L11: Zekerheidsrechten: pand- en hypotheekrecht; voorrecht en retentierecht Flashcards

1
Q

Waar gaat het om bij pand- en hypotheekrecht?

A

Het gaat om beperkte rechten die aan de beperkt gerechtigde een bepaalde vorm van zekerheid bieden

Die rechten strekken er namelijk toe om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zijn het voorrecht en het retentierecht beperkte rechten?

A

het voorrecht en het retentierecht. Deze laatste twee rechten zijn géén beperkte rechten. Toch behandelen we ze hier omdat zij namelijk met de voornoemde beperkte rechten gemeen hebben dat zij verbonden (accessoir) zijn aan een schuldvordering of aan verbintenissen en ook zij ertoe strekken de voldoening daarvan te verzekeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is verhaalsrecht?

A

Indien een debiteur een vordering, die een crediteur op hem heeft, niet betaalt, dan kan laatstgenoemde verhaal zoeken op het vermogen/op de goederen van de debiteur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is het verhaalsrecht op goederen behandeld?

A

Het verhaalsrecht op goederen is behandeld in titel 10 van Boek 3 ‘Verhaalsrecht op goederen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de hoofdregel van het verhaalsrecht?

A

artikel 3:276

de hoofdregel van het verhaalsrecht.
Genoemd artikel bepaalt: ‘Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.’
Aan de hand van een voorbeeld zullen we u uitleggen wat dit artikel inhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef voorbeeld en kenmerken van verhaalsrecht?

A

Martens verkoopt aan Betje een bankstel voor de prijs van € 3000. Overeengekomen wordt dat Betje de koopprijs zal voldoen binnen twee weken na levering van het bankstel. Martens heeft een persoonlijk recht op Betje tot betaling van de koopprijs verkregen. Betje betaalt echter niet binnen de overeengekomen twee weken. Martens stuurt enkele aanmaningen waarbij hij Betje sommeert om alsnog te betalen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zullen worden genomen. Betje blijft echter onwillig. Martens gaat over tot dagvaarding van Betje voor de rechter, om zo tot een veroordeling tot betaling van de koopprijs te komen.
Betje wordt door de rechter veroordeeld tot betaling van de koopprijs (en de bijkomende kosten van veroordeling). Ondanks deze veroordeling blijft Betje weigeren om te betalen. Martens heeft nu de mogelijkheid executoriaal beslag te laten leggen op de goederen van Betje.
Executoriaal beslag is beslag dat op de goederen van de debiteur wordt gelegd krachtens een executoriale titel. In dit geval is die executoriale titel een burgerrechtelijk vonnis (en wel de grosse van dat vonnis) waarbij Betje is veroordeeld om te betalen. Het vonnis van de rechter heeft executoriale kracht; dit wil zeggen dat
het vonnis ook daadwerkelijk door de belanghebbende partij ten uitvoer kan worden gelegd, hierbij vertegenwoordigd door een deurwaarder. Nadat aan een aantal formaliteiten is voldaan, wordt een proces-verbaal van beslag opgemaakt waarin een nauwkeurige aanduiding en beschrijving van de in beslag genomen goederen plaatsvindt (het beslag heeft tot gevolg dat Betje geen wijziging in de feitelijke of rechtstoestand van de beslagen goederen mag brengen. Betje wordt ten aanzien van de beslagen goederen beschikkingsonbevoegd (zie voor beschikkingsonbevoegdheid leereenheid 7); zij mag deze dus niet vervreemden of bezwaren).
Hierna volgt verkoop van de beslagen goederen in het openbaar door een deurwaarder. Uit de opbrengst van de verkoop wordt tenslotte, nadat alle kosten van executie zijn afgetrokken, de crediteur Martens voldaan (zie art. 439 e.v. Rv).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is een schuldenaar aansprakelijk?

A

In het voorgaande voorbeeld hebben we kunnen zien dat een schuldenaar met al zijn goederen (vermogen) aansprakelijk is voor een persoonlijke verbintenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de uitzonderingen op artikel 3:276?

A
  • Wet
  • Overeenkomst
  • Paritas creditorum
  • Faillissement
  • Netto opbrengst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de uitzonderingen op verhaal op alle goederen zoals voorzien bij wet?

A

Ten aanzien van bepaalde goederen is bij wet bepaald, dat er geen verhaal op kan worden gezocht (zie bijv. de artt. 447 en 448 Rv). Als u deze artikelen doorleest, zult u begrijpen waarom beslag niet mogelijk is.

Daarnaast is het mogelijk dat bij wet is bepaald dat het beslag aan beperkingen onderhevig is. Een voorbeeld vinden we in artikel 475c, sub a, Rv.

Beslag op het loon van de werknemer is slechts boven een bepaald gedeelte van het loon mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de uitzonderingen op verhaal op alle goederen zoals voorzien bij overeenkomst?

A

Bij overeenkomst kunnen schuldeiser en schuldenaar ook afspreken dat beslag op bepaalde goederen niet mogelijk zal zijn of dat de schuldeiser zelfs helemaal geen verhaal op het vermogen van de schuldenaar kan zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat als er meer schuldeisers zijn?

A

Artikel 3:277, eerste lid

‘Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Paritas creditorum?

A

De hoofdregel is dat alle schuldeisers gelijk in rang zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geldt voor goederenrechtelijke rechten het droit de priorite?

A

Nee

We zagen eerder dat persoonlijke rechten gelijk in rang zijn. Voor deze rechten geldt dus niet het droit de priorité (in tegenstelling tot de goederenrechtelijke rechten).
Alle crediteuren kunnen zich dus volgens de hoofdregel van artikel 3:277 op de goederen van de debiteur verhalen en wel ieder naar evenredigheid als de opbrengst van de goederen niet voldoende is om alle crediteuren geheel te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan een faillissement worden aangevraagd?

A

De toestand van opgehouden hebben te betalen is aanwezig als er meerdere crediteuren zijn en minimaal één van deze crediteuren een opeisbare vordering heeft die onbetaald is gebleven. Het faillissement kan onder andere worden aangevraagd door een of meer crediteuren of door de debiteur zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van een faillissement?

A

Het uiteindelijke doel van het faillissement is (nagenoeg) alle aan de schuldenaar toebehorende goederen te verkopen en de opbrengst daarvan onder de schuldeisers te verdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij een faillissement?

A

Tegelijk met de faillietverklaring door de rechter wordt een curator benoemd, letterlijk vertaald ‘verzorger’ (art. 14 Fw).
Een gevolg van het faillissement is dat de failliet zijn beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van zijn in het faillissement vallend vermogen verliest (art. 23 Fw). Deze bevoegdheden komen in het vervolg toe aan de curator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn netto-opbrengsten?

A

Hiermee heeft de wetgever aangegeven dat de kosten die de executie van de goederen met zich meebrengt, vóór alles moeten worden voldaan. Wat nadien resteert, komt toe aan de gezamenlijke schuldeisers en wordt tussen hen naar evenredigheid verdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is achterstelling?

A

In artikel 3:277, tweede lid wordt een wettelijke basis voor de overeenkomst van achterstelling gegeven. Bij deze overeenkomst behoudt de crediteur zijn verhaalsrecht op alle goederen van de debiteur, maar verlaagt hij de hem jegens
andere crediteuren toekomende rang ten opzichte van alle of ten opzichte van sommige van hen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent dat dat de pand- en hypotheekhouder separatist zijn?

A

Pand en hypotheek geven aan de gerechtigde een goederenrechtelijk recht (naast zijn persoonlijk recht), zodat hij met de andere crediteuren niets te maken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke rechten geven voorrang bij faillissement?

A

artikel 3:278.
voorrang vloeit voort uit

  • pand,-hypotheek
  • voorrecht
  • uit de andere in de wet aangegeven gronden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een voorrecht?

A

Een voorrecht kan men omschrijven als een recht dat aan een schuldeiser toekomt om zijn vordering op een debiteur met voorrang – door de wet toegekend – boven andere schuldeisers van die debiteur op bepaalde goederen of op alle goederen van die debiteur te verhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een

  • preferente, &
  • concurrente

crediteur?

A

Een crediteur met een voorrecht of een ‘preferente crediteur’ staat tegenover een concurrente crediteur.

Concurrente crediteuren zijn crediteuren die volgens de hoofdregel van artikel 3:277 onderling een gelijk verhaalsrecht hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ontstaan voorrechten?

A

artikel 3:278, tweede lid.

Voorrechten ontstaan alleen uit de wet.

Het betreft hier wetten in formele zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke soorten voorrechten zijn er?

A

Speciale voorrechten
• Voorrechten op bepaalde goederen;

Algemene voorrechten
• Voorrechten op alle tot een vermogen behorende goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn Voorrechten op bepaalde goederen?

A

Deze voorrechten vinden hun behandeling in afdeling 2 van titel 10 van boek 3. De crediteur met een dergelijk voorrecht kan zijn vordering met voorrang boven andere crediteuren verhalen op bepaalde goederen van de debiteur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem een aantal speciale voorrechten

A

Artikel 3:284 regelt het voorrecht wegens kosten tot behoud van een goed.

Artikel 3:285 regelt het voorrecht ter zake van een uit een overeenkomst van aanneming van werk voortvloeiende vordering wegens bearbeiding van een zaak. Deze vordering is bevoorrecht op de bearbeide zaak.

Artikel 3:286 regelt het voorrecht ter zake van de door een appartementseigenaar verschuldigde bijdrage aan de vereniging van appartementseigenaren. Het voorrecht rust op het appartementsrecht.

Artikel 3:287 regelt het voorrecht ter zake van een vordering tot schadevergoeding, die rust op de vordering die de schadeveroorzaker op zijn verzekeringsmaatschappij heeft tot het vergoeden van de door hem aan een ander toegebrachte schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe is de rangorde tussen de speciale voorrechten onderling?

A

Het antwoord op deze vraag vinden we in artikel 3:281, eerste lid; zij hebben, tenzij de wet anders bepaalt, gelijke rang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar staan de voorrechten op alle goederen?

A

artikel 3:288

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe is de rangorde tussen de algemene voorrechten onderling?

