Basale mechanisme astma Flashcards

1
Q

definitie astma

A

Heterogene ziekte met meestal een chronische luchtwegontsteking. Klachten: piepen, hoesten, kortademigheid en druk op de borst in combinatie met een variabele luchtwegobstructie.
Het kan wisselen over de tijd in frequentie en intensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

epidemiologie astma

A

300 miljoen–> grote kostenpost gezondheidszorg+ belangrijke oorzaak school/werk verzuim

prevalentie west europa:
13%kids
8% volwassene

europa: 30% matig tot ernstige ziekte (komt bij longarts)

meer vrouwen dan mannen, en prevalentie stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar zit astma in ademhalingsstelsel

A

geleidende luchtwegen zijn aangedaan/ontstoken

alveoli zijn nog helemaal intact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

histologie astma

A

luchtweg is verdikt, door grotere gladde spierlaag. Meer en grotere slijmbekercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pathogenese astma

A

aanleg+prikkel –> inflammatie

inflammatie–> bronchiale hyperactiviteit, oedeem, bronchoconstrictie, muscus, FeNO, luchtweg remodelling

dit leidt tot symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

klachten astma

A

kortademigheid, piepen, hoesten, DOB, benauwdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

flow-volume curve bij astma

A

concave vorm (kerktoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

FEV1 astma

A

lager, want luchtwegen zitten dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reversibiliteit meten

A

Eerst normale FEV1 meten, daarna SABA geven (gladde spieren verslappen), als FEV1 met 12% verhoogt EN > 200mL verhoogd

dan is er sprake van reversibiliteit
= kenmerk van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil astma en COPD

A

astma: geleidende luchtwegen, ontstaat op jongere leeftijd, goed behandelbaar
COPD: perifere luchtwegen aangedaan (alveoli), oudere leeftijd (roken), moeilijker behandelbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bronchiale hyperreactiviteit

A

luchtweg prikkelen met histamine/metocholine –> leidt tot verlaging FEV1

bij astma daalt FEV1 sneller dan bij gezonde mensen

Als het met >20% daalt na oplopende dosis dan teken van astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom komt er soms bij astma patienten niks uit bij hyperreactiviteit en reversibiliteit testen

A

Bij astma heb je goede en slechte periodes. Als omstandigheden gunstig zijn: goede medicatie inname en weinig prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bronchiale hyperreactiviteit en luchtweginflammatie hoe werkt het

A

in luchtwegepitheel zitten zenuwuiteinde. (bij astma gevoeliger)
Epitheel wordt permanent geprikkelt door alles wat we inademen
impuls naar hersenen
MBP zorgt dat gladde spierweefsel onstoken raakt, verdikt en gaat samenknijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

duale respons en minimaal persisterende inflammatie

A

astma begint met korte hevige respons in acute fase gedreven door histamins
binnen half uur normaliseert respons
na 4-6 uur late reactie= ontstekins gedreven= ontstekingscellen spelen belangrijke rol

Bij astma is er altijd een onstekingslaag over, daardoor minder heftige prikkel nodig om reactie op te wekken. Drempel om symtomen te krijgen is laag

met medicatie drempel verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 factoren die belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen van astma

A

omgevingsfactoren: allergie, roken, dieet, pollen, infecties= nodig om astma in beweging te zetten/verergeren
Host factoren: geslacht, obesitas, genen= factoren om mensen ontvankelijk te maken voor astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

is astma erfelijk

A

deels, astma niet, aanleg wel
is multifactorieel
25 genen betrokken bij astma
gerelateerd aan immuunsysteem of inflammatie

als ouders beide astma hebben–> kind hoeft het niet te rijgen
als beide het niet hebben–> kind kan het krijgen

17
Q

indeling astma (3)

