8. Leren, opvoeding en onderwijs Flashcards
1
Q
A
2
Q
de opvoeding, de scholing
A
l’educazione
3
Q
de school
A
la scuola
4
Q
de openbare school
A
la scuola pubbliche
5
Q
de leerplicht, het verplichte onderwijs
A
la scuola dell’obbligo
6
Q
school-, van de school
A
scolastico, scolastica
7
Q
schooljaar
A
l’anno scolastico
8
Q
de peuterspeelzaal en groep 1 en 2 van de basisschool (3-5jaar)
A
l’asilo (infantile)
9
Q
de peuterspeelzaal en groep 1 en 2 van de basisschool (3-5jaar)
A
la scuola materna
10
Q
groep 3-7 van de basisschool (6-11jaar)
A
la scuola elementare
11
Q
groep 8 van de basisschool en de onderbouw van de middelbare school (11-14)
A
la scuola media
12
Q
de bovenbouw van de middelbare school (15-18)
A
la scuola superiore
13
Q
het vwo
A
il liceo
14
Q
d eklas
A
la classe
15
Q
de les
A
la lezione
16
Q
leren
A
imparare
17
Q
de afwezigheid, de absentie
A
l’assenza
18
Q
verzuimen
A
fare assenze
19
Q
inhalen (van lessen), ophalen (van cijfers)
A
recuperare
20
Q
de herkansing, het inhalen
A
il recupero
21
Q
de vakantie
A
le vacanze
22
Q
het onderwijs
A
l’insegnamento
23
Q
iets aan iemand leren, iemand iets onderwijzen
A
insegnare (qc a qu)
24
Q
de docent/e, de leraar/lerares
A
l’insegnante
25
de onderwijzer/es, de leerkracht
il maestro, la maestra
26
autoritair
autoritario, autoritaria
27
streng
severo, severa
28
de strengheid
la severità
29
de leraar/lerares, de docent/e, de professor, de hoogleraar
il professore, la professoressa
30
het eindexamen
l'esame di maturità
31
het staatsexamen
l'esame di stato
32
het diploma, het getuigschrift
il diploma
33
de gediplomeerde
il diplomato, la diplomata
34
het schooldiploma
la licenza
35
de titel, het diploma
il titolo di studio
36
de leerling/e, de scholier
l'alunno, l'alunna
37
de leerling/e
l'allievo, l'allieva
38
de klasgenoot/-genote, de schoolvriend/in
il compagno, la compagna
39
bezoeken, zitten op/in
frequentare
40
de aandacht
l'attenzione
41
zich concentreren
concentrarsi
42
oplettend, aandachtig
attento, attenta
43
de stilte
il silenzio
44
stil zijn
fare silenzio
45
stil, rustig
silenzioso, silenziosa
46
zwijgend, stil
zitto, zitta
47
naar iemand/iets luisteren
ascoltare qu/qc
48
het rapport, de cijferlijst
la pagella
49
het cijfer, de beoordeling
il voto
50
iemand laten zakken
bocciare qu
51
iemand laten overgaan
promuovere qu
52
het vak, de discipline
la materia
53
het voorbeeld
l'esempio
54
de oefening
l'esercizio
55
uit het hoofd leren
imparare a memoria
56
de (leer)methode, de aanpak
il metodo
57
uitleggen, uiteenzetten
spiegare
58
weten, kennen, kunnen
sapere
59
het huiswerk
i compiti
60
juist, correct, precies
esatto, esatta
61
de fout, de vergissing
l'errore
62
de vergissing, de fout
lo sbaglio
63
dom
stupido, stupida
64
doorstrepen, uitwissen
cancellare
65
de zin
la frase
66
corrigeren, verbeteren
correggere
67
juist, correct
correto, corretta
68
de correctie, de verbetering
la correzione
69
de corrector/correctrice
il correttore, la correttrice
70
lezen
leggere
71
het boek
il libro
72
schrijven
scrivere
73
het schrift, het opschrijfboekje
il quaderno
74
de pen
la penna (stilografica)
75
het potlood
la matita
76
de balpen
la biro
77
de blocnote
il block notes
78
het schoolbord
la lavagna
79
het krijt
il gesso
80
de spons
la spugna
81
de vreemde taal
la lingua straniera
82
het Duits
il tedesco
83
het Engels
l'inglese
84
het Frans
il francese
85
het Spaans
lo spagnolo
86
het Italiaans
l'italiano
87
het woordenboek
il dizionario
88
de encyclopedie
l'enciclopedia
89
vertalen
tradurre
90
de grammatica
la grammatica
91
de spelling, de orthografie
l'ortografia
92
aardrijkskunde
la geografia
93
geschiedenis
la storia
94
biologie
la biologia
95
natuurkunde
la fisica
96
scheikunde
la chimica
97
kunstzinnige vorming
l'arte
98
muziek
la musica
99
godsdienst
la religione
100
sport
lo sport
101
wiskunde
la matematica
102
tellen
contare
103
rekenen
calcolare
104
optellen
sommare
105
aftrekken
