Kapitel 5 Hör und lies mal (woorden) Flashcards
1
Q
auf Anhieb
A
meteen al
2
Q
bald
A
gauw
3
Q
sich entschuldigen
A
zich verontschuldigen
4
Q
die Krankheit
A
de ziekte
5
Q
loslegen
A
beginnen
6
Q
der Scherz
A
de grap
7
Q
sich unterhalten mit
A
praten met
8
Q
verkraften
A
verwerken
9
Q
die Verletzlichkeit
A
de kwetsbaarheid
10
Q
vorhanden
A
aanwezig zijn
11
Q
die Ampel
A
het stoplicht
12
Q
sich auseinandersetzen mit
A
zich bezighouden met
13
Q
ausgesetzt sein
A
blootstaan aan
14
Q
bedeuten
A
betekenen
15
Q
betonen
A
benadrukken
16
Q
die Bremse
A
de rem
17
Q
daher
A
daarom
18
Q
die Distanz
A
de afstand
19
Q
hinnehmen
A
accepteren
20
Q
steigern
A
verhogen
21
Q
täuschen
A
misleiden
22
Q
unterwandern
A
ondermijnen
23
Q
der Verbraucher
A
de consument
24
Q
vorwerfen
A
verwijten
25
Q
die Werbung
A
de reclame