A

fenotype= groep met gemeenschappelijke klinische kenmerken ontstaan vanuit interactie genotype+omgeving

endotype= biologisch mechanisme dat tot een observeerbare eigenschap leidt

biomarker= signaalstof/cel die weergave is van onderliggende ziekte proces

18
Q

cytokines Th1

A

IFN-
IL-2

bij virus infectie, tubercolose, COPD

19
Q

cytokines Th2

A

IL-4, IL-4, IL-9,IL-13

20
Q

1e aanraking met antigen reactie

A

DC herkent antigen–> lymfeklier en presenteert aan naive Tcel(Th0). Cel kan oiv IL-4 (geproduceerd door basofielen) veranderen in Th-2 cel. Th2 cel heeft immunologisch geheugen, dus bij 2e rea kan DC gelijk aan Th-2 cel presenteren

21
Q

ontstekingsreactie astma

A

DC presenteert antigen aan Th2
Th2 produceert cytokines, die stimuleren verschillende cellen

B-cel: produceert IgE (marker allergische cellen)
Mestcellen: koppelen Ige en antigenen, histamine zit opgeslagen in granules en maakt antigenen ook onschadelijk
Macrofagen: ruimen resten van cellen op
eosine: maakt mediatoren die bronchoconstrictie veroorzaken + afbraak epitheel

ILC2 is ook lymfocyt, kan zelfde cytokines produceren maar is onafhankelijk van DC. Is minder gevoelig voor behandeling steroiden

22
Q

gevolgen ontstekingsreactie astma

A

hyperreactiviteit van luchtweg
bronchoconstrictie
weefsel remodellering
te veel slijm productie

23
Q

definitie T2-inflammatie

A

FeNO, sputum, allergeen gemedieerd astma, bloed bevat EOS

systemische corticosteroiden werken ertegen

24
Q

Hoe T2-inflammatie meten in praktijk

A

FeNO meten in adem
goede correlatie met eosinofiele ontsteking in luchtwegen, ziekteactiviteit, voorspellen acute exacerbaties, klinische respons behandeling

25
Q

Relatie FeNO en bloed eo’s en astma

A

hoe hoger FeNO en bloed eo’s hoe….

hoger percentage ongecontroleerde astma

hoger aantal astma-exacerbaties

hogere prevalentie luchtwegobstructie

eo’s: gerelateerd aan exacerbaties
FeNO: voorspeld steroidgevoeligheid, relatie met ernst astma

26
Q

waarop werken corticosteroiden

A

epitheel cellen: cytokines en mediatoren omlaag, minder lekkage
gladde spieren: meer B2 receptoren, minder cytokines
klieren: minder muskus secretie

T-cel, macrofaag: minder cytokines

eosinofiel, DC, mestcel: minder cellen

27
Q

3 eenheid astma controle

A

ACQ: vragenlijst 6 vragen over hoe astma onder controle is.

exerbaties voorgaande jaar

FEV1/FVC verhouding

28
Q

5 stappen medicatie

A

1: ICS + SABA
2: ICS elke dag + LABA
3: ICS + LABA ophogen
4: ICS + LABA ophogen + LAMA
5: ICS + LABA ophogen + biological

29
Q

allergische astma

A
start in jeugd
positieve familie anamnese
hoog aantal positieve huidtesten
hoog totaal IgE
goede respons ICS
40% van ernstig astma
30
Q

eosinofiel astma

A
25% van ernstig astma
bij volwassene, niet atopisch, vnl man
rhinosinusitis en neuspoliepen; aspirine overgevoeligheid
echte of schijnbaar gefixeerde luchtwegobstructie
vaak bloed eosinofilie
relatief goede dagelijkse controle
hoog toekomstig risico op exacerbaties
relatief resistent ICS
soms complete resons op prednisolon
31
Q

Late ontset astma met veel symptomen

A
na 40e, vnl vrouw
gerelateerd: obesitas en menopause
variabele luchtwegobstructie en BHR
geen gefixeerde luchtwegobstructie
slechte dagelijkse controle
laag toekomst risico: zelden exacerbaties
bloed/spatum: eosinofilie niet, soms neutrofiele inflammatie
slechte respons steroiden
32
Q

treatable traits

A

comorbiliteit: staat luchtwegen, depressie, CVD, slaap apnea, osteoporosis, GORD

risico factoren: obesitas, voeding, inhaler techniek, fitheid, roken

luchtweg: skills training, astma medicatie