sottrarre
106
vermenigvuldigen
moltiplicare
107
delen
dividere
108
de universiteit
l'università
109
de leerstroel
la cattedra
110
de faculteit
la facoltà
111
de studie, het leren
lo studio
112
studeren, leren
studiare
113
worden
diventare
114
de student/e
lo studente, la studentessa
115
het college, het vak
il corso
116
het mondelinge tentamen
il colloquio
117
de wetenschap
la scienza
118
geneeskunde, medicijnen
la medicina
119
farmacie
la farmacia
120
de ingenieursstudie
l'ingegneria
121
de kern
il nucleo
122
nucleair, kern-
nucleare
123
informatica
l'informatica
124
filosofie
la filosofia
125
letterkunde
la letteratura
126
letteren
le lettere
127
rechten
la legge
128
economie
l'economia
129
archeologisch, oudheidkundig
archeologico, archeologica
130
de archeoloog/loge, de oudheidkundige
l'archeologo, l'archeologa
131
archeologie, oudheidkunde
l'archeologia
132
bouwkunde, architectuur
l'architettura
133
het Latijn
il latino
134
het Grieks
il greco
135
het lezen, de interpretatie
la lettura
136
de docent/e
il lettore, la lettrice
137
de docent/e
il, la docente
138
examineren, tentamineren
esaminare
139
het tentamen
l'esame
140
het resultaat, de uitslag
il risultato
141
naar voren komen, blijken
risultare
142
herexamen laten doen
rimandare
143
het (openbaar) onderwijs
la (pubblica) istruzione
144
de crèche, het kinderdagverblijf
l'asilo nido
145
het gymnasium
il liceo classico
146
het atheneum
il liceo scientifico
147
rekening houden met, incalculeren
prevedere
148
het voortgezet onderwijs gericht op kunstzinnige vorming
il liceo artistico
149
het voortgezet onderwijs gericht op moderne talen
il liceo linguistico
150
de kostschool, het internaat
il collegio
151
de rector
il, la preside
152
leiden
dirigere
153
de directeur, het hoofd
il direttore, la direttrice
154
meewerken, samenwerken
cooperare
155
het (klas)lokaal, de (college)zaal
l'aula
156
de leerling/e, de scholier
lo scolaro, la scolara
157
de (school)bank
il banco (di scuola)
158
de lessenaar
la cattedra
159
iemand een uitbrander geven
sgridare qu
160
onvoldoende
insufficiente
161
voldoende
sufficiente
162
verkeerd doen, fout doen
sbagliare
163
prijzen, loven
lodare
164
presteren
rendere
165
de prestaties
il rendimento
166
het geheugen
la memoria
167
de uitleg, de verklaring
la spiegazione
168
de regel
la regola
169
de formule
la formula
170
overschrijven, afkijken
copiare
171
iemand voorzeggen
suggerire a qu (isc)
172
het voorzeggen, de suggestie, het voorstel
il suggerimento
173
het opstel
il tema
174
het verslag, de spreekbeurt
la relazione
175
samenvatten
riassumere
176
het dictee
il dettato
177
dicteren, voorschrijven
dettare
178
het handschrift
la scrittura
179
het woordenboek
il vocabolario
180
het lemma, het trefwoord
il lemma
181
de analfabeet, de ongeletterde
l'analfabeta
182
het analfabetisme, de ongeletterdheid
l'analfabetismo
183
het alfabet
l'alfabeto
184
de vergelijking
l'equazione
185
de onbekende
l'incognita
186
de exponent
l'esponente
187
de wortel
la radice
188
de passer
il compasso
189
de berekening, de rekensom
il calcolo
190
rekenen
fare i calcoli
191
de rekenkunde
l'aritmetica
192
het optellen, de optelling
l'addizione
193
optellen
addizionare
194
het aftrekken, de aftrekking
la sottrazione
195
de vermenigvuldiging
la moltiplicazione
196
de deling
la divisione
197
de academie, de hogeschool
l'accademia
198
zich inschrijven
iscriversi
199
het instituut, de onderwijsinstelling
l'istituto
200
de studiebeurs
la borsa di studio
201
universitair, universiteits-
universitario, -a
202
de hervorming
la riforma
203
de module, de leereenheid
il modulo
204
de wetenschapper
lo scienziato, la scienziata
205
de doctor
il dottore di ricerca
206
de gave, de kwaliteit
la dote
207
de (doctoraal)scriptie, het proefschrift
la tesi
208
de bachelor
il bachelor
209
de master
il master
210
het doctoraal
la laurea
211
afstuderen
laurearsi
212
de lof
la lode
213
cum laude
con lode