A

Het antwoord op deze vraag vinden we in artikel 3:281, tweede lid; hun onderlinge rangorde wordt bepaald door de volgorde van plaatsing in de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Zijn er nog andere wetten waarin voorrechten voorkomen

A

Naast het BW, waarin dus zoals we hiervoor hebben gezien een aantal voorrechten wordt behandeld, zijn er ook nog andere wetten waarin bevoorrechte vorderingen voorkomen, waarbij dan met name aan #scale voorrechten moet worden gedacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is retentierecht?

A

afdeling 4 titel 10 van Boek 3

Artikel 3:290

‘Retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer heeft men een retentierecht?

A

In afdeling 4 titel 10 van Boek 3 een regeling van het retentierecht opgenomen.
Maar ook in deze afdeling vindt men geen antwoord op de vraag wanneer men een retentierecht heeft. In afdeling 4 vindt men een algemene regeling die geldt, indien de wet een retentierecht toekent. Dus is aan iemand op grond van de wet een retentierecht toegekend, dan gelden voor dit retentierecht de bepalingen uit de onderhavige afdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kan een retentierecht zijn overeengekomen?

A

Nee, het moet bij wet zijn toegekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem bepalingen waarin een retentierecht is opgenomen?

A
  • art. 3:120, derde lid,
  • art. 3:205, derde lid
  • art. 5:10, eerste lid,
  • art. 5:23, tweede lid,
  • art. 5:100, eerste en derde lid
  • art. 7:29, eerste lid

Voorbeeld:

  • Mertens heeft een recht van opstal op de grond van Koolen. Op deze grond heeft Mertens een tuinhuis gebouwd en beplantingen aangebracht. Bij het einde van het opstalrecht laat Koolen na om aan Mertens een vergoeding voor het tuinhuisje en de beplantingen te geven (art. 5:99, eerste lid). Zolang deze vergoeding niet wordt betaald, heeft Mertens op het tuinhuisje en de beplantingen een retentierecht (art. 5:105, derde lid jo 5:100).
  • Marko heeft in het park in zijn woonplaats een klein poesje gevonden. Na verschillende oproepen in de plaatselijke dagbladen meldt Betsy zich, twee maanden nadat Marko de kat heeft gevonden, als eigenaar. Gedurende die twee maanden heeft Marko kosten moeten maken ter verzorging van het beest, die hij dan ook wil terugvorderen van Betsy. Zolang Betsy de betreffende kosten niet aan Marko vergoedt, kan hij het poesje onder zich blijven houden (art. 5:10, eerste lid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is, naast de speciale bepalingen van belang bij het retentierecht?

A

Boek 6 titel 1 afdeling 7

In deze afdeling is namelijk
de algemene regeling inzake opschortingsrechten opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een opschortingsrecht?

A

Een opschortingsrecht is een recht dat aan een debiteur X de bevoegdheid geeft de prestatie die hij moet verrichten jegens een crediteur Y, op te schorten, omdat de vordering die deze debiteur X op zijn crediteur Y heeft, niet wordt voldaan, hoewel de vordering die de debiteur X op de crediteur Y heeft, wel opeisbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Indien de te verrichten prestatie van debiteur X bestaat in het afgeven van een bepaalde zaak, dan spreken we tevens van een retentierecht indien verder aan de vereisten die dit artikel stelt aan een opschortingsrecht, is voldaan.

Welke vereisten zijn dat?

A
  • Er moet een opeisbare vordering zijn.

• Er moet voldoende samenhang zijn tussen de vordering en de verplichting tot
afgifte van de zaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een opeisbare vordering?

A

artikel 6:38.

Een vordering is opeisbaar indien men terstond nakoming van de vordering kan eisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is Voldoende samenhang?

A

artikel 6:52, eerste lid

de eis dat er voldoende samenhang bestaat tussen de vordering (van degene die de zaak af moet geven) en de verplichting tot afgifte van de zaak om het retentierecht te rechtvaardigen.

De wet heeft in artikel 6:52, tweede lid twee gevallen aangegeven waarin die samenhang kan worden aangenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Zijjn de bepalingen van art 6:52 lid 2 limitatief?

A

De bepaling van het tweede lid is niet limitatief; dit wil zeggen dat er buiten de daar genoemde gevallen ook sprake kan zijn van voldoende samenhang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Geef voorbeelden van wel/niet samenhang?

A
  • Tonie heeft zijn auto uitgerekend daar geparkeerd waar het niet mocht. De gemeente heeft de auto dan ook weg laten slepen. Als Tonie zijn wagen wil ophalen, weigert de gemeente afgifte omdat oude telefoonrekeningen en belastingschulden door Tonie niet zijn voldaan. In dit geval is niet aan het samenhangvereiste voldaan, zodat weigering van de afgifte door de gemeente niet gerechtvaardigd is.
  • Saskia brengt haar auto voor een onderhoudsbeurt naar garagehouder Willems. Als Saskia de auto weer bij Willems wil ophalen, weigert deze laatste de auto af te geven, daar Saskia nog twee oude rekeningen heeft openstaan. Pas als deze zijn voldaan, wil Willems de auto aan Saskia afgeven. In dit geval is wel voldaan aan het samenhangvereiste, zodat weigering van Willems om de auto aan Saskia af te geven, gerechtvaardigd is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de verhouding tussen het opschortingsrecht vs het retentierecht?

A

We hebben gezien dat een opschortingsrecht een bevoegdheid inhoudt om de nakoming van een verbintenis op te schorten. Als de nakoming van die verbintenisbestaat in het afgeven van een bepaalde zaak is er sprake van een retentierecht. Uit het voorgaande leiden we af dat het retentierecht een species is van het genus opschortingsrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de volgorde om te bepalen of er sprake is van een opschortingsrecht of een retentierecht?

A

Het voorgaande brengt mee dat als we willen weten of aan iemand een retentierecht toekomt, we eerst moeten kijken naar de bepalingen inzake opschortingsrechten in Boek 6 titel 1 afdeling 7.

Betreft het daarenboven ook nog eens de afgifte van een zaak, dan zijn tevens de bepalingen van Boek 3 titel 10 afdeling 4 van toepassing.

Geeft echter de regeling over het retentierecht een speciale regeling, dus een die afwijkt van de algemene regeling inzake opschortingsrechten, dan zijn die speciale bepalingen van toepassing indien het een retentierecht betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de aarden kenmerken van het retentierecht?

A
  • pressiemiddel
  • geen rechterlijke tussenkomst vereist
  • voorrang bij verhaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Tegen wie kan het retentierecht worden ingeroepen?

A
  • schuldenaar (art 3:290)
  • schuldeiser van de schuldenaar (art 6:53)
  • derden met een jonger recht ( art 3:291 lid 1)
  • derden met een ouder recht ( art 3:291 lid 2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe werkt retentierecht tegen schuldeisers van de schuldenaar?

A

We hadden reeds geconstateerd dat, aangezien een retentierecht een speci#ek opschortingsrecht is, de bepalingen voor opschortingsrechten ook van toepassing zijn op het retentierecht voor zover daarvan in afdeling 4 van titel 10 van Boek 3 niet is afgeweken. Aangezien in afdeling 4 van titel 10 van Boek 3 over die werking tegenover schuldeisers van de wederpartij niets te vinden is, moeten we kijken in
afdeling 7 van titel 1 van boek 6. En daar lezen we in artikel 6:53 dat een opschortingsrecht (lees in ons geval retentierecht) ook werkt tegen de schuldeisers van de debiteur.

Voorbeeld:
Thijsen logeert in het Bel Veer Hotel van Niesen. Gedurende de weken van Thijsen’s verblijf heeft hij de kostbare juwelen, die hij bij zich had, in bewaring gegeven bij hotelhouder Niesen, die ze voor Thijsen in een kluis heeft opgeborgen.
Aan het einde van het verblijf in het Bel Veer Hotel betaalt Thijsen de rekening niet. Niesen houdt daarop de juwelen in de kluis tot Thijsen wel heeft betaald.
Intussen heeft Joosten, die een vordering heeft op Thijsen uit een verbruikleenovereenkomst ten bedrage van € 8000, echter beslag laten leggen op de goederen van Thijssen die zich onder hotelhouder Niesen bevinden (we spreken hier van derdenbeslag). Joosten vordert daarop afgifte van de juwelen van Niesen. Hotelhouder Niesen hoeft echter de juwelen niet af te geven zolang de hotelrekening van Thijsen onbetaald blijft, daar hij zijn retentierecht ook kan inroepen tegen de schuldeisers van zijn wederpartij, in dit geval Joosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Noem de 2 vormen waarin de retentor zich kan verzetten tegen afgifte aan een derde met een jonger recht?

A

Hier kan volgens de wetgever gedacht worden aan de opvolgend eigenaar, waarmee dan bedoeld wordt de eigenaar die de eigendom van de zaak verkreeg, nadat de vordering van de retentor op de debiteur was ontstaan en de zaak in de macht van de retentor was gekomen.
De derde kan ook een beperkt gerechtigde zijn die dit beperkte recht heeft verkregen, nadat de vordering van de retentor was ontstaan en de zaak in zijn macht was gekomen, denk bijvoorbeeld aan een recht van vruchtgebruik.

Voorbeeld:
Gaan we uit van het voorbeeld van de hotelhouder Niesen. Stel: Thijsen heeft de juwelen, toen zij zich in de kluis bij de hotelhouder bevonden, verkocht en geleverd (longa manu) aan Toos. Toos, die nu door overdracht eigenaar is geworden van de juwelen, vordert afgifte van Niesen. Niesen hoeft de juwelen niet af te geven aan Toos zolang de hotelrekening van Thijsen niet betaald is.

De derde kan ook een beperkt gerechtigde zijn die dit beperkte recht heeft verkregen, nadat de vordering van de retentor was ontstaan en de zaak in zijn macht was gekomen, denk bijvoorbeeld aan een recht van vruchtgebruik.

Voorbeeld:
Gaan we nog eens uit van het voorbeeld van hotelhouder Niesen. Nu heeft Thijsen de juwelen die zich bij Niesen in de kluis bevinden, in vruchtgebruik gegeven aan Els (voor vestiging van vruchtgebruik, zie art. 3:98 jo 3:84 jo 3:115). Els vordert de juwelen op van Niesen. Deze laatste hoeft de juwelen niet af te geven zolang de hotelrekening van Thijsen onbetaald blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wanneer kan het retentierecht worden ingeroepen tegen een derde met een ouder recht?

