet) zijn in beginsel allemaal gelijk in rang. (We zeggen hier in beginsel, daar aan sommige vorderingen voorrechten zijn verbonden, met als gevolg dat deze vorderingen voorgaan boven andere vorderingen waar geen voorrecht aan is verbonden; zie leereenheid 11, par. 2.) De netto-opbrengst van het te gelde gemaakte vermogen van de failliet (de netto-opbrengst is het vermogen van de failliet minus de faillissementskosten, waartoe onder andere behoren de veilingkosten en het salaris van de faillissementscurator.) wordt pondspondsgewijs naar evenredigheid van de hoogte van ieders vordering onder hen verdeeld.

23
Q

Wat geldt er bij een faillissement tav goederenrechtelijke rechten?

A

De positie van degenen die een goederenrechtelijk recht hebben op een tot het vermogen van de failliet behorend goed, is veel gunstiger dan de hiervoor aangegeven positie van de schuldeisers. Degenen die een goederenrechtelijk recht hebben kunnen hun recht blijven uitoefenen als ware er geen faillissement. Anders gezegd: zij kunnen buiten het faillissement blijven, zij zijn separatist. (Separare is het
Latijnse woord voor afzonderen; een afzondering uit de failliete boedel van het object waarop de absoluut gerechtigde recht heeft.)

24
Q

Samenvattingsvoorbeeld:

A

• John, een gefortuneerd persoon, heeft op zijn huis aan de kust op 1 maart 2002 een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van zijn zuster Lynn. Op 20 december 2004 sluit John met Adam een schenkingsovereenkomst, inhoudende dat John zijn huis aan de kust schenkt aan Adam, die de schenking aanvaardt. Ze komen overeen dat de levering van het huis uiterlijk voor 1 februari 2005 moet plaatsvinden. De eigendomsoverdracht van het huis (zie hiervoor leereenheid 6, par. 5) vindt plaats op 23 januari 2005.
a. Vanaf 1 maart 2002 heeft Lynn een recht van vruchtgebruik op het huis.
b. Vanaf 20 december 2004 heeft Adam een persoonlijk recht op John, inhoudende het
recht op levering van het huis.
c. Vanaf 23 januari 2005 heeft Adam de eigendom van het huis, belast met een recht
van vruchtgebruik van Lynn (Adam heeft de blote eigendom – zie leereenheid 10, par. 1 –, want het huis is belast met een recht van vruchtgebruik). Schematisch weergegeven:

• We breiden het laatste voorbeeld uit, in die zin dat John het weiland, dat in de buurt van zijn huis aan de kust ligt, op 13 oktober 2002 voor 10 jaar in bruikleen heeft gegeven aan Oscar. Ook dit weiland schenkt John op 20 december 2004 aan Adam, die de schenking aanvaardt. De eigendomsoverdracht van het weiland vindt tegelijkertijd met de eigendomsoverdracht van het huis plaats, dus op 23 januari 2005.
d. Vanaf 13 oktober 2002 heeft Oscar een persoonlijk recht op John, inhoudende het recht op het gebruik van het weiland.
e. Vanaf 20 december 2004 heeft Adam een persoonlijk recht op John, inhoudende het recht op levering van het weiland.
f. Vanaf 23 januari 2005 heeft Adam de eigendom van het weiland zonder dat hij rekening hoeft te houden met het recht van bruikleen van Oscar. Schematisch weergegeven:

25
Q

Kan het zijn dat goederenrechteliijke rechten relatieve trekken hebben en persoonlijke rechten absolute trekken?

Indien ja, noem voor beelden

A

Ja

In artikel 7:226 BW is het adagium ‘koop breekt geen huur’ neergelegd. Een absolute trek van het (relatieve) huurrecht kenmerkt zich in deze.

Een voorbeeld van een bepaling waarin aan een goederenrechtelijk recht een relatiefrechtelijk gevolg wordt toegekend, vinden we in artikel 3:86.

26
Q

Zijn alle vermogensrechten ook overdraagbaar?

A

Uit het eerste lid van artikel 3:83 blijkt dat de goederenrechtelijke rechten in het algemeen alle overdraagbaar zijn.

De wet kan echter de overdraagbaarheid van een bepaald goederenrechtelijk recht uitsluiten

27
Q

Noem 3 voorbeelden van niet overdraagbaarheid van een goederenrechtelijk recht?

A

Een voorbeeld hiervan is artikel 3:226, vierde lid, waarin de overdraagbaarheid van de rechten van gebruik en bewoning is uitgesloten.

