HC1.4: Pathologie van bijnieraandoeningen Flashcards

1
Q

hoeveel weegt een bijnier?

A

ongeveer 5 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbouw bijnier:

A
  • omgeven door dun bindweefsel kapsel
  • schors (cortex)
  • merg (medulla)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

opbouw cortex:

A
  • zona glomerulosa
  • zona fasciculata
  • zona reticularis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

embryologie:

A
  • cortex is afkomstig van het mesoderm/de mesodermale laag
  • de medulla is van de neural crest afkomstig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hyperplasie:

A

vergroting van een orgaan op basis van toename van het aantal cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hypertrofie:

A

vergroting van een orgaan op basis van toename van de celgrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hyperplasie in endocriene organen:

A

ACTH overproductie of tekort aan eindhormoon, waardoor een nieuw evenwicht wordt ingesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hyperplasie in endocriene klieren is reversibel: normaliseert de hormoonspiegel, dan normaliseert het orgaan

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neoplasie:

A

sprake van autonome groei. groei die niet meer terugkoppelbaar is/niet meer gevoelig is voor feedbacksignalen en geen mogelijkheid heeft tot regressie.
in de klinische praktijk spreekt men eigenlijk over een tumor in plaats van neoplasie (officieel gezien is dit niet 1 op 1 hetzelfde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hormoon van de zona glomerulosa:

A

aldosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

microscopie van de zona fasciculata:

A

lange bundels van sponsachtige cellen die cortisol produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

microscopie van de zona reticularis:

A

kleinere cellen en minder vetdruppels. produceren androgenen en oestrogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verdeling van lagen van de cortex:

A
  • glomerulosa ongeveer 5-10% van de cortex
  • fasciculata ongeveer 70% van de cortex
  • reticularis ongeveer 20% van de cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bijnier medulla histologie:

A

nestjes van basofiele cellen (chromaffine cellen)
productie van adrenaline en noradrenaline
die nestjes worden omgeven door sustentaculaire cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschil adenoom en hyperplasie in de bijnier:

A

hyperplasie tast het hele orgaan aan
adenoom zit maar op 1 plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypercortisolisme:

A

vormstoornissen die daarbij gezien kunnen worden: nodulaire of diffuse hyperplasie of een schorsadenoom

17
Q

oorzaken overproductie cortisol:

A

1 exogene oorzaak en 3 endogene oorzaken
- exogeen: gebruik van steroïden door de patiënt, waardoor cortisol hoog wordt, maar bijnieren atroof omdat die geen cortisol meer hoeven te maken
- endogeen: ACTH producerend adenoom in de hypofyse (ziekte van Cushing), een adenoom in de bijnier wat cortisol produceert (syndroom van Cushing), een tumor in bijvoorbeeld de longen die ACTH produceert en daarmee de bijnieren aanstuurt om meer cortisol te maken (syndroom van Cushing)

18
Q

verschil syndroom en ziekte van cushing:

A

ziekte van cushing: ACTH producerend adenoom in de hypofyse
syndroom van cushing: alle andere gevallen van hypercortisolisme

19
Q

hyperaldosteronisme:

A

meest voorkomende onderliggende oorzaak is bilaterale idiopathische hyperplasie
en in sommige gevallen een schorsadenoom, soms een carcinoom (zelden)

20
Q

patiënten met hyperaldosteronisme hebben hypertensie en worden daarvoor soms behandeld met spironolacton.

A

wanneer een bijnier wordt bekeken onder de microscoop van een patiënt die met spironolacton is behandeld, dan zie je spironolacton bodies in het weefsel.

21
Q

oorzaken van hypofunctie of insufficiëntie van de bijnier:

A

bloeding (acuut) of ontsteking
overwoekering door metastasen of door carcinoom

22
Q

oorzaken van adrenale insufficiëntie:

A

ACUUT
- Waterhoude-Friderichsen syndroom (bilaterale bijnierbloeding bij kinderen met daverende sepsis)
- plots stoppen met langdurig corticosteroïd gebruik
CHRONISCH
- ziekte van Addison

23
Q

vuistregels voor onderscheid adenoom vs carcinoom:

A
  • carcinoom > 100 gram
  • adenoom < 50 gram
  • carcinoom > 5-6 cm
  • adenoom < 5 cm
  • classificatie systeem op basis van histologische kenmerken, de Weiss classificatie
  • enige definitieve criterium voor maligniteit is metastasen of invasie in aangrenzende organen
24
Q

neoplasieën van het bijniermerg:

A
  • feochromocytoom: een catecholamine producerende tumor, dus hypertensie hartkloppingen en zweten. erfelijke aanleg speelt een rol.
  • neoblastoom