A

art. 3:291, tweede lid

indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan, of indien hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Noem 1 van de 2 situaties waarin een retentierecht kan worden ingeroepen tegen een derde met een ouder recht?

A

a. De vordering van de retentor vloeit voort uit een overeenkomst met betrekking tot de teruggehouden zaak, tot het sluiten waarvan de schuldenaar bevoegd was.

voorbeeld.
Berends heeft zijn caravan voor één jaar verhuurd aan Fens. Gedurende de tijd dat Fens de caravan niet gebruikt, wordt de caravan gestald in de garage van Freriks. Fens heeft daartoe met Freriks een overeenkomst gesloten, inhoudende dat hij de caravan in de garage mag stallen bij Freriks tegen betaling van een maandelijks door Fens te betalen bedrag. Fens was op grond van zijn huurovereenkomst met Berends bevoegd tot het sluiten van de overeenkomst met Freriks. De eerste maanden waarin de caravan is gestald bij Freriks worden netjes betaald door Fens. Maar met het betalen van de stallingskosten voor de laatste vier maanden blijft Fens in gebreke. Bij het einde van de huurtijd van de caravan eist verhuurder Berends de caravan op. Freriks echter, die de caravan nog steeds onder zich houdt, weigert deze af te geven aan Berends, omdat de laatste termijnen van de overeenkomst door Fens niet zijn betaald. Freriks kan zijn retentierecht inroepen tegen Berends, die een ouder recht (als eigenaar) op de zaak heeft, nu Fens namelijk bevoegd was om de stallingsovereenkomst met de retentor te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Noem 2 van de 2 situaties waarin een retentierecht kan worden ingeroepen tegen een derde met een ouder recht?

A

b. De vordering van de retentor vloeit voort uit een overeenkomst met betrekking tot de terug te houden zaak waartoe hij de schuldenaar bevoegd mocht houden. De retentor te goeder trouw wordt hier beschermd.

Voorbeeld:
Graatje heeft voor twee maanden de camper gehuurd van Harrie. Gedurende die twee maanden gaat de camper stuk en brengt Graatje (de huurder) de camper naar de garagehouder Lens ter reparatie. Lens verkeert in de mening, en hoeft op grond van de manier waarop Graatje zich presenteert ook niet anders te denken, dat Graatje de eigenaar is van de auto.
Er moet een vrij ingrijpende reparatie aan de camper geschieden ten bedrage van € 2000. Na de reparatie weigert Graatje echter hiervoor te betalen, zodat garagehouder Lens de camper onder zich blijft houden, net zolang totdat de betreffende rekening is betaald.
Harrie komt er na het verstrijken van de huurtermijn achter dat de camper zich bij garagehouder Lens bevindt. Lens behoeft echter de camper niet aan de eigenaar, Harrie, af te geven, zolang de aan de camper verrichte reparatie niet is betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Omschrijf Retentierecht als verhaalsrecht met voorrang?

A

Artikel 3:292

Als zijn vordering dus onbetaald blijft, kan de retentor zijn verhaal zoeken op de terug te houden zaak. Hij heeft hierbij voorrang op al diegenen tegen wie hij zijn retentierecht kan inroepen. Wie dit zijn hebben wij zojuist gezien.
In het hiervoor gegeven voorbeeld van Graatje en Harie zou dit betekenen dat als Graatje de reparatiekosten ook na aanmaning niet betaalt, garagehouder Lens (na een executoriale titel te hebben verkregen) zich met voorrang kan verhalen op de camper. Zijn recht gaat dus nog voor het recht van de eigenaar, in casu Harie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Kan de retentor zo maar verhaal halen?

A

de retentor heeft voor het verhaal een executoriale titel nodig heeft en dus naar de rechter zal moeten om een veroordelend vonnis te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe kan het retentierecht tenietgaan?

A
  • Artikel 3:294 regelt één wijze van tenietgaan van het retentierecht, te weten: het tenietgaan doordat de zaak in de macht komt van de schuldenaar of de rechthebbende.
  • Buiten de in artikel 3:294 genoemde wijzen van tenietgaan van een retentierecht zijn er ook nog andere wijzen van tenietgaan:
  • het tenietgaan van de zaak
  • het voldoen van de vordering tot zekerheid waarvan het retentierecht diende
  • het uitoefenen van het recht van verhaal door de retentor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn zekerheidsrechten?

A
  • pandrecht;

Bij pand geeft (meestal) de debiteur goederen niet zijnde registergoederen in pand. Hierbij valt dan te denken aan roerende zaken of vorderingen. De crediteur kan, als zijn vordering onbetaald blijft, zich na openbare verkoop van het pand met voorrang boven andere schuldeisers uit de opbrengst voldoen.

  • hypotheekrecht ;

Bij hypotheekrecht vestigt (in de meeste gevallen) de debiteur een hypotheekrecht op een aan hem toekomend registergoed (voor een registergoed, zie art. 3:10). De crediteur (in de meeste gevallen een bank) kan dit registergoed, indien zijn vordering niet wordt voldaan, in het openbaar verkopen en zich met voorrang boven andere schuldeisers uit de opbrengst van het goed voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waar vinden we bepalingen die zowel voor pand als voor hypotheekrecht gelden?

A

eerste afdeling van titel 9 in Boek 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn de e gemeenschappelijke kenmerken van pand en hypotheek?

A
  • Beperkte rechten
  • Afhankelijke rechten
  • Zekerheidsrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat betekent het dat pand- en hypotheekrecht accesoir zijn?

A

De rechten van pand en hypotheek zijn altijd verbonden aan een vordering en wel aan een geldvordering. We zeggen ook wel dat de rechten van pand en hypotheek accessoir zijn.
Gaat de vordering waaraan het pand- of hypotheekrecht is verbonden over in het vermogen van een ander, dan gaat, zonder dat daarvoor enigerlei bijzondere rechtshandeling nodig is, ook het pand- of hypotheekrecht mee over (art. 3:82 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn zekerheidsrechten?

A

Zekerheidsrechten: wanneer de vordering tot zekerheid waarvan pand en hypotheek strekken niet wordt betaald, geven de rechten van pand en hypotheek het recht het verbonden goed eigenmachtig in het openbaar te verkopen en zich met voorrang boven andere schuldeisers uit de opbrengst te voldoen. Vergelijk in dit verband ook nog de artikelen 3:278 en 279.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer hebben we nu te maken met een pandrecht en wanneer met een hypotheekrecht?

A

artikel 3:227

Voor zover het zekerheidsrecht rust op een registergoed, spreken we van hypotheek. Onder deze omschrijving vallen onder andere alle onroerende zaken, te boek gestelde schepen, te boek gestelde luchtvaartuigen, beperkte rechten op al zodanige goederen en beperkte rechten die op laatstgenoemde rechten kunnen worden gevestigd.

Voor zover het zekerheidsrecht rust op een ander goed (dan een registergoed) spreken we van pand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Betekent dit nu dat op alle registergoederen hypotheek- en op alle andere goederen een pandrecht kan worden gevestigd?

A

artikel 3:228

‘Op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, kan een recht van pand hetzij van hypotheek worden gevestigd.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke categorieen goederen zijn overdraagbaar?

A

artikel 3:83

Het eerste lid van dat artikel geeft aan dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet.

In het tweede lid wordt aangegeven dat vorderingsrechten (benaming voor de actieve kant van verbintenissen) in overdraagbaarheid bovendien nog beperkt kunnen worden door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waar zal het zich kunnen voordoen dat de wet of de aard van het recht zich tegen overdracht en daarmee tegen verpanding of verhypothekering verzet?

A

Met name bij beperkte rechten en vorderingsrechten

We zien dit al bij pand en hypotheek zelf, beperkte rechten die afhankelijk zijn en zoals we eerder zagen niet zelfstandig overdraagbaar en dus ook niet vatbaar voor pand en hypotheek zijn.

Ook valt te denken aan het recht van gebruik en bewoning dat door de wet onoverdraagbaar is gemaakt (zie art. 3:226, vierde lid).

Voor wat betreft vorderingen ziet men vaak dat deze slechts gedeeltelijk vatbaar zijn voor inpandgeving. Te denken valt hier aan vorderingen ter zake
van loon uit een arbeidsovereenkomst; deze zijn slechts gedeeltelijk voor verpanding vatbaar (art. 7:633 BW). Ook bijvoorbeeld kinderbijslag is onvervreemdbaar en daarmee niet vatbaar voor verpanding; denk verder aan alle uitkeringen gebaseerd op de sociale-zekerheidswetgeving, waar bijna altijd uitdrukkelijk de mogelijkheid van verpanding wordt uitgesloten.
Een voorbeeld van een recht dat naar zijn aard niet vatbaar is voor overdracht en daarmee voor inpandgeving, is het recht op alimentatie (levensonderhoud), of het recht van de werkgever op de arbeidsprestatie van zijn werknemer.

63
Q

In het derde lid van artikel 3:83 wordt bepaald dat alle andere rechten slechts overdraagbaar zijn als de wet dat bepaalt. Wat betekent dat?

A

ierbij moet men denken aan rechten op voortbrengselen van de geest (auteursrecht, octrooirecht enzovoort), aandelen in vennootschappen.

64
Q

Waar staat pandrecht in het wetboek?

A

Afdeling 2 van titel 9 van Boek 3

bevat bepalingen die speciaal voor pandrecht gelden.
Pand is zoals we reeds zagen het zekerheidsrecht op niet-registergoederen. Het speelt bij de kredietverlening, vooral aan het bedrijfsleven, een grote rol.

65
Q

Moeten pandgever en schuldenaar dezelfde zijn?

A

Nee, er kan ook sprake zijn van een derde pandgever

66
Q

Welke vereisten bestaan er voor de vestiging van een pandrecht?

A

artikel 3:98

Hierin kunnen we lezen dat de bepalingen voor overdracht van een goed van overeenkomstige toepassing zijn op onder andere de vestiging van beperkte rechten op een zodanig goed, tenzij de wet anders bepaalt.

Nu bevat de wet met name voor de wijze van vestiging van een pandrecht een aantal speciale bepalingen, die afwijken van die voor de overdracht van de betreffende goederen.

