HC 18 Vloeistofstroming 2 Flashcards

1
Q

Voorwaarden Poiseuille

A
  • Ronde, rechte buis met constante straal
  • Tijdsonafhankelijk drijvend drukverschil (en dus ‘steady’ flow)
  • Geen in-/uitstroom effecten (‘zeer lange buis’)
  • Geen turbulentie (alleen stroming in stroomrichting)
  • Geen ‘swirl’ (alleen stroming in stroomrichting)
  • Incompressibele (niet-samendrukbare) vloeistof
  • Homogene, Newtonse vloeistof
  • ‘No-slip’ conditie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Laminaire stroming

A
  • ‘Relatief langzame’ stromingen blijven laminair
  • Geordend, ‘laagjes’
  • Lineair verband tussen druk en flow
  • Meest efficiënt
  • 1 op 1 relatie flow en drukval:
  • Stil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Turbulente stroming

A
  • Voorbij bepaalde grens slaan ze om naar turbulent
  • Chaotisch, wervels
  • Curve flow-druk vlakt sterk af: minder flowtoename bij zelfde druktoename
  • Extra verliezen door aanmaak wervels
  • Turbulentie werkt erg goed mengend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Getal van Reynolds

A
  • Transitie afhankelijk van combinatie van snelheid, diameter, dichtheid en viscositeit
  • Het (dimensieloze) Reynolds getal voorspelt met welk type stroming je te maken hebt
  • Minder efficiënt
  • Trillingen, geluid
  • (dus minder toename van flow t.o.v. de druktoename)
  • Chaotische stroming zorgt voor fluctuerende mechanische belasting vaatwand
  • Bloeddrukmeting maakt gebruik van turbulentie
    o Dichtknijpen vat zorgt voor sterke toename snelheid en dus hoger getal van Reynolds
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Disturbed flow

A
  • Endotheelcellen aan binnenkant bloedvat zijn erg gevoelig voor het type flow dat ze zien
    o Oriëntatie/vorm van endotheelcellen wordt sterk beïnvloed door flow
  • Locaties met chaotische stromingspatronen blijken sterk samen te hangen met o.a. atherosclerose (plaque depositie) en aneurysma’s
    o Stromingen schieten door (loslating) en zorgen voor wervels
     Loslating in de halsslagader kan leiden tot disturbed flow
  • Atherosclerose ontstaat vooral bij bochten en aftakkingen
     Komt door disturbed flow (in de binnenbocht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Steady flow

A
  • Het hart levert een pulserende drijvende kracht
  • Twee consequenties van pulserende druk
    o Pulserende flow
     Maar ‘windkessel’ effect
     Drukgolven
    o Afvlakken snelheidsprofielen
     Vooral in grote bloedvaten
  • Windkessel model – gebruik maken van elasticiteit van bloedvaten (werkt als filter)
    o Rigide bloedvaten heeft overal dezelfde flow ‘vorm’
     Zou ook tot stilstaand bloed leiden (tijdens diastole)
    o Elastische aorta –> aorta zwelt op en absorbeert deel van cardiac output
     Diastolische fase: aorta keert terug naar oorspronkelijke vorm
     Zorgt zo voor flow na systolische puls
  • Verder van het hart is de flow verder uitgesmeerd en de basislijn is opgetild
    o Spreiding systolische flow
    o Hogere offset (stroming altijd groter dan 0)
    o Aanwezigheid diastolische piek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Drukgolven

A
  • Drukgolven lopen veel sneller door het systeem dan de eigenlijke stroming
    o Drukgolven zijn losgekoppeld van de stroming zelf (zorgen ook niet voor stroming!)
  • Drukgolven ontstaan door compliantie van wand, niet door vloeistof zelf
  • Stethoscoop op hart, vinger aan pols:
    o Drukgolf is al 0.1s na ‘hartslag’ te voelen in pols, terwijl stroomsnelheid max 1 m/s is
    o Snelheid vloeistof neemt af in kleine vaten, snelheid drukgolf juist toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afvlakking drukgolven

A
  • In relatief kleine vaten volgt de stroming de variatie van de drijvende kracht
  • In de aorta en arteriën zorgt traagheid voor afvlakking en een fasen-verschuiving
    o Afvlakking snelheidsprofiel relevant voor metingen: snelheid  flow rate?
  • Bloed stroomt met een hoge snelheid in een bepaalde richting
  • Drukgolf zegt tegen flow dat hij de andere kant op moet
    o Door traagheid moet bloed eerst afremmen voordat het terug kan
     Die vertraging hangt af van de oorspronkelijke snelheid
  • Aan de wanden is de snelheid laag
    o Dus bloed kan sneller de veranderingen volgen
     Geen faseverschil aan de wanden
    o In het midden wel een faseverschuiving
  • In grote bloedvaten mag je er niet vanuit gaan dat er een parabool is
    o Poiseuille niet geldig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Instroom effecten en bochten

A
  • Bloedvaten zijn geen ‘oneindig lange, rechte buizen’
    o Bv. uitstroom hart, vertakkingen, kleppen, bochten
  • Direct na een vertakking zal er geen parabool zijn
    o Instroom begint vlak, maar zal parabool worden (volledig ontwikkeld)
     Pas bij paraboolvorm is Poiseuille geldig
  • Spanning op de wand is evenredig met snelheidsgradiënt maal de viscositeit
    o Aan het begin van de buis zijn de verliezen veel groter dan Poiseuille
     Dus grotere drukval nodig (want grotere gradiënten (aan wand))
  • Kleiner bloedvat geeft ook kleinere inlaadlengte (lengte tot stroming parabool is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bochten

A
  • De buizen zijn gekromd: maximum wordt naar buiten geduwd
    o Symmetrisch profiel naar asymmetrisch profiel
     Asymmetrische krachten op vaatwand  relevant voor ontwikkeling bepaalde organen
    o Weerstandskrachten in buitenbocht groter dan in binnenbocht
    o Dus groter snelheidsverschil tussen wand en flow in de buitenbocht
     Steilere helling –> grotere wandschuifspanning
    o Wederom hogere drukval dan Poiseuille voorspelt
  • Stenose versterkt zichzelf door turbulente flow na de stenose
    o Door de turbulente flow ontstaat stenose, waardoor meer turbulente flow ontstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly