HC2.6: Oorzaken van klachten en symptomen van hypo- en hyperthyreoïdie Flashcards

1
Q

schildklier heeft effect op (hart):

A

hartfrequentie
regelmatige/onregelmatige hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schildklierhormoon heeft allerlei verschillende effecten op het hart. die effecten kunnen rechtstreeks zijn, dat noemen we inotropische en chronotropische effecten. dat zijn de rechtstreekse effecten van T3 op het hart.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inotropie: (effect van T3)

A

verhoogde slagkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

chronotropie: (effecten van T3)

A

verhoogde frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

maar er kunnen ook indirecte effecten zijn:

A
  • schildklierhormoon zorgt voor verhoogd metabolisme en dus meer warmte productie in weefsels. en dat zorgt er indirect voor dat er vraag is naar een hogere hartcapaciteit en dat vaten verwijden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

T3 heeft rechtstreeks effect op de vaten:

A

het zorgt ervoor dat vaten open gaan staan/verwijden.
het zorgt voor een verlaging van de vasculaire weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

als je alle effecten samen bekijkt, die schildklierhormoon op het hart heeft, komt het er uiteindelijk op uit dat de cardiale output omhoog gaat (het HMV)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contractie van de hartspiercel:

A
  • in de hartspier cel bevindt zich het Sarcoplasmatisch Reticulum, gevuld met calcium
  • als de hartspier cel gestimuleerd wordt, gaat Kalium de cel uit, Natrium de cel in en ook Calcium gaat de cel in
  • het calcium bindt aan de RYR receptor, waardoor het calcium uit het SR het cytosol in komt
  • je hebt dus een enorme toename van calcium in het cytosol
  • en dat verhoogde calcium zorgt ervoor dat actine en myosine filamenten over elkaar heen schuiven (in de myofibrillen) en dat zorgt voor contractie van de cel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

relaxatie hartspier cel:

A
  • na een contractie wordt het calcium deels de cel uitgewerkt (bijv. via NCX) en een deel wordt weer terug het SR in gepompt (via de SERCA pomp)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

effect van T3 op cardiale gen expressie:

A
  • RYR omhoog
  • SERCA omhoog
  • NCX omhoog
    dus snellere instroom van calcium, maar ook snellere uitstroom van calcium, dus snellere contractie en relaxatie
  • MHC alfa gaat omhoog (de meer contractiele variant)
  • MHC bèta gaat omlaag (minder contractiele variant)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het hart is afhankelijk van het T3 in de circulatie, want…

A

het kan zelf maar weinig T3 genereren.
het heeft weinig type 2 deodases om T4 om te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

skeletspieren zijn heel belangrijk voor de generatie van warmte. hoe ziet die warmte productie in de skeletspiercel er uit? (het basaalmetabolisme)

A
  • skeletspiercellen verliezen constant wat ionen, dat zijn kalium ionen die de cel uit gaan en ook calcium ionen die het SR uit gaan en in het cytosol terecht komen.
  • maar de iongradiënt moet wel in stand worden gehouden, en dat kost energie
  • op het plasma membraan bevindt zich een Natrium pomp, die de kalium natrium gradiënt probeert te herstellen
  • die natrium pomp verbruikt daarbij energie, ATP
  • en ook het SERCA, wat er voor zorgt dat de calcium ionen weer terug het SR in gaan, gebruikt ATP
  • maar die energie wordt niet alleen geïnvesteerd in het terug pompen van ionen, maar het komt deels vrij in de vorm van warmte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het effect van schildklierhormoon op die ‘Futile Cycles’ in de skeletspiercel, dus wat hierboven staat?

A
  • schildklierhormoon verhoogt dit proces
  • de cellen gaan meer ionen lekken
  • de pompen gaan harder werken
  • zowel de natrium-kalium cyclus als de calcium cyclus wordt gestimuleerd
  • en een deel van de energie wordt omgezet in warmte, dus draagt schildklierhormoon op deze manier bij aan verhoging van de warmte productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adaptieve vorm van warmtegeneratie in het lichaam:

A

bruin vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bruin vet:

A
  • bevindt zich in de buurt van borstbeen en sleutelbeen
  • vrouwen en slanke mensen hebben meer bruin vet
  • het is belangrijk weefsel voor warmteproductie en respons op kou
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het weefsel van bruin vet heeft heel veel mitochondriën. de mitochondriën in bruin vet zijn anders dan de mitochondriën in andere weefsels, omdat…

A

ze veel meer van het eiwit UCP1 bevatten.

17
Q

alle metabole energie wordt in het mitochondrium opgeslagen in de vorm van een protonengradiënt over het membraan van een mitochondrium. er zijn dan twee manieren om die energie weer vrij te maken:

A
  • in de meeste mitochondriën gebeurt is dat een proton door een kanaal, het ATP synthase, passeren.
  • het kanaal gebruikt dan de energie om ATP te produceren
  • en dit noemen we de Coupling of de oxidatieve fosforylering
18
Q

maar wat gebeurt er in bruin vet?

A
  • in bruin vet kan het proton ook door het UCP1 passeren
  • UCP1 zorgt niet voor aanmaak van ATP, maar het zorgt ervoor dat de energie in de gradiënt vrijkomt in de vorm van warmte.
19
Q

effect van schildklierhormoon op de processen in mitochondriën in bruin vet?

A

schildklierhormoon zorgt ervoor dat er meer UCP1 wordt aangemaakt in het weefsel

20
Q

bot is ook een zeer belangrijke target voor schildklierhormoon:

A
  • schildklierhormoon stimuleert bot ontwikkeling
  • daarnaast is het belangrijk voor de botdichtheid
  • hyperthyreoïdie is geassocieerd met osteoporose
21
Q

effect van schildklierhormoon op botdichtheid:

A
  • bot staat continu onder stress
  • kleine fractuurtjes worden steeds hersteld door het oplossen van bot en het afzetten van nieuw bot
  • het bot oplossen is sterker in geval van een hyperthyreoïdie
  • bij een hypothyreoïdie is het afzetten van bot juist wat sterker aanwezig
  • de balans is dus verstoord en bij een hypothyreoïdie ontstaat dan een hogere botdichtheid (osteosclerose) en bij hyperthyreoïdie zie je juist verminderde botdichtheid (osteoporose)
22
Q

er zijn verschillende vormen van de schildklierhormonen. de belangrijkste vorm in het bot:

A

TR-alfa1

23
Q

schildklierhormoon resistentie door mutaties in de T3 receptor, TR-alfa1:

A
  • klachten passend bij een hypothyreoïdie, dus constipatie en neurologische effecten
  • maar je ziet ook groeiachterstand, verminderde botleeftijd
24
Q

voor de hersenen is schildklierhormoon essentieel.

A

ook in de hersenen in de T3-receptor TRalfa1 heel belangrijk, dus ook bij die mutatie zie je cognitieve en psychomotorische achterstand.

25
Q

MCT8 is van belang voor schildklierhormoon transport in de hersenen. het is de belangrijkste transporter in de bloed-hersen barrière

A

patiënten met MCT8 mutatie hebben duidelijk neurologische symptomen/problemen.
Ze hebben centrale hypotonie, kunnen niet/beperkt het hoofd omhoog houden, kunnen niet zitten/staan of lopen, spasmen.
meeste geen spraakontwikkeling.

26
Q

hypofyse zorgt voor productie van TSH, en dat staat onder controle van het T4.

A

het T4 wordt de hypofyse in getransporteerd.
het wordt lokaal omgezet in T3
en dat T3 onderdrukt de TSH productie in de hypofyse.