67
Q

Wat zijn gestelde vereisten voor vestiging van een pandrecht als er zich geen speciale regelingen zijn?

A

1 titelvereiste,

2 vestigingshandeling

3 de beschikkingsbevoegdheid

68
Q

Vereisten geldige titel voor pandrecht?

A

Aan de vestiging van een pandrecht moet een (obligatoire) overeenkomst tot inpandgeving ten grondslag liggen.

Ook hier zien we dus het causale stelsel weer. Dat wil in dit geval zeggen dat zonder een geldige overeenkomst tot inpandgeving, geen geldig pandrecht kan worden gevestigd.

69
Q

Wat zijn de vestigingshandelingen voor een pandrecht?

A

a. Er moet een goederenrechtelijke overeenkomst van vestiging zijn.
b. Daarnaast moet er voldaan zijn aan de vestigingsformaliteiten als vermeld in:

artikel 3:236.
Dit artikel bepaalt: ‘Pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder of order, of op het vruchtgebruik van een zodanige zaak of recht, wordt gevestigd door de zaak of het toonder- of orderpapier te brengen in de macht van de pandhouder of van een derde omtrent wie partijen zijn overeengekomen. De vestiging op een recht aan order of op het vruchtgebruik daarvan vereist tevens endossement.’

70
Q

Omschrijf Pandrecht op roerende zaken?

A

De vestigingshandeling van het pandrecht op een roerende zaak bestaat, aldus artikel 3:236, uit het brengen van de betreffende roerende zaak in de macht van de pandhouder of van een derde

Voorbeeld:

Tillie leent € 5000 van Peter. Tillie en Peter komen overeen dat Tillie tot zekerheid voor de terugbetaling van deze leenschuld ten behoeve van Peter een pandrecht zal vestigen op haar kostbare juwelen. Ter uitvoering van deze overeenkomst geeft Tillie de juwelen feitelijk af aan Peter.
Het pandrecht wordt gevestigd op het moment dat de juwelen feitelijk in de macht van de pandhouder, Peter, geraken.

71
Q

Vereisten Pandrecht op rechten aan toonder en order?

A

artikel 3:236

Ook kan een pandrecht op rechten worden gevestigd. Te denken valt aan rechten aan toonder, rechten aan order of rechten op naam.

Bekijken we nu de wijze waarop op deze rechten een pandrecht wordt gevestigd, dan zien we dat dit ook geschiedt door het toonder- of orderpapier (waarin de vordering is belichaamd) in de macht van de pandhouder te brengen (waarbij voor ordervorderingen tevens endossement is vereist).

72
Q

Vereisten Pandrecht op vorderingen op naam?

A

artikel 3:236, tweede lid

Op andere goederen wordt pandrecht gevestigd op overeenkomstige wijze als voor de levering van het te verpanden goed is bepaald.’

Onder de hier genoemde ‘andere goederen’ valt de vordering op naam. We hebben bij de overdracht gezien dat op grond van artikel 3:94, eerste li de levering van een vordering op naam geschiedt door het opmaken van een daartoe bestemde akte (onderhands of authentiek) én mededeling daarvan aan de debiteur van de vordering. Op deze zelfde wijze dient ook een vordering op naam in pand te worden gegeven; dus opmaken van een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de debiteur van de verpande vordering.

Voorbeeld:

Reehuis leent aan Suilen een bedrag van € 2000. Reehuis wil zekerheid hebben dat Suilen het geleende bedrag ook aan hem terugbetaalt. Reehuis en Suilen komen daarom overeen dat Suilen op de vordering, die hij op grond van een koopovereenkomst heeft op Tevel ten bedrage van € 2500, een recht van pand zal vestigen ten behoeve van Reehuis. Reehuis en Suilen maken in deze een onderhandse akte op, ondertekenen deze en doen mededeling van de verpanding aan de debiteur, Tevel. Vanaf het moment van de mededeling is Reehuis pandhouder geworden van de vordering die Suilen op Tevel heeft.

73
Q

Samenvatting: hoe wordt een pandrecht op roerende zaak of toonder- of ordervordering gevestigd?

A

In de voornoemde gevallen hebben we gezien dat voor de vestiging van het pandrecht, voor zover het een roerende zaak of een toonder- of ordervordering betreft, vereist is dat deze goederen uit de macht van de pandgever worden gebracht. Voor zover het een vordering op naam betreft, dient, naast het opmaken van een daartoe bestemde akte, mededeling aan de debiteur plaats te vinden.

74
Q

Welke soorten pand zijn elkaars tegenovergestelde?

A

Vuistpand of openbaar pand versus bezitloos pand of stil pand

75
Q

We spreken in plaats van eigendomsoverdracht tot zekerheid ook wel van….?

A

fiduciaire eigendomsoverdracht

Voorbeeld arrest Heineken -Bos

Heineken NV wilde zekerheid, maar kreeg meer, namelijk eigendom. Die eigendom werd aan haar overgedragen in het vertrouwen (fiducia) dat Heineken NV van de daaraan verbonden bevoegdheden geen gebruik zou maken.

76
Q

Nadelen oorspronkelijke fiduciaire overdracht?

A
  • Geen zichtbaarheid en dus nadeel voor andere crediteuren (schijnkredietwaardigheid)
  • Eigendomsoverdracht tot zekerheid na verloop van tijd gerelativeerd. De Hoge Raad besliste namelijk een aantal malen dat de eigendomsoverdracht tot zekerheid in een aantal gevallen moest wijken voor bepaalde rechten van derden. Tegenover bepaalde derden werkte deze eigendomsoverdracht niet. In ons recht paste zo’n relativering van de eigendom echter niet.
77
Q

Situatie Nieuw BW en eigendomsoverdracht?

A

In artikel 3:84, derde lid wordt een titel die strekt tot #duciaire overdracht van zaken of vorderingen geen geldige titel meer geacht. Daarmee is de eigendomsoverdracht tot zekerheid onder het huidig recht dus verboden.
Toch diende men aan de grote behoefte van de praktijk tegemoet te komen, nu duidelijk was welke redenen tot de ontwikkeling van de eigendomsoverdracht tot zekerheid hebben geleid. Een oplossing is gevonden in het stil pandrecht.

78
Q

Waar is de vestiging van een stil pandrecht op roerende zaken en toondervorderingen geregeld?

A

artikel 3:237

Vestiging van een stil pandrecht op een vordering op naam is geregeld in artikel 3:239

79
Q

Welke vereisten gelden ook voor de vestiging van een stil pandrecht?

A

Ook voor het stil pandrecht gelden op grond van artikel 3:98 jo artikel 3:84 de vereisten van een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. Voor wat betreft de vestigingshandeling gelden ook hier weer speciale regels.

Het eerste lid van artikel 3:237 bepaalt: ‘Pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder, (…), kan ook worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder dat de zaak of het toonderpapier wordt gebracht in de macht van de pandhouder of van een derde.’

80
Q

Vestiging stil pandrecht op roerende zaken.

Hoe vindt dit plaats?

A

Vestiging geschiedt door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte zonder dat de zaak in de macht van de pandhouder of een derde komt.

Een authentieke akte is in dit geval een notariële akte.
Wordt een authentieke akte opgemaakt dan ontstaat het pandrecht op het moment waarop de authentieke akte is ondertekend.

Een geregistreerde onderhandse akte is een door partijen opgemaakte akte die van een vaste dagtekening is voorzien door de registratieafdeling van het
belastingkantoor.
De akte moet een vaste dagtekening hebben; de datum moet vaststaan (bescherming tegen derden die claimen een ouder recht te hebben)

Voorbeeld:

Marten leent van Theo € 7500 en komt met deze overeen dat Marten tot zekerheid voor de betaling van deze leenschuld een pandrecht zal vestigen op zijn auto. Omdat Marten de auto dagelijks voor zijn werk nodig heeft, zal er een stil pandrecht op de auto worden gevestigd.
Marten en Theo gaan samen naar de notaris die een akte van vestiging van het pandrecht opmaakt, welke akte door beide partijen en de notaris wordt ondertekend. Op dat moment is er een geldig pandrecht op de auto van Marten ontstaan.

81
Q

Naast stil pandrecht op roerende zaken kan er ook een stil pandrecht op andere rechten gevestigd worden. Welke?

A

Stil pandrecht is mogelijk op rechten aan toonder en rechten op naam.

82
Q

Hoe Vestiging stil pandrecht op toonderrechten?

A

artikel 3:237, eerste lid

De vestiging geschiedt op gelijke wijze als bij roerende zaken, namelijk door middel van een authentieke akte of een geregistreerde onderhandse akte, zonder dat het toonderpapier in de macht van de pandhouder of van een derde wordt gebracht.

83
Q

Vestiging stil pandrecht op vorderingen op naam.

Hoe?

A

artikel 3:239, eerste lid

Het eerste lid bepaalt: ‘Pandrecht op een tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen recht dat niet aan toonder of order luidt, (…) kan ook worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan die personen, mits dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.’

Ook hier is dus weer vereist een authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Het pandrecht ontstaat ook hier op het moment dat de authentieke akte is ondertekend of de onderhandse akte wordt geregistreerd. Mededeling aan de debiteur van de vordering hoeft dan niet te geschieden.

84
Q

Wat als men wil omzetten van een stil pand naar een vuistpand?

A

Hiervoor zijn van belang de artikelen 3:237, derde lid en 3:239, derde lid.

85
Q

Indien dus de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder te kort schiet, of dit dreigt te gebeuren, wat dan?

A

art 327 lid 3:

dan kan de ‘stille’ pandhouder zijn stil pandrecht wijzigen in een openbaar (vuist)pand door de roerende zaak of het toonderpapier in zijn macht of die van een derde te laten brengen.

86
Q

Over welke verplichtingen heeft art 3:237 lid 3 het?

A

In de eerste plaats denken we hier aan het niet betalen van rente en a!ossing.

Volgens de Parlementaire geschiedenis is deze wijziging van stil pand in vuistpand ook van belang indien de pandgever niet voor het nodige onderhoud of herstel van het verpande object zorgt.

87
Q

Wat is de tweede bepaling die van belang is bij omzetting van stil pandrecht naar vuistpandrecht?

