10. Vrije tijd, ontspanning, spel en sport Flashcards
1
Q
de vrije tijd
A
il tempo libero
2
Q
uitgaan
A
uscire, esco
3
Q
het tijdverdrijf, de hobby
A
il passatempo
4
Q
de hobby
A
l’hobby
5
Q
lievelings-, favoriet
A
preferito, preferita
6
Q
de fantasie, de verbeeldingskracht
A
la fantasia
7
Q
fantasierijk, fantasievol
A
fantasioso, fantasiosa
8
Q
fantastisch
A
fantastico, fantastica
9
Q
dansen
A
ballare
10
Q
de dans, het bal
A
il ballo
11
Q
de disco
A
la discoteca
12
Q
de toegang, de entree
A
l’entrata
13
Q
de fanfare, het muziekkorps, de band
A
la banda musicale
14
Q
het concert
A
il concerto
15
Q
de sfeer, de omgeving
A
l’ambiente
16
Q
zich vervelen
A
annoiarsi
17
Q
het gezelschap, de groep
A
la compagnia
18
Q
saai, vervelend
A
noioso, noiosa
19
Q
monotoon, eentonig
A
monotono, monotona
20
Q
de monotonie, de eentonigheid
A
la monotonia
21
Q
de fiets
A
la bicicletta
22
Q
een lekke band krijgen
A
bucare
23
Q
het rondje, het ritje, de rondreis
A
il giro
24
Q
het uitstapje, het tochtje, het dagje uit
A
la gita
25
de vakantie
la villegiatura
26
het avontuur, de belevenis
l'avventura
27
avontuurlijk
avventuroso, avventurosa
28
het zwembad
la piscina
29
de badgast, de zwemmer / zwemster
il, la bagnante
30
gaan liggen, zich uitstrekken
sdraiarsi
31
de ligstoel
la (sedia a) sdraio
32
de parasol
l'ombrellone
33
het strand
la spiaggia
34
de algen
le alghe
35
de kwal
la medusa
36
uitrusten
riposarsi
37
de boot
la barca
38
motorboot
il motoscafo
39
zich vermaken, zich amuseren
divertirsi
40
het pretpark, de kermis
il luna park
41
zich ontspannen, relaxen
rilassarsi
42
de ontspanning
il rilassamento
43
lezen
leggere
44
iemand tevredenstellen
soddisfare qu (soddisfo)
45
omgaan/optrekken met iemand
frequentare qu
46
veel voorkomend, frequent
frequente
47
genieten van iets
godere qc
48
het genot, het genoegen
il godimento
49
fotograferen
fotografare
50
de foto(grafie)
la foto(grafia)
51
het fototoestel, de camera
la macchina fotografica
52
de digitale camera
la macchina (fotografica) digitale
53
het weekend
il fine settimana
54
doorbrengen
passare
55
gaan wandelen
andare a spasso
56
wandelen, flaneren
passeggiare
57
de wandelaar
il passeggiatore
58
de wandeling, het tochtje
la passeggiata
59
de wandeling
il passeggio
60
de verveling, de hinder
la noia
61
genoeg krijgen van, (iets) beu/zat zijn
stufarsi
62
genoeg hebben van
stufo, stufa
63
de horoscoop
l'oroscopo
64
het sterrenbeeld
il segno zodiacale
65
de astrologie
l'astrologia
66
de astroloog/astrologe
l'astrologo, l'astrologa
67
Ram
Ariete
68
Stier
Toro
69
Tweelingen
Gemelli
70
Kreeft
Cancro
71
Leeuw
Leone
72
Maagd
Vergine
73
Weegschaal
Bilancia
74