HC3.1: Fysiologie van het bot Flashcards

1
Q

functies van bot:

A
  • mechanisch: structuur, beweging en bescherming
  • synthetisch: vorming van bloedcellen, vorming van cellen van het afweersysteem
  • metabool: opslag van mineralen, opslag van groeifactoren, endocrien orgaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

microscopische organisatie:

A
  • op microscopisch beeld is het harde bot roze.
  • tussen dat harde bot liggen osteocyten
  • tussen het bot en het beenmerg liggen de osteoblasten, de bot-vormende cellen
  • en in de buurt van die osteoblasten liggen osteoclasten, de bot-afbrekende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

samenstelling van het bot:

A
  • botmatrix (geeft stevigheid). het bestaat uit mineraal (60%) en eiwitten (30%).
  • mineraal, vooral calcium en fosfaat, ook wel hydroxyapatiet (dit is het kalk deel).
  • maar het kalk zou nooit op zijn plaats blijven, als het niet bij elkaar zou worden gehouden door een sterke eiwitmatrix, die zowel stevig als flexibel is.
  • de eiwitmatrix bestaat voor 90% uit collageen type 1 en voor 10% uit niet-collagene eiwitten.
  • bestaat ook nog uit bloedvaten (8%)
  • bestaat ook nog uit cellen (2%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

botvorming, rijpingsproces tot osteocyt:

A
  • vanuit mesenchymale stamcel vormt zich een pre-osteoblast
  • dat vormt zich tot osteoblast (ligt aan de rand van het bot)
  • de osteoblast begint met het uitscheiden van eiwitten.
  • eerst maakt de osteoblast de extracellulaire matrix, die vooral uit collageen type 1 bestaat.
  • de osteoblast komt eigenlijk vast te zitten in de matrix die hij maakt
  • vanaf het moment dat hij vastzit, noem je het een osteocyt.
  • die matrix gaat mineraliseren en uiteindelijk komt die osteocyt te liggen in een gemineraliseerde matrix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

osteoblast:

A
  • 4-6% van de botcellen in het lichaam
  • het maakt de bot eiwit matrix en reguleert de mineralisatie (verkalking)
  • het zijn eerst lining cells, en wanneer ze actief worden veranderen ze van vorm en gaan ze eiwitmatrix produceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

osteocyt:

A
  • door alle vertakkingen die de osteocyt heeft, dient hij als een soort sensor van mechanische belasting in het bot.
  • immobilisatie leidt tot dood van osteocyten
  • reguleren verhouding tussen bot aanmaak en bot afbraak. dat doen ze door het uitscheiden van een aantal eiwitten, waaronder RANKL en Sclerostine
  • het reguleert de fosfaat homeostase, door productie van het hormoon FGF23 en dat hormoon stimuleert de fosfaat uitscheiding in de nier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

RANKL:

A

stimulator van de botafbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sclerostine:

A

remmer van de botvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vorming van osteoclast:

A
  • een hematopoietische stamcel verandert naar een monocyt
  • vanuit die monocyt worden pre-osteoclasten gevormd
  • die pre-osteoclasten fuseren en dat vormt uiteindelijk de osteoclast (een cel met meerdere kernen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

osteoclast:

A
  • is een grote cel met veel kernen
  • het hecht aan de botmatrix
  • door die hechting lost het calcium op en breekt de botmatrix af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bot resorptie (door osteoclast):

A
  • de osteoclast zorgt voor verzuring door HCL, waardoor het kalk oplost
  • de osteoclast heeft een aantal enzymen, waaronder Cathepsine K, om de bot eiwitmatrix op te lossen.
    Het is een afgesloten compartiment en dat is heel belangrijk voor:
  • lokaal hele sterke zuurtegraad
  • geen verspreiding van zuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

er zijn een aantal eiwitten betrokken bij de regulatie van de osteoclast vorming:

A
  • RANK, een receptor op de osetoclast
  • RANKL, een RANK ligand. die komt uit osteoblasten en osteocyten
  • een decoy receptor, een los stukje RANK: het OPG (osteoprotegerine) en dat is eigenlijk een alternatieve bindingsplaats voor RANK ligand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

alleen na binding van RANK ligand aan de RANK receptor op de pre-osteoclasten, kunnen die gaan fuseren en een osteoclast gaan vormen.

A

maar de osteoblasten vormen dat OPG en dat bindt dus aan het RANK voordat het de pre-osteoclast kan bereiken. er kunnen dan geen osteoclasten gevormd worden en stopt dus de resorptie van bot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tijdens veroudering is er minder osteoblast vorming vanuit de mesenchymale stamcel:

A
  • normaal ligt in het bot de nadruk op het maken van osteoblasten uit de mesenchymale stamcellen en minder op het vormen van adipocyten
  • bij veroudering verandert die verhouding en worden er juist meer adipocyten gevormd en minder osteoblasten (osteoporose/ fatty bone marrow)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het beenmerg is een reservoir voor stamcellen, maar het is ook aantrekkelijk voor tumor cellen vanuit de circulatie.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

opbouw bot (dijbeen bot):

A
  • het lange stuk van het bot, het corpus, wordt de diafyse genoemd
  • het uiteinde wordt de epifyse genoemd
  • en het stuk tussen de diafyse en epifyse heet de metafyse
  • binnenste deel van het bot: het trabeculaire bot
  • daaromheen zit de ‘bot schors’, het corticale bot
  • aan de buitenkant liggen dunne vliezen langs het bot: het periosteum
  • aan de binnenkant liggen dunne vliezen langs het bot: het endosteum
  • en nog de groeischijf, die ligt tussen epifyse en metafyse
16
Q

trabeculair bot:

A
  • een sponsachtig netwerk van fijne botbalkjes en botplaten
  • het omvat 20% van de totale botmassa
  • er vindt regelmatig bot afbraak en opbouw plaats, het wordt regelmatig vernieuwd
  • het bevindt zich met name aan de uiteinden van de botten
17
Q

essentiële functies van trabeculair bot:

A
  • efficiëntie verdeling van belastingskrachten
  • zorgt voor sterkte en elasticiteit
  • het is betrokken bij het mineraal metabolisme (vooral bij calcium deficiëntie)
18
Q

corticaal bot:

A
  • het vormt de dichte buitenkant van bot
  • het is compact bot
  • het bepaalt vooral de vorm van het bot
  • 80% van de botmassa
  • de ombouw activiteit ligt laag (dus weinig vernieuwing)
19
Q

essentiële functies van corticaal bot:

A
  • verzorgt biomechanische sterkte van het bot
  • daarnaast is het een aanhechtingsplaats voor pezen en spieren
  • bescherming van beenmerg met daarin de stamcellen
20
Q

het corticale bot is net als het trabeculaire bot opgebouwd uit laagjes. alleen zitten er tussen die laagjes, bij corticaal bot:

A

openingen, de Haverse kanalen. die kanalen lopen in de lengte. in de breedte lopen de kanalen van Volkmann.
door die Haverse kanalen lopen bloedvaten. en die voorzien de osteocyten van zuurstof

21
Q

om die bloedvaten in de Haverse kanalen, bevinden zich allemaal lagen, in cirkels er omheen. en al die cirkels bij elkaar die om 1 bloedvat heen liggen, noemen we:

A

een osteon

22
Q

periosteum:

A
  • botvlies aan de buitenkant van het botweefsel
  • dubbellaags: buitenste laag is bindweefsel en collageen en de binnenste laag bestaat uit cellen (mesenchiale stamcellen).
  • ze zijn voorzien van zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten
  • ze zorgen voor diktegroei van het bot
  • zorgen voor peesverbindingen (aanhechtingen spier aan bot)
23
Q

endosteum:

A
  • zit aan de binnenkant van het botweefsel
  • het bekleedt de mergholte, de binnenkant van de Haverse kanalen en het trabeculaire bot
  • het is enkellaags en bevat mesenchymale stamcellen en collageen vezels
  • rol in groei en ontwikkeling van bot
24
Q

de botvorming start al vroeg in de embryonale ontwikkeling, in de 6e/8e week

A
25
Q

2 processen voor bot vorming:

A
  • endochondrale botvorming
  • intramembraneuze botvorming
26
Q

endochondrale botvorming:

A

vervanging van kraakbeen door bot.
bijna alle botten zijn op deze manier ontstaan.