A

artikel 3:239, derde lid

Deze bepaling ziet op de omzetting van stil pandrecht op een vordering op naam in een openbaar pandrecht op een vordering op naam.
Indien de pandgever in zijn verplichtingen jegens de pandhouder te kort schiet of dit dreigt te gebeuren, dan is de laatstgenoemde bevoegd van de verpanding mededeling te doen aan de debiteur van de vordering.

Pandgever en pandhouder kunnen volgens artikel 3:239, derde lid, laatste zin ook overeenkomen dat deze bevoegdheid (tot mededeling) op een ander tijdstip ingaat. Partijen kunnen dus van de in dit lid gegeven regel afwijken.

88
Q

Wat geldt er tav de beschikkingsbevoegdheid van de pandgever?

A

Net als bij de overdracht van goederen is ook bij de vestiging van een pandrecht vereist dat de pandgever beschikkingsbevoegd is (art. 3:98 jo art. 3:84).

89
Q

Hoe wordt er beschermd mbt bescikkingsbevoegdheid bij panrecht van een roerende zaak?

A

artikel 3:238, eerste lid

Ondanks onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van een pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder of order (…) geldig, indien de pandhouder te goeder trouw is op het tijdstip waarop de zaak of het toonder- of geëndosseerde orderpapier in zijn macht of in die van een derde is gebracht.’

2 vereisten:

  • er moet wel een geldige titel en een geldige vestigingshandeling zijn
  • de pandhouder moet te goeder trouw zijn, dat wil zeggen dat hij niet weet en ook niet behoeft te weten dat de pandgever beschikkingsonbevoegd is.Deze goede trouw bij de pandhouder dient aanwezig te zijn op het tijdstip waarop de zaak of het toonder- of geëndosseerde orderpapier in zijn macht of in de macht van een derde is gekomen.
90
Q

Wordt een stille pandhouder beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid?

A

Enkel de pandhouder met een vuistpand wordt beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever en niet de stille pandhouder. Wordt dus een stil pandrecht gevestigd, dan heeft de beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever altijd tot gevolg dat er sprake is van een ongeldig pandrecht.

91
Q

Hoe kan een stille pandhouder zich toch beschermen?

A

Kan de stille pandhouder vorderen dat de roerende zaak waarop het pandrecht rust, in zijn macht of in die van een derde wordt gebracht (= openbaar pandrecht) omdat de pandgever of zijn schuldenaar in zijn verplichtingen jegens hem te kort
schiet en wordt de zaak aan hem afgegeven, dan wordt hij, als hij op dat moment te goeder trouw is, beschermd.

92
Q

Voorbeeld omzetten stil panrecht naar openbaar pandrecht gebaseerd op beschikkingsonbevoegdheid

A

Mieke leent € 1000 van Nevels. Tot zekerheid ter delging van deze leenschuld vestigt Mieke op het schilderij dat zij zolang op zicht heeft van de antiquair een stil pandrecht ten behoeve van Nevels. Mieke blijft het schilderij dan onder zich houden. Pandgever Mieke schiet echter tegenover Nevels in haar verplichtingen te kort. Het doek van het schilderij, dat al oud is, heeft namelijk dringend restauratie nodig, omdat anders de waarde van het schilderij snel achteruit zou gaan, maar Mieke weigert het doek te laten restaureren. Nevels vordert daarom dat het schilderij in zijn macht komt, waarop Mieke het schilderij afgeeft.
Op het moment dat Nevels het schilderij onder zich krijgt, weet hij niet en kan hij ook niet weten dat pandgever Mieke met betrekking tot het schilderij beschikkingsonbevoegd is.
Nu kan Nevels een beroep doen op artikel 3:238, eerste lid; met andere woorden: hij heeft een geldig pandrecht verkregen.

93
Q

Op de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever kennen we ook een uitzondering.

Welke?

A

Hier is van belang artikel 3:238, derde lid: ‘Wordt het pandrecht gevestigd op een roerende zaak waarvan de eigenaar het bezit door diefstal heeft verloren, (…), dan zijn lid 3, aanhef en onder b, en lid 4 van artikel 86 van overeenkomstige toepassing.’

Dat wil zeggen:

als de eigenaar het bezit van de zaak door diefstal heeft verloren, dan kan hij de zaak gedurende drie jaren opeisen, vrij van pandrecht. Hij kan de zaak echter weer niet vrij van pandrecht opeisen als het de goederen in sub b van artikel 3:86, derde lid betreft. In dat geval wordt de pandhouder te goeder trouw beschermd, dit wil zeggen: hij krijgt ook in dat geval een geldig pandrecht.

Voorbeeld:

Sjang is eigenaar van een kleuren-tv. Tonie steelt deze tv van Sjang. Tonie leent een bedrag van € 1000 van Vera en vestigt tot zekerheid voor de betaling van deze leenschuld een pandrecht op de kleuren-tv die hij van Sjang heeft gestolen. Tonie geeft de tv feitelijk af aan Vera, die niet weet en ook niet kan weten dat Tonie met betrekking tot de tv beschikkingsonbevoegd is. Anderhalf jaar na de diefstal treft Sjang zijn kleuren-tv bij Vera aan. Sjang hoeft echter niet te dulden dat zijn kleuren-tv onder Vera blijft. Hij is gerechtigd zijn eigendom, vrij van pandrecht, van Vera op te eisen op grond van de artikelen 3:238, derde lid jo 3:86, derde lid.

94
Q

Wat als de pandgever beperkt beschikkingsbevoegd is?

A

tweede lid van artikel 3:238

de pandgever is niet bevoegd op de zaak een pandrecht te vestigen alsof er nog geen beperkt recht op rust terwijl er in werkelijkheid wel al een beperkt recht op de zaak rust

Voorbeeld:

Poot leent € 3000 van Quint. Tot zekerheid voor de betaling van deze leenschuld vestigt Poot op 3 april 2013 ten behoeve van Quint een pandrecht op zijn vier jaar oude caravan. Poot geeft de caravan feitelijk af aan Quint. Op 5 januari 2013 had Poot echter al een recht van gebruik (art. 3:226) op de caravan gevestigd ten behoeve van Rob; Rob had de caravan toen ook al onder zich gekregen, maar op het moment dat Poot de caravan aan Quint in pand geeft, staat de caravan ter reparatie bij Poot. Pandhouder Quint weet niet en kan ook niet weten dat Rob een recht van gebruik heeft op de caravan; Quint’s pandrecht gaat daardoor, ondanks het feit dat het recht van gebruik eerder is gevestigd dan het recht van pand, in rang boven het recht van gebruik van Rob. Dit heeft onder andere tot gevolg dat, mocht het tot een verkoop van de in pand gegeven caravan komen (zie voor deze bevoegdheid tot verkoop hieronder), de caravan verkocht kan worden alsof er geen recht van gebruik op rust.

95
Q

Wat is van belang bij beschikkingsonbevoegdheid bij toonder- en (order)vorderingen?

A

artikel 3:238, eerste lid

de pandhouder die te goeder trouw is op het moment dat de toondervordering (voor ordervorderingen geldt dat deze zich altijd in de macht van de pandhouder of van een derde bevinden; een stil pandrecht op ordervorderingen kennen we dus niet) in diens macht of in die van een derde is gekomen, wordt beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever

96
Q

Wat is van belang bij escherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever bij vorderingen op naam?

A

artikel 3:239, vierde lid

In dit artikel wordt verwezen naar artikel 3:88

Wil een pandhouder van een vordering op naam bescherming ontlenen aan artikel 3:88, dan zal aan dezelfde vereisten voor bescherming als door artikel 3:88 gesteld moeten zijn voldaan. Dit betekent onder andere dat de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht die niet het gevolg was van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

Daarenboven gelden op grond van artikel 3:239, vierde lid nog twee nadere eisen, te weten:

  1. De verpanding moet direct (zie art. 3:236, tweede lid, openbaar pandrecht op vorderingen op naam) of later (zie art. 3:239, derde lid, aanvankelijk stil pand) aan de debiteur zijn medegedeeld.
  2. De pandhouder moet op het moment der mededeling te goeder trouw zijn.
97
Q

Bij vorderingen op naam, wie wordt beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid?

A

Ook hier weer alleen de openbaar pandhouder tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever wordt beschermd.

98
Q

Wat zijn de rechten van de pandhouder?

A
  • Recht van parate executie of eigenmachtige verkoop
  • Recht van voorrang bij verhaal
  • Bevoegdheid tot omzetting stil pand in openbaar pand
  • Inningsbevoegdheid vordering
99
Q

Wat is het recht van parate executie of eigenmachtige verkoop?

A

De belangrijkste bevoegdheid die de pandhouder heeft, is het recht van parate executie, ook wel het recht van eigenmachtige verkoop genoemd. Hiervoor is van belang artikel 3:248, eerste lid.

Wat wil het nu zeggen dat de pandhouder het recht van parate executie heeft. Dit wil zeggen dat wanneer de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van zijn schuld, de pandhouder bevoegd is zonder executoriale titel het verpande goed te verkopen en zich uit de opbrengst te verhalen.

100
Q

Kan een pandhouder verhaal halen zonder executoriale titel?

A

Deze bevoegdheid nu is aan de pandhouder bij de wet toegekend, en wel in artikel 3:248, eerste lid

101
Q

Kan het recht van parate executie worden uitgesloten?

A

Partijen kunnen echter dit recht van parate executie uitsluiten. Hiervoor moeten we het tweede lid van artikel 3:248 lezen. Met deze bepaling geeft de wetgever aan dat partijen (pandhouder en pandgever) kunnen overeenkomen dat de pandhouder toch een executoriale titel moet hebben alvorens tot verkoop te kunnen overgaan.

102
Q

Hoe wordt een pand verkocht?

A
  • Hoofdregel is hierbij dat openbare verkoop geschiedt (zie art. 3:250)
103
Q

Uitzonderingen op openbare verkoop van een pand?(1)

A

artikel 3:251

Pandhouder en pandgever kunnen op grond van dit lid een afwijkende vorm van verkoop overeenkomen.
Zo kunnen partijen afspreken dat het pand onderhands zal worden verkocht (en dus niet in het openbaar), of zelfs dat het pand helemaal niet zal worden verkocht, maar dat de pandhouder het zich toe-eigent.

