Kapitel 2 Sieh und lies mal 1 (woorden) Flashcards
1
Q
das Anführungszeichen
A
het aanhalingsteken
2
Q
die Bequemlichkeit
A
het gemak
3
Q
berufstätig
A
werkzaam
4
Q
erledigen
A
doen
5
Q
der Feierabend
A
de vrije tijd na het werk
6
Q
putzen
A
schoonmaken
7
Q
schimpfen
A
schelden
8
Q
schmutzig
A
vuil
9
Q
sich trennen
A
scheiden
10
Q
das Verhältnis
A
de relatie
11
Q
aufweisen
A
bezitten
12
Q
derzeit
A
op het moment
13
Q
durchschnittlich
A
gemiddeld
14
Q
endgültig
A
definitief
15
Q
erwidern
A
antwoorden
16
Q
der Kampf
A
de strijd
17
Q
kaum
A
nauwelijks
18
Q
der Krebs
A
de kanker
19
Q
der Schmerz
A
de pijn
20
Q
spenden
A
doneren
21
Q
das Spital
A
het ziekenhuis
22
Q
spritzen
A
spuiten
23
Q
der Tierschutz
A
de dierenbescherming
24
Q
das Verständnis
A
het begrip
