Kapitel 3 Hör und lies mal (woorden) Flashcards
1
Q
die Aufgabe
A
de taak
2
Q
beantragen
A
aanvragen
3
Q
sich bewerben um
A
solliciteren naar
4
Q
erforderlich
A
vereist
5
Q
fördern
A
ondersteunen
6
Q
sich kümmern um
A
zorgen voor
7
Q
nachweisen
A
aantonen
8
Q
die Umfrage
A
de enquête
9
Q
der Vorschlag
A
het voorstel
10
Q
der Wettbewerb
A
de concurrentie
11
Q
der Albtraum
A
de nachtmerrie
12
Q
alltäglich
A
dagelijks
13
Q
die Ausbildung
A
de opleiding
14
Q
der Ausweis
A
het legitimatiebewijs
15
Q
sich entpuppen als
A
blijken te zijn
16
Q
das Laster
A
de slechte gewoonte
17
Q
nutzen
A
gebruiken
18
Q
oft
A
vaak
19
Q
reichen
A
voldoende zijn
20
Q
die Sachen
A
de spullen
21
Q
später
A
later
22
Q
das Taschengeld
A
het zakgeld
23
Q
tatsächlich
A
echt
24
Q
die Unterschrift
A
de handtekening
25
Q
der Vertrag
A
het contract