Voorwaarde:

Deze bedingen (afspraken) zijn echter alleen geldig voor zover ze zijn gemaakt nadat de pandhouder bevoegd is geworden tot verkoop over te gaan. Nog eens anders gezegd: dergelijke afspraken gemaakt voordat de debiteur-pandgever in verzuim is met de voldoening van zijn schuld aan de crediteur-pandhouder, zijn niet geldig.

104
Q

Uitzonderingen op openbare verkoop van een pand?(2)

A

eerste lid van artikel 3:251

De president van de rechtbank kan, op verzoek van een der partijen, bepalen dat het pand onderhands zal worden verkocht.
Op verzoek van de pandhouder kan die zelfde president van de rechtbank bepalen dat de pandhouder het pand voor een door hem (de president van de rechtbank) vast te stellen bedrag onder zich mag houden als rechthebbende.

105
Q

Waar vinden we recht van voorrang bij verhaal voor een pandhouder?

A

artikelen 3:227, eerste lid en 3:278, eerste lid.

106
Q

Hoe is het recht van voorrang bij verhaal geregeld?

A

op de hoofdregel van gelijkheid van schuldeisers (art. 3:277) een aantal uitzonderingen bestaat. Dit zijn de wettelijk erkende redenen van voorrang (art. 3:278). Zoals we in dit laatste artikel kunnen zien, geeft ook het pandrecht aan de pandhouder een recht van voorrang bij verhaal boven andere crediteuren. Op grond van deze bepalingen kan de pandhouder de in pand gegeven zaak (we beperken ons voor het gemak hier even tot zaken), in het geval dat de debiteur niet betaalt, niet alleen in het openbaar verkopen, maar zich bovendien met voorrang boven de andere schuldeisers uit de opbrengst verhalen (art. 3:227).

107
Q

Recht van de pandhouder gaat verder dan alleen voorang bij verhaal?

Hoe?

A

Een pandhouder heeft echter meer dan een recht van voorrang. Hij heeft een beperkt recht (art. 3:227, eerste lid) verkregen op de in pand gegeven zaak.
Een beperkt recht is een absoluut recht. Het feit dat het pandrecht een absoluut recht is, geeft aan de pandhouder ook een bijzondere positie in het faillissement van zijn debiteur. De pandhouder blijft namelijk buiten het faillissement van zijn debiteur, hij is separatist (separare is het Latijnse woord voor afzonderen; in dit geval vindt er een afzondering plaats van het verpande object uit de failliete boedel). De absoluut gerechtigde, in dit geval de pandhouder, kan zijn recht blijven uitoefenen als ware er geen faillissement.

108
Q

De pandhouder van een stil pand heeft het recht het om te zetten in een openbaar pand. (3e recht) wat betekent dit meestal?

A

het uitoefenen van deze bevoegdheid tot omzetting van stil pand in openbaar pand meestal een inleiding zal betekenen om tot executie over te gaan.

109
Q

Wat is een bevoegdheid die specifiek toekomt aan de pandhouder van een vordering op naam?

A

artikel 3:246

Rust het pandrecht op een vordering op naam dan is de pandhouder bevoegd van de debiteur van die vordering nakoming te eisen en betaling in ontvangst te nemen (innen).
Deze bevoegdheid heeft de pandhouder van een vordering alleen als van de verpanding mededeling is gedaan; dus alleen als het een openbaar pandrecht op de vordering betreft. Vóór de mededeling is dus alleen de pandgever bevoegd om ten aanzien van de verpande vordering nakoming te eisen en de vordering te innen.

110
Q

Wat gebeurt er nu als na de mededeling van het pandrecht (en er dus een openbaar pandrecht is ontstaan) de vordering door de pandhouder wordt geïnd?

A

artikel 3:246, vijfde lid:

‘Bij inning van een verpande vordering door de pandhouder (…) komen de pandrechten waarmee de vordering was bezwaard op het geïnde te rusten.’

Voorbeelden:

Maarten heeft € 6000 geleend van Nel. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de leenschuld heeft Maarten op zijn vordering die hij uit een koopovereenkomst heeft op Otto tot levering van diens vier jaar oude auto, een pandrecht gevestigd ten behoeve van Nel. Aan schuldenaar Otto is van deze verpanding mededeling gedaan. Op een gegeven moment levert Otto de auto af bij Nel. Het pandrecht dat Nel had op de vordering op Otto, is door afgifte van de auto door Otto geworden tot een pandrecht dat Nel op de auto heeft.

• Peter heeft € 10.000 geleend van Mark. Tot zekerheid ter delging van deze leenschuld heeft Peter op zijn vordering die hij heeft op Jan ten bedrage van
€ 12.000, een pandrecht gevestigd ten behoeve van Mark.
Van deze verpanding is mededeling gedaan aan schuldenaar Jan. Op een gegeven moment voldoet Jan zijn verplichting jegens Peter; hij betaalt namelijk de € 12.000 aan Mark. Het pandrecht op de vordering op Jan is geworden tot een pandrecht op de bankbiljetten die Jan heeft betaald.

111
Q

Wat als het geinde geld betreft?

A

U kunt zich voorstellen dat het geïnde in de meeste gevallen geld betreft (zoals in voorgaand voorbeeld). Hiervoor geeft artikel 3:255 nog een speciale regel.
Wordt namelijk de vordering van de pandhouder opeisbaar (let op, het betreft hier de vordering die de pandhouder heeft op de pandgever, en niet de verpande vordering) dan kan hij zich uit het pand, in dit geval het geïnde geld voldoen.

Gaan we nog eens terug naar het voorgaande voorbeeld, dan betekent dit dat pandhouder Mark, als zijn vordering op Peter tot terugbetaling van het geleende bedrag opeisbaar is geworden, € 10.000 van de € 12.000 voor zich zelf mag houden en de overige € 2000 aan Peter moet afgeven.

112
Q

Hoe kan pand teniet gaan?

A
  • op dezelfde wijze als tenietgaan van beperkte rechten en een aantal bijzondere mogelijkheden
  • Tenietgaan van de vordering
  • Uitoefening van executiebevoegdheid
  • Vuistpand komt in macht van pandgever
113
Q

Tenietgaan van de vordering. omschrijf?

A
  • het pandrecht accessoir is aan een bepaalde vordering. Daarmee is ook al aangegeven dat als de vordering waaraan het pandrecht is verbonden tenietgaat, ook het pandrecht tenietgaat

-

114
Q

Wat als de pandhouder-crediteur zijn bevoegdheid uitoefent?

A

Indien de debiteur na het opeisbaar worden van zijn schuld aan de pandhouder-crediteur zijn betalingsverplichting niet nakomt, kan de crediteur op grond van artikel 3:248 tot eigenmachtige verkoop van het verpande goed overgaan om zich uit de opbrengst te voldoen. Hierdoor gaat het pandrecht natuurlijk ook te niet.

115
Q

Wat als het vuistpand komt in de macht van de pandgever?

Wat in geval van een stille pandhouder afgifte heeft gevorderd en het later weer aan de pandgever wordt teruggeveven?

A

Gaat teniet door het in de macht van de pandgever geraken van het vuistpand.
Hiervoor is van belang artikel 3:258, eerste lid.

Is echter sprake van het geval dat een stille pandhouder afgifte heeft gevorderd van het pand, omdat hij vreesde dat de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens hem te kort zou schieten en is het pand inderdaad afgegeven (het stil pandrecht is tot vuistpandrecht geworden), dan gaat het pandrecht echter niet teniet als het pand vervolgens weer aan de pandgever wordt teruggegeven, omdat de vrees dat de schuldenaar in zijn verplichtingen te kort zou schieten, niet meer bestaat (het oorspronkelijke stille pandrecht herleeft dan weer

116
Q

Waar vinden we bepalingen die speciaal voor het hypotheekrecht gelden?

A

Afdeling 4, titel 9 van Boek 3

117
Q

Wat is hypotheek?

A

Hypotheek is, zoals we in de inleiding op het pand- en hypotheekrecht reeds gezien hebben, het zekerheidsrecht dat gevestigd wordt op registergoederen

118
Q

Wie is de hypotheekgever?

A

degene die een hypotheekrecht op zijn registergoed verleent

bij hypotheek hoeven, net als bij pand, de schuldenaar en de hypotheekverlener niet één en dezelfde te zijn.

119
Q

Wie is de hypotheekhouder?

A

de hypotheekhouder (ook wel genoemd de hypotheeknemer): dit is degene die een hypotheekrecht krijgt op eens anders registergoed

120
Q

Welke vereisten bestaan er voor de vestiging van een hypotheekrecht?

A

artikel 3:98

de bepalingen voor overdracht van een goed, tenzij de wet anders bepaalt, van overeenkomstige toepassing zijn op onder andere de vestiging van beperkte rechten op een zodanig goed. De wet bevat ook voor hypotheek (net als bij pand) voor de wijze van vestiging van een hypotheekrecht speciale bepalingen. Voor zover de wet echter geen bijzondere regeling speciaal voor hypotheek bevat, gelden de bepalingen voor de overdracht van registergoederen ook voor de vestiging van een hypotheekrecht op registergoederen. Dit wordt nog eens bevestigd door artikel 3:260, vierde lid

121
Q

Zo zijn voor de vestiging van het hypotheekrecht op grond van artikel 3:84 vereist?

A
  • een geldige titel,
  • beschikkingsbevoegdheid
  • een geldige vestigingshandeling (deze laatste is wederom te vergelijken met de leveringshandeling bij overdracht).
122
Q

Vereiste rond geldige titel?

A

Er moet aan de vestiging van het hypotheekrecht een overeenkomst van hypotheekverlening ten grondslag liggen. Deze titel moet geldig zijn, dus ook hier geldt het causale stelsel.

123
Q

Wat zijn de 2 componenten van de vestigingshandeling?

A

a. de goederenrechtelijke overeenkomst van vestiging
b. de vestigingsformaliteiten:

Voor dit vereiste is van belang artikel 3:260. Vestiging van een hypotheek geschiedt aldus dit artikel door een tussen partijen opgemaakte notariële akte (akte van hypotheekverlening, hypotheekakte), gevolgd door inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers.

124
Q

De notariële akte van hypotheekverlening, wat moet deze bevatten?

