Hoofdstuk 6.2: medische terminologie Flashcards
1
Q
logos =
A
de leer, wetenschap
2
Q
oligos =
A
weinig
3
Q
pars =
A
deel
4
Q
a- ;an-
A
zonder, niet
5
Q
ab-
A
vanaf
6
Q
a(d)-
A
naar … toe
7
Q
anti -
A
tegen
8
Q
bi-
A
2 keer
9
Q
bio-
A
leven
10
Q
con-
A
samen met
11
Q
de-
A
afdalend, uit
12
Q
di-
A
dubbel
13
Q
dia-
A
doorheen
14
Q
Endo-
A
in
15
Q
epi-
A
op
16
Q
ex-
A
uit
17
Q
exo-
A
naar buiten toe
18
Q
extra-
A
uit; buiten
19
Q
hemi-
A
half
20
Q
hetero-
A
anders, ongelijk
21
Q
homo-
A
zelfde, gelijk
22
Q
hyper-
A
boven, te
23
Q
hypo-
A
onder
24
Q
inter-
A
tussen
25
intra-
in, binnen
26
iso-
gelijk, dezelfde
27
macro-
groot
28
medi-
midden
29
meso-
midden
30
micro-
klein
31
mono-
1, enkel
32
myo-
spier
33
neo-
nieuw
34
peri-
eromheen
35
poly-
veel
36
oligo-
weinig
37
post-
na
38
prea-, pre =
voor
39
re-
terug, opnieuw
40
retro =
terug, naar achter
41
semi- =
ten dele
42
sub- =
onder
43
super- =
boven
44
sym- =
samen
45
trans- =
doorheen, dwars
46
- troop =
stimulerend