De overdraagbaarheid van bepaalde goederenrechtelijke rechten kan echter ook worden beperkt in die zin, dat de absoluut gerechtigde toestemming nodig heeft van de rechthebbende van het object waarop zijn goederenrechtelijk recht rust om zijn goederenrechtelijk recht te vervreemden. Bij elk goederenrechtelijk recht zal men apart moeten kijken wat de regeling omtrent het betreffende absolute recht zegt over de overdraagbaarheid.

Tot slot kan ook de aard van een goederenrechtelijk recht zich tegen overdraagbaarheid verzetten.

28
Q

Voorbeelden (niet) overdraagbaar van goederenrechtelijke rechten?

A

• Marc heeft voor de duur van vijf jaar een recht van erfpacht op een stuk grond van Marjo (erfpacht, art. 5:85). Na twee jaar vervreemdt Marc zijn recht van erfpacht aan
Nico. In het algemeen is overdracht van het erfpachtrecht mogelijk. Gesteld echter dat in de akte van vestiging is opgenomen dat de erfpachter voor overdracht van het erfpachtrecht toestemming nodig heeft van de eigenaar, dan kan Marc zijn erfpachtrecht slechts met toestemming van Marjo vervreemden (zie art. 5:91).

  • Willem heeft een recht van vruchtgebruik op de zeilboot van Carine (vruchtgebruik, art. 3:201). Willem draagt zijn recht van vruchtgebruik over aan Maya. Het recht van vruchtgebruik is zonder beperkingen overdraagbaar (art. 3:223).
  • Vera heeft een recht van bewoning op de boot van Isaac (recht van bewoning, art. 3:226). Vera kan haar recht van bewoning niet overdragen aan een ander.
29
Q

Zijn persoonlijke rechten overdraagbaar?

A

persoonlijke rechten zijn in het algemeen overdraagbaar

30
Q

Waarom kan een persoonlijk recht niet worden overgedragen?

A

Tegen overdraagbaarheid kan zich:

de wet, of

de aard van het recht verzetten.

Daarnaast kan in het geval van een vorderingsrecht de overdraagbaarheid ook worden uitgesloten door een afspraak gemaakt tussen schuldeiser en schuldenaar, aldus het tweede lid van artikel 3:83.

31
Q

Wat is het gesloten systeem van de goederenrechtelijke rechten?

A

personen zijn niet bevoegd naar eigen goeddunken nieuwe soorten goederenrechtelijke rechten in het leven te roepen die niet in de
wet staan vermeld

32
Q

Is de inhoud van goederenrechtelijke rechten ‘ gesloten’?

A

Het gesloten systeem van de goederenrechtelijke rechten betekent niet dat ook de inhoud van de goederenrechtelijke rechten ‘gesloten’ is. In paragraaf 2 van leereenheid 2 hebben we gezien dat van regels van regelend recht door partijen kan worden afgeweken. De regels nu betreffende goederenrechtelijke rechten kunnen ook regels zijn waarvan door partijen kan worden afgeweken,

met andere woorden: regels betreffende een goederenrechtelijk recht kunnen ook regels van regelend recht zijn.

Zo zijn bijvoorbeeld degene die een recht van opstal verkrijgt, en degene aan wie de zaak toekomt waarop het opstalrecht rust, vrij om overeen te komen of de opstaller al dan niet een geldsom moet betalen (zie art. 5:101, derde lid).

33
Q

Wat is het open systeem van de persoonlijke rechten?

A

Partijen zijn vrij om buiten de in de wet genoemde persoonlijke rechten in het leven te roepen.

34
Q

Zijn er beperkingen bij het open systeem van persoonlijke rechten?

A

omdat persoonlijke rechten voortvloeien uit verbintenissen en verbintenissen ofwel in de wet geregeld moeten
zijn, ofwel moeten aansluiten bij wel in de wet geregelde gevallen, het open systeem van deze persoonlijke rechten ook beperkingen kent.

35
Q

Geef aan of de hieronder gegeven vermogensrechten goederenrechtelijke rechten of persoonlijke rechten zijn.

a. Vera heeft een recht van opstal (betreffende een loods) op het stuk grond van Marc (opstalrecht, art. 5:101).
b. Coen heeft zijn motor uitgeleend aan Marij voor de duur van twee maanden (bruikleen, art. 7A:1777).
c. Leon heeft een stil pandrecht op de auto van Annie (stil pandrecht, art. 3:237).
d. Winfried heeft zijn zeilboot verhuurd aan Ina (huurovereenkomst, art. 7:201).

A

a. een goederenrechtelijk recht dat tegen een ieder geldt
b. een persoonlijk recht dat Coen heeft jegens Marij, inhoudende het recht op
teruggave van de motor na de periode van twee maanden en een persoonlijk recht van Marij jegens Coen, inhoudende dat Marij de motor gedurende de periode van twee maanden mag gebruiken
c. een goederenrechtelijk recht dat tegen een ieder werkt
d. een persoonlijk recht dat Winfried heeft jegens Ina, inhoudende een recht op
betaling van de huursom en een persoonlijk recht dat Ina heeft jegens Winfried, inhoudende een recht op huurgenot.