A
  • de goederenrechtelijke overeenkomst

Verder zijn er nog een aantal gegevens die de hypotheekakte verplicht moet vermelden (zie hiervoor ook art. 3:260:

  • De akte moet een aanduiding bevatten van de geldvordering waarvoor de hypotheek tot zekerheid strekt of van de feiten aan de hand waarvan die geldvordering kan worden bepaald.
  • Verder moet deze akte een vermelding bevatten van het bedrag waarvoor de hypotheek wordt verleend of, als dit bedrag nog niet vaststaat, het maximumbedrag dat uit hoofde van de hypotheek op het goed kan worden verhaald. Door dit vereiste te stellen, wordt voor derden duidelijkheid verkregen omtrent eventueel nog aanwezige verhaalsmogelijkheid op het verbonden goed.
  • Bovendien dienen de aard, de plaatselijke aanduiding (zo deze er is) en de kadastrale aanduiding van het registergoed waarop de hypotheek wordt gevestigd in de akte te worden vermeld. Dit vereiste is een uitvloeisel van het specialiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat overdracht en vestiging van beperkte rechten slechts mogelijk is met betrekking tot individueel bepaalde goederen.
125
Q

De notariële akte is op zich niet voldoende om het hypotheekrecht tot stand te brengen. Wat moet er nog meer gebeuren?

A

Hiervoor is nog vereist inschrijving van de notariële akte in de daartoe bestemde registers.

126
Q

Wat is de laatste voorwaarde, nodig voor het geldig vestigen van een hypotheekrecht?

A

de beschikkingsbevoegdheid van de hypotheekgever, dat is degene die het beperkt recht van hypotheek vestigt.
De beschikkingsbevoegdheid van de hypotheekgever dient aanwezig te zijn op het moment van inschrijving van de hypotheekakte in de daartoe bestemde registers.

127
Q

Kan er een geldig hypotheekrecht tot stand komen ondanks onbevoegdheid van de hypotheekgever?

A

Ondanks beschikkingsonbevoegdheid van de hypotheekgever komt soms toch een geldig hypotheekrecht tot stand doordat de bescherming van artikel 3:88 (dan wel art.
3:24, 3:25 of 3:26) kan worden ingeroepen

128
Q

Kunnen op een registergoed meerdere hypotheken worden gevestigd?

A

Op een registergoed kunnen meerdere hypotheken worden gevestigd. De rangorde tussen die hypotheken wordt bepaald door de minuut van inschrijving (zie de artt. 3:18, 3:19 en 3:21). De oudste inschrijving gaat voor. Indien twee inschrijvingen gelijktijdig plaatsvinden, is voor de rangorde van belang artikel 3:21, tweede lid.

129
Q

Wat zijn rechten van de hypotheekhouder?

A
  • Recht van parate executie of eigenmachtige verkoop
  • Recht van voorrang bij verhaal
  • Er kunnen bijzondere bedingen zijn
130
Q

Omschrijf het recht van eigenmachtige verkoop of parate executie?

A

De belangrijkste bevoegdheid die aan de hypotheekhouder toekomt, is het recht van parate executie of recht van eigenmachtige verkoop. Hiervoor is van belang artikel 3:268, eerste lid.

De bevoegdheid tot parate executie komt toe aan alle hypotheekhouders ongeacht hun rang.
Indien een lager gerangschikte hypotheekhouder overgaat tot executie, zal een hoger gerangschikte hypotheekhouder daarvan geen nadeel ondervinden, aangezien de executieopbrengst door de notaris verdeeld wordt onder alle hypotheekhouders, met inachtneming van hun onderlinge rangorde (zie art. 3:270).

131
Q

Wat is de hoofdregel bij verkoop?

Wat is de uitzondering?

A

In artikel 3:268, eerste lid kunnen we lezen dat als de schuldenaar in verzuim is, de hypotheekhouder kan overgaan tot verkoop van het verbonden goed. Ook hier is, net als bij pand, de hoofdregel dat de verkoop in het openbaar geschiedt, met dien verstande dat deze verkoop dient te geschieden ten overstaan van een bevoegde notaris.

Op de hoofdregel dat verkoop in het openbaar dient te geschieden, bestaat een uitzondering, die is geformuleerd in het tweede lid van het onderhavige artikel. Ingevolge dit lid kunnen zowel de hypotheekhouder als de hypotheekgever de president van de rechtbank verzoeken, toe te staan dat de executie niet door openbare verkoop, maar bij onderhandse verkoop zal
geschieden. Daartoe is wel vereist dat aan de rechter een koopovereenkomst (koopakte) ter goedkeuring wordt voorgelegd. Er zal dus al een koper voor het verhypothekeerde goed moeten zijn.

132
Q

Wat is de situatie als de President van de rechtbank nog niet heeft beslist?

A

Opgemerkt zij nog dat, zolang de president van de rechtbank nog niet op het ingediende verzoek tot onderhandse verkoop heeft beslist, de hypotheekhouder of de hypotheekgever of een eventuele beslaglegger of beperkt gerechtigde op het verhypothekeerde goed, die belang hebben bij een hogere opbrengst van het goed, een gunstiger aanbod aan de president kunnen voorleggen.
Als de hier genoemde personen dus een gegadigde kunnen vinden die meer wil betalen voor het verhypothekeerde goed dan in eerste instantie in de voorgelegde overeenkomst is neergelegd, dan kunnen zij de president verzoeken om het verhypothekeerde goed aan die gegadigde (met het betere aanbod) onderhands te mogen verkopen (zie de slotzin van art. 3:268, tweede lid).

133
Q

Is er nog een andere manier waarop de hypotheekhouder verhaal kan halen?

A

Op een andere wijze dan hierboven vermeld, kan de hypotheekhouder geen verhaal uitoefenen op het verhypothekeerde goed (zie art. 3:268, vijfde lid).

134
Q

Waar vinden we recht bij voorrang van verhaal?

A

artikelen 3:227, eerste lid en 3:278.

135
Q

Noem voorwaarden en effect bijzondere bedingen?

A

Deze bedingen moeten echter uitdrukkelijk in de hypotheekakte zijn opgenomen.

Wanneer deze bedingen vervolgens mede in de openbare registers worden ingeschreven, hebben ze absolute werking (zij maken dan deel uit van het hypotheekrecht en kunnen zo nodig ook tegen derden worden ingeroepen).

136
Q

Noem 3 mogelijke bedingen?

A
  • het huurbeding,
  • het beheersbeding
  • het ontruimingsbeding
137
Q

Wat houdt het huurbeding in?

A

artikel 3:264

Het huurbeding kan inhouden dat het verhypothekeerde goed niet verhuurd (of verpacht) mag worden zonder de toestemming van de hypotheekhouder, dat het verhypothekeerde goed niet verhuurd mag worden op een bepaalde wijze of voor een bepaalde tijd, dat de huurpenningen niet vooruitbetaald mogen worden of dat het recht op de huurpenningen niet vervreemd of verpand mag worden.

138
Q

Wat als in strijd met het huurbeding wordt gehandeld?

A

Indien in strijd is gehandeld met het huurbeding, ofwel indien ondanks het gemaakte huurbeding het verhypothekeerde goed toch is verhuurd, of toch de huurpenningen vooruit zijn betaald of toch de huurpenningen zijn vervreemd of verpand, dan kan de hypotheekhouder in beginsel handelen als ware niet in strijd met het huurbeding gehandeld. Hij is hierbij echter wel bij huur van woon- of bedrijfsruimte in zijn vrijheid beperkt door de bepalingen van artikel 3:264, vierde tot en met achtste lid.

139
Q

Wat is de ratio van het huurbeding?

A

hij voorkomt dat als gevolg van een bestaande huurverhouding het verhypothekeerde goed bij executie daardoor een lagere opbrengst zou hebben.

140
Q

Wat is het beheersbeding?

A

artikel 3:267, eerste zin.

Het artikel biedt aan de hypotheekhouder de mogelijkheid in de hypotheekakte te bedingen dat hij bevoegd is het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien aan twee voorwaarden is voldaan, te weten:
a. De hypotheekgever schiet in ernstige mate te kort in zijn verplichtingen
jegens de hypotheekhouder (te denken valt hierbij aan verwaarlozing van het verhypothekeerde goed of het in gebreke zijn met voldoening van de vordering waarvoor de hypotheek is verstrekt).
b. De president van de rechtbank heeft machtiging verleend om het goed in beheer te nemen. Met beheer doelen we op al die handelingen die voor een normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn. Dit verschilt natuurlijk al naar gelang het soort goed en al naar gelang de wijze waarop het geëxploiteerd wordt.

141
Q

Wat is het ontruimingsbeding?

A

Tweede zin van artikel 3:267.

Het betreft hier de bevoegdheid van de hypotheekhouder, mits een daartoe strekkend beding in de hypotheekakte is opgenomen, om het verhypothekeerde goed onder zich te nemen. Deze bevoegdheid kan de hypotheekhouder alleen bedingen voor zover de uitoefening van deze bevoegdheid vereist is met het oog op de executie. Men denke bijvoorbeeld aan de ontruiming van een gebouw teneinde dit leeg aan de veilingkoper te kunnen leveren en aan het langs deze weg tegengaan van het kraakrisico.

142
Q

Wat is zuivering?

A

art. 3:273.

De executoriale verkoop heeft tot gevolg dat het (in het openbaar) verkochte goed aan de koper moet worden geleverd en de koopprijs moet worden voldaan. Is
dit geschied, dan heeft dit tot gevolg dat alle op het verkochte goed rustende hypotheken tenietgaan. Eventuele op het goed rustende ingeschreven beslagen vervallen, alsook de beperkte rechten die niet tegen de verkoper ingeroepen konden worden (denk bijv. aan jongere rechten). We noemen dit zuivering.

143
Q

Hoe kan een hypotheekrecht teniet gaan?

A

Net als bij pand kunnen we voor de wijzen van tenietgaan van hypotheek verwijzen naar de algemene wijzen van tenietgaan van beperkte rechten

Verder noemen we hier nog het tenietgaan van het vorderingsrecht waaraan het hypotheekrecht is verbonden (want net als het pandrecht is ook het hypotheekrecht accessoir), de executie van het verhypothekeerde goed en natuurlijk de hiervoor vermelde zuivering.

