Hoofdstuk 7: de weefsels, bindweefsel Flashcards

1
Q

basisbouw van bindweefsel

A
  • cellen
  • vezels
  • grondsubstantie
    (vezels + grondsubstantie vormen de extracellulaire matrix)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken van het bindweefsel (4)

A
  • cellen in het bindweefsel sluiten niet dicht aaneen
  • bindweefsel ligt verspreid over heel het lichaam, maar is nooit blootgesteld aan de buitenwereld
  • de meeste bindweefsels zijn goed doorbloed
  • kan zintuigen bevatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functie van bindweefsel (4)

A
  • steun, stevigheid en bescherming
  • transport van voedings- en afvalstoffen naar en van de omliggende weefsels
  • afweer (bv witte bloedcellen)
  • reserve en stapelfunctie (vetten kunnen opgeslagen worden in vetcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke cellen zitten er in het bindweefsel in enge zin?

A
  • fibroblasten (heel actief, voor productie van de vezels en de grondsubstantie)
  • fibrocyten (inactieve fibroblasten, wanneer er een verwonding ontstaan vormen ze zich terug tot fibroblasten)
  • macrofagen (fagocyterende cellen, vrije macrofagen worden naar het bindweefsel aangetrokken als een weefsel geïnfecteerd wordt)
  • mestcellen/mastcellen (beweeglijke bindweefselcellen dichtbij bloedvaten
  • witte bloedcellen (worden naar het bindweefsel getrokken bij een infectie en ruimen de m.o. op)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke vezels komen er in het bindweefsel in enge zin voor?

A
  • collagene vezels (sterk en buigzaam)
  • elastische vezels ( elastisch, niet trekvast, na vervorming keren ze spontaan terug)
  • reticulaire vezels (dunne collageenvezels, komen voor in beenmerg, lymfeklieren en milt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe ziet de grondsubstantie er uit bij bindweefsel in enge zin?

A

helder, kleurloos en met een stroperige consistentie: dit kan de beweeglijkheid van m.o. sterk verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bindweefsel in enge zin: plaatsen waar los bindweefsel zich bevind

A

onder de dermis, rond spijsverteringskanaal, luchtwegen en urinewegen, tussen spieren, rond bloedvaten, zenuwen en rond gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bindweefsel in enge zin: functies los bindweefsel

A

beschermt organen tegen schokken, biedt stevigheid, maar laat onafhankelijke bewegen toe, fagocyterende cellen bieden bescherming tegen ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bindweefsel in enge zin: plaatsen waar vetweefsel zich bevind

A

diep onder de huid vooral bij de zijden, billen, borsten, kussentjes rond de ogen en nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bindweefsel in enge zin: functies vetweefsel

A
  • schokbreker
  • isolatie
  • opslag energiereserves
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bindweefsel in enge zin: plaatsen waar dicht bindweefsel zich bevind

A
  • tussen skeletspieren en skelet
  • tussen beenderen onderling
  • als deklaag van skeletspieren
  • kapsels van inwendige organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bindweefsel in enge zin: functie dicht bindweefsel

A
  • biedt stevige aanhechting
  • brengt trekkracht van spieren over
  • verminder wrijving tussen spieren
  • stabiliseert onderlinge posities van beenderen
  • helpt overmatige uitrekking van organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bindweefsel in enge zin: plaatsen waar reticulair bindweefsel voorkomt

A

lever, nieren, milt, lymfeknopen en beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functies bindweefsel in enge zin: reticulair bindweefsel

A

ondersteunend netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat voor vorm van bindweefsel is vetweefsel?

A

een vorm van los bindweefsel dat grote hoeveelheden vetcellen of adipocyten bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functies vetweefsel

A
  • reserve van energie
  • isoleren
  • stootkussen
  • bepaalt de vormen van het lichaam
17
Q

wat voor soorten vetweefsel onderscheiden we?

A
  • wit, univacuolair vetweefsel (vetcellen met een grote, met vetten gevulde vacuole)
  • bruin of plurivacuolair vetweefsel (bij een baby, verdwijnt uiteindelijk)
18
Q

waar bevind bloedvormend bindweefsel zich bij volwassenen?

A

in het beenmerg bij de ribben, borstbeen, schouderbladen, wervels, schedel, bekken en de epifysen van het dijbeen en het bovenarmbot

19
Q

kenmerken kraakbeenweefsel

A
  • heeft een veerkrachtige matrix (te danken aan chondrine)
  • avasculair weefsel, hierdoor kunnen op het kraakbeen vrij grote krachten uitgeoefend worden zonder dat er bloedingen ontstaan
  • chondrocyten liggen in rijen gegroepeerd omgeven door de hof of lacune
  • structuren van kraakbeen zijn omgeven door een perichondrium of kraakbeenvlies (voor groei en herstel van weefsel)
20
Q

soorten kraakbeenweefsel

A
  • hyalien/glasachtig kraakbeen (bestand tegen schokken)
  • elastisch kraakbeen (grotere vervormbaarheid)
  • vezelig kraakbeen (trekvast en drukbestendig)
21
Q

plaatsen hyalien kraakbeen

A
  • tussen de uiteinden van de ribben en het sternum
  • als deklaag op botoppervlakken bij synoviale gewrichten, versteviging larynx, trachea en bronchiën, vormt deel van het neustussenschot
22
Q

functies van hyalien kraakbeen

A
  • biedt stevige/buigzame versteviging

- vermindert wrijving tussen botoppervlakken

23
Q

plaatsen elastisch kraakbeen

A

oorschelp van uitwendige oor, epiglottis, gehoorgang, wigvormig kraakbeen van de larynx

24
Q

functie elastisch kraakbeen

A

biedt stevigheid, maar laat vervorming toe zonder beschadiging en keert naar zijn oorspronkelijke vorm terug

25
Q

plaatsen vezelig kraakbeen

A
  • kussentjes binnen kniegewricht
  • tussen schaambeenderen van bekken
  • tussenwervelschijven
26
Q

functies vezelig kraakbeen

A
  • verzet zich tegen samendrukking
  • voorkomt dat beenderen met elkaar in contact komen
  • beperkt onderlinge beweging
27
Q

uit wat voor matrix bestaat het botweefsel?

A

meer dan de helft uit calciumfosfaatzouten, de rest uit collagene vezels. dit zorgt dat het stevig en een beetje buigbaar zal zijn

28
Q

cellen in het botweefsel

A
  • osteocyten/volwassen beencellen: hierdoor krijgen beencellen voedingsstoffen
  • osteoblasten: voor vorming nieuw beenweefsel of proces van ossificatie en bevorderen afzetting van calciumzouten
  • osteoclasten: ruimen kapot gegaan beenweefsel op
29
Q

functie van botweefsel

A

vormt een reserve aan calcium voor het lichaam

30
Q

2 typen beenweefsel

A
  • compact beenweefsel (veel naast elkaar liggende osteonen of systemen van havers)
  • spongieus beenweefsel (lossere botstructuur en is een reservoir voor calcium)
31
Q

functie pezen

A

verbinden skeletspieren met de beenderen

32
Q

functie ligamenten

A

verbinden de beenderen onderling

33
Q

verbening =

A

het proces waarbij andere weefseltypen door beenweefsel worden vervangen

34
Q

2 belangrijke soorten verbening

A
  • intramembraneuze verbening

- enchondrale verbening

35
Q

waardoor ontstaan de meeste beenderen van het skelet?

A

via enchondrale verbening van hyalien kraakbeen