36
Q

Jos is in de VUT gegaan en kan daardoor meer tijd spenderen aan zijn grote hobby, het tuinieren. Ad heeft hem hiertoe een stuk grond aangeboden, waarvoor hij helemaal niets of slechts een kleine vergoeding wil hebben.
Jos komt bij u voor advies en vraagt u welke rechts#guur u hem in deze aanraadt: de bruiklening (art. 7A:1777) of de erfpacht (art. 5:85).

A

Het recht van erfpacht is een goederenrechtelijk recht. Dit houdt in dat in het geval dat Ad het stuk grond waarop Jos een recht van erfpacht heeft verkoopt en levert aan een ander, de koper van het stuk grond het recht van erfpacht van Jos moet respecteren. Jos kan het stuk grond blijven gebruiken.

Het recht van bruikleen is een persoonlijk recht dat Jos heeft op Ad. Dit heeft tot gevolg dat ingeval van verkoop en levering van het stuk grond aan een ander, Jos dit recht niet tegen die ander (de koper en de opvolger in de eigendom van het stuk grond) kan laten gelden. Met andere woorden: Jos zal het gebruik van het stuk grond aan de koper dienen te laten.

Uw advies zou dus moeten luiden: kies de rechts#guur van de erfpacht.

37
Q

Wouter heeft op 1 oktober 2004 op zijn huis een recht van bewoning gevestigd ten behoeve van Ellen. Op 3 januari 2005 vestigt Wouter op zijn huis een recht van vruchtgebruik ten behoeve van zijn neef Jasper.
Is Ellen nu gehouden om het huis te verlaten als Jasper dit wenst?

A

Het recht van bewoning en het recht van vruchtgebruik zijn beide goederenrechtelijke rechten. Bij goederenrechtelijke rechten geldt het prioriteitsbeginsel, inhoudende dat een goederenrechtelijk recht van eerdere datum voorgaat boven een goederenrechtelijk recht van latere datum. In casu betekent dit dat het recht van bewoning van Ellen voorgaat boven het recht van vruchtgebruik van Jasper, zodat Ellen niet gehouden is het huis te verlaten als Jasper dit wenst.

38
Q

Anita heeft een recht van erfpacht op een stuk grond van Rini. Michiel heeft een ander stuk grond van Rini in bruikleen. Rini gaat op een bepaald moment failliet en beide stukken grond worden verkocht aan Dirk.
Hoe is de positie van Anita en Michiel?

A

Allereerst de positie van Anita. Anita is goederenrechtelijk rechthebbende op een stuk grond van de failliete Rini. Het betreffende stuk grond wordt in het openbaar verkocht en geleverd aan de koper. De koper en nieuwe eigenaar dient het genot van het stuk grond aan Anita te laten op grond van de algemene regel dat een goederenrechtelijk recht het object (van het recht) blijft volgen, ongeacht onder wie het object zich bevindt; het zogenaamde droit de suite.
Maar ook op grond van het droit de priorité moet de nieuwe eigenaar het recht van het erfpacht van Anita respecteren. Het recht van erfpacht van Anita is immers van eerdere datum dan zijn eigendomsrecht, zodat het erfpachtrecht voorgaat boven het eigendomsrecht.

De positie van Michiel is minder rooskleurig. Michiel heeft immers – slechts – een persoonlijk recht op de failliete Rini tot het gebruiken van een aan deze toebehorend stuk grond. Wordt dit stuk grond verkocht en geleverd, dan hoeft de koper niet te dulden dat Michiel het stuk grond blijft gebruiken, dit op grond van de algemene regel dat een persoonlijk recht slechts werkt tegen degene met wie men in een rechtsbetrekking staat (i.c. de failliete Rini) en niet tegen derden.

39
Q

Lucie wil haar zomerhuis voor twee jaar in ‘gebruik’ geven aan Cora. Zij twijfelt tussen de vestiging van een recht van vruchtgebruik en een recht van gebruik, c.q. bewoning.
Wat zou u haar in deze adviseren?

A

Uw advies aan Lucie kan in deze het beste zijn dat zij het recht van gebruik, c.q. bewoning moet vestigen op haar zomerhuis ten behoeve van Cora. Het recht van gebruik, c.q. bewoning is immers niet overdraagbaar en het recht van vruchtgebruik wel. Bij de vestiging van het recht van vruchtgebruik loopt Lucie immers het risico dat Cora haar recht overdraagt aan een ander; Lucie moet dan dulden dat een ander dan Cora haar zomerhuis bewoont.