144
Q

Frans is failliet. Gerards heeft op grond van een huurovereenkomst met Frans inzake een auto recht op betaling door Frans van € 1000. Harie heeft op grond van een verbruikleenovereenkomst met Frans recht op betaling door Frans van € 12.000 en Jansen heeft zijn #ets in bruikleen gegeven aan Frans en heeft daarmee recht op teruggave van de #ets door Frans als de termijn waarvoor de #ets in bruikleen is gegeven, is verstreken.
Hoe is de positie van Gerards, Harie en Jansen?

A

Gerards heeft op grond van een huurovereenkomst met Frans een persoonlijk recht op Frans; Gerards is crediteur.
Harie heeft op grond van een verbruikleenovereenkomst met Frans, een persoonlijk recht op Frans; Harie is crediteur.
Jansen, die eigenaar is van de #ets, heeft naast zijn persoonlijk recht op terugvordering uit de bruikleenovereenkomst, tevens een revindicatieactie op grond van zijn eigendomsrecht (art. 5:2). Jansen hoeft zich dus van het faillissement niets aan te trekken, dit in tegenstelling tot Gerards en Harie.
De laatste twee moeten zich op de goederen van Frans verhalen en als de opbrengst van deze goederen niet voldoende is om Gerards en Harie geheel te voldoen, dan worden zij naar evenredigheid voldaan (Gerard krijgt 1/13 en Harie 12/13 van de opbrengst). Voor het restant van de schuld, dat blijft bestaan, blijven Gerards en Harie een vordering behouden op Frans.

145
Q

Wat is uw oordeel over de volgende stelling?
Schuldenaar en schuldeiser kunnen rechtsgeldig overeenkomen dat de schuldeiser zijn vordering op het vermogen van de schuldenaar zal kunnen verhalen met voorrang boven andere schuldeisers.

A

Deze stelling is onjuist. Uit artikel 3:277, eerste lid, BW – waarin het beginsel van de ‘paritas creditorum’ is neergelegd – blijkt duidelijk dat voorrang bij verhaal alleen kan voortvloeien uit een door de wet erkende reden van voorrang. Deze wettelijke redenen van voorrang zijn nader uitgewerkt in artikel 3:278 BW. De formulering van dit artikel wijst uit dat een schuldeiser niet door middel van een overeenkomst met zijn schuldenaar een voorrangspositie kan creëren.
Let op: in tegenstelling tot het bedingen van een voorrangspositie, kunnen schuldeiser en schuldenaar wél rechtsgeldig overeenkomen dat de vordering van de schuldeiser bij verhaal een lagere rang ten opzichte van bepaalde of alle andere schuldeisers zal innemen dan de wet hem toekent (zie art. 3:277, tweede lid, BW).

146
Q

Welke verschillen bestaan er tussen een voorrecht en een goederenrechtelijk zekerheidsrecht (zoals pand en hypotheek)?

A

Een voorrecht is een andere benaming voor een bevoorrechte vordering. Het voorrecht doet zich alleen gelden als de boedel van de schuldenaar ontoereikend is om alle schuldeisers te voldoen; in dat geval heeft een schuldeiser met een voorrecht bij de verdeling van de opbrengst voorrang boven de andere, concurrente schuldeisers.

In tegenstelling tot een goederenrechtelijk zekerheidsrecht (zoals pand en hypotheek), is een bevoorrechte vordering een persoonlijk recht dat alleen jegens de schuldenaar geldend gemaakt kan worden. Dat brengt mee dat een voorrecht geen droit de suite (zaaksgevolg) heeft, in die zin dat het voorrecht in beginsel komt te vervallen als de schuldenaar de zaak overdraagt aan een ander. Bovendien heeft een bevoorrechte schuldeiser niet de bevoegdheid om de zaak waarop het voorrecht rust eigenmachtig (dus zonder executoriale titel) te verkopen teneinde zich uit de opbrengst te voldoen. Een schuldeiser met een pand- of hypotheekrecht heeft die bevoegdheid wél.

147
Q

Siem heeft voor Marieke een prachtige notenhouten kerkbank gerestaureerd. Marieke wil echter de restauratiekosten nog steeds niet betalen. Heeft Siem het recht om de kerkbank onder zich te houden totdat zijn vordering met betrekking tot de kerkbank is voldaan?
Geef bij uw beantwoording tevens de relevante wetsartikelen.

A

Voor de beantwoording van deze vraag zijn van belang de artikelen 3:290 en 6:52. Siem is in beginsel verplicht de gerestaureerde kerkbank aan Marieke terug te geven. Echter Marieke betaalt de vordering die Siem uit dien hoofde op haar heeft, niet. Heeft Siem een opschortingrecht? Kijken we naar artikel 6:52. Hiervoor moet de vordering die hij op Marieke heeft, opeisbaar zijn. Dit is het geval (vgl. art. 6:38). Ook moet er voldaan zijn aan het samenhangvereiste van artikel 6:52. Ook aan dit vereiste is voldaan.
Dit geval kunnen we namelijk rangschikken onder artikel 6:52, tweede lid. De vordering van Siem en de verplichting tot teruggave vloeien voort uit dezelfde rechtsverhouding.
Aangezien het hier gaat om een verplichting tot afgifte van een zaak spreken we van een retentierecht (zie art. 3:290). Hiervoor kennen we een speciale afdeling, namelijk afdeling 4 van titel 10 in Boek 3 (art. 3:290 e.v.).
Op grond van de bovengenoemde artikelen kan geconcludeerd worden dat Siem het recht heeft de kerkbank onder zich te houden totdat Marieke de restauratiekosten aan hem heeft betaald.

148
Q

Mertens koopt zijn auto’s al jaren bij garage Lutjes. Ook laat hij daar zijn auto’s altijd repareren. De auto van Mertens staat nu in de garage voor een onderhoudsbeurt. Als Mertens de auto wil ophalen, weigert Lutjes deze mee te geven omdat een vorige reparatiebeurt aan de koppeling onbetaald is gebleven. Heeft Lutjes een retentierecht?
Geef bij uw beantwoording tevens de relevante wetsartikelen aan.

A

Voor het antwoord op deze casus kunnen we verwijzen naar de oplossing in de vorige vraag. Ook hier zijn weer dezelfde wetsartikelen van toepassing, met dien verstande dat dit geval valt te rangschikken onder de regel, genoemd in het tweede lid van artikel 6:52, namelijk het geval dat de verbintenissen voortvloeien uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan (zie de casus, waarin gegeven is dat Mertens zijn auto’s bij Lutjes koopt en ze daar ook laat repareren).

149
Q

Kunt u de reden bedenken waarom de werking van het retentierecht tegen de in artikel 3:291, eerste lid genoemde derden gerechtvaardigd is?

A

De rechtvaardiging is hierin gelegen dat anders de schuldenaar het in zijn macht zou hebben om door overdracht of het vestigen van een beperkt recht het retentierecht van de retentor te frustreren, zonder dat laatstgenoemde daar iets tegen kan ondernemen.

150
Q

Lees artikel 3:228. Kunt u bedenken waarvoor de eis van overdraagbaarheid in verband met de mogelijkheid van vestiging van hypotheek of pand mede van belang is?

A

Deze eis is mede van belang in verband met het oog op de mogelijkheid van executie, dus de mogelijkheid van openbare verkoop voor het geval de schuldeiser op het goed verhaal gaat zoeken.

151
Q

Men zal in de literatuur ook wel eens de term ‘bezitloos pandrecht’ tegenkomen. Wij zullen deze term hier echter niet gebruiken omdat we haar onjuist vinden.
Kunt u de reden daarvoor bedenken?

A

Men wil met de term ‘bezitloos’ aanduiden dat de pandhouder de in pand gegeven zaak niet in zijn macht krijgt. Maar ook als hij de zaak wel in zijn macht krijgt, is er echter geen sprake van bezit van de zaak bij de pandhouder, hij wordt niet meer dan houder van de in pand gegeven zaak voor de pandgever.

152
Q

Artikel 3:238, eerste lid bepaalt: ‘Ondanks de onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van een pandrecht op een roerende zaak, op een recht aan toonder of order (…) geldig, indien de pandhouder te goeder trouw is op het tijdstip waarop de zaak of het toonder- of geëndosseerde orderpapier in zijn macht of in die van een derde is gebracht.’
Hieruit kunnen we concluderen dat enkel de pandhouder met een vuistpand wordt beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid en niet de stille pandhouder. Kunt u aangeven hoe wij tot deze conclusie komen?

A

Zolang sprake is van een stil pandrecht komt het pand niet in de macht van de pandhouder of van een derde (omtrent wie partijen zijn overeengekomen), zodat het moment waarop de pandhouder te goeder trouw moet zijn, niet kan aanbreken.

153
Q

Wat is uw oordeel over de volgende stelling?
Een stille pandhouder kan bij niet-voldoening van de schuld door de schuldenaar niet executeren.

A

Een stille pandhouder heeft geen feitelijke macht over het pand. Voldoet de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen jegens de stille pandhouder, dan kan hij niet de in pand gegeven zaak verkopen.
De stille pandhouder dient dan eerst te vorderen dat de zaak in zijn macht wordt gebracht (art. 3:237, derde lid). Pas vanaf het moment dat de pandhouder de in pand gegeven zaak onder zich heeft gekregen (en dus een vuistpand heeft gekregen), kan deze de zaak gaan verkopen om zo uit de opbrengst te worden voldaan. Op grond van het bovenstaande kunnen we zeggen dat executie eerst mogelijk is als er sprake is van een vuistpand. Is er sprake van een stil pand, dan moet voor de executie het stil pand worden omgezet in een vuistpand. In die context is de door ons geponeerde stelling dat een stille pandhouder niet kan executeren, juist.

154
Q

Uit artikel 3:246, eerste lid blijkt dat een pandgever van een vordering op naam tot aan de mededeling van het pandrecht aan de debiteur van de vordering bevoegd is om nakoming van die vordering te eisen en de vordering te innen. Wat is hetgevolg van het feit dat de pandgever nog vóór de mededeling de vordering op zijn debiteur int?

A

Omdat de vordering wordt betaald, gaat deze vordering teniet. Deze vordering diende echter als object van het pandrecht. Omdat de vordering waaruit het pandrecht is afgeleid, is tenietgegaan, gaat ook het pandrecht teloor (vgl. art. 3:81, tweede lid, sub a).