27
Q

proces van endochondrale botvorming:

A
  • het begint met mesenchymale stamcellen, maar ze differentiëren nu naar chondrocyten (kraakbeencellen)
  • die chondrocyten maken een kraakbeenmatrix
  • op een gegeven moment komen er bloedvaten door die matrix heen
  • door die bloedvaten komen er osteoclasten in die matrix en die maken een opening in dat bot
  • tegelijk komen er via het periosteum ook mesenchymale stamcellen bij en die zorgen voor de aanmaak van osteoblasten
  • je krijgt dan osteoclasten die de weg vrij maken en osteoblasten die bot vormen
  • je krijgt dan een primair ossificatie centrum in het diafyse van het bot
  • daar begint de verbening van het kraakbeen
  • uiteindelijk is er ook een secundair ossficiatie centrum, wat zich in de epifyse (uiteinde) van het bot bevindt
  • daar gebeurt hetzelfde, dus met osteoclasten en osteoblasten
  • het verbeningsproces stopt wanneer de groeischijf ook verbeend is
28
Q

intramembraneuze botvorming:

A

directe botvorming
vorming van schedel en sleutelbeen botten
zonder kraakbeen, maar gewoon direct uit osteoblasten

29
Q

proces van intramembraneuze botvorming:

A
  • vanuit mesenchymale stamcellen naar osteoblasten
  • de osteoblasten produceren het osteoïd/de extracellulaire matrix
  • die extracellulaire matrix wordt verkalkt/mineralisatie
  • de osteoblasten worden osteocyt en die liggen in dat verkalkte stuk
  • de bloedvaten gaan daar doorheen
  • daardoor weer aanvoer van osteoclasten
  • daardoor ontstaan er weer gaten/holtes
30
Q

corticale porositeit (treedt op bij veroudering):

A
  • bot groeit in de breedte, door afbraak van binnen en nieuwvorming van buiten
  • daardoor wordt het bot groter, maar de schors wordt dunner
  • doordat er een grotere diameter is van het bot is er dus ook een groter oppervlak beschikbaar voor resorptie
  • daardoor worden de botten van ouderen brozer
31
Q

Groei: ‘modeling’

A

voorafgaand aan het sluiten van groeischijven
botafbraak en botvorming zijn fysiek van elkaar gescheiden, het gebeurt op een andere plek

32
Q

reparatie: ‘remodeling’

A

gebeurt het gehele leven
het zijn steeds kleine reparaties aan het bot
(5-10% van het skelet per jaar, dus na 10 jaar heel nieuw skelet)
botafbraak en botvorming gebeuren in hetzelfde gebied. dat gebied heet een Bone Remodeling Unit (BMU)

33
Q

RANKL stimuleert osteoclast activiteit

A

Sclerostine remt de osteoblast activiteit
ze zorgen allebei voor minder bot

34
Q

osteoporose:

A
  • afgenomen botmineraaldichtheid
  • verstoring van de microarchitectuur
  • toegenomen fractuur risico
35
Q

botombouw bij osteoporose:

A
  • er is een toegenomen activatie van BMU’s
  • maar de afbraak wordt niet volledig opgevuld door nieuw bot
  • verlies van structuur van het bot
36
Q

sclerosteosis / van Buchem syndroom:

A
  • een verlaagde expressie van sclerostine (genetisch) in osteocyten
  • daardoor dus meer botopbouw dan botafbraak
37
Q

meer belasting van een bot zorgt voor vergroting van het bot.

A

na belasting is er een verlaagde sclerostine expressie in osteocyten, waardoor er meer bot gevormd wordt