HC.13.1: Biologie van veroudering Flashcards

1
Q

wat zijn factoren die de (kwaliteit) van leven beïnvloeden?

A
  • genetica
  • omgeving: woonplaats maakt verschil
  • preventie en controle van chronische ziektes
  • levensstijl: lichamelijke activiteit en voeding
  • toeval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voor hoeveel procent bepaald genetica de levensverwachting van de mens?

A

25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom krijgen we op een oudere leeftijd verhoogde bloeddruk?

A

hart werkt minder efficiënt en bloedvaten worden stugger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk type hypertensie komt vooral bij jongeren voor?

A

systolisch-diastolische en diastolische hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke type hypertensie zien we bij ouderen?

A

systolische diastolische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

is de flow van bloed sneller bij jongeren of ouderen?

A

ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe ontstaat de systolische bloeddruk?

A

bloedvaten zijn stijger en de bloedflow stijgt. hierdoor is de terugkaatsende golf in de systolische fase i.p.v. de diastolische fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar is de diastolische fase belangrijk voor?

A

bloedvoorziening naar het hart zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat verandert er aan de nier als je ouder wordt?

A

nieren krimpen en aantal glomeruli nemen af. hierdoor neemt de GFR af en RAAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat kun je bij ouderen beter bepalen van het creatinine bij de bepaling van de nierfunctie?

A

cystatine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is sarcopenie?

A

ouderen krijgen minder spiermassa waardoor je zowel kwantitatief als kwalitatief achteruit gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke fase zijn er in de farmacikinetiek?

A

absorptie, distributie en metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welk effect heeft polypharmacia op absorptie?

A
  • normaal: niets
  • interactie tussen medicatie kan dit veranderen
  • en bij ziekte is er vertraagde maaglediging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is belangrijk bij distributie?

A
  • minder water dan meer medicatie nodig
  • meer vet geeft toegenomen t1/2
  • lager albumine geeft meer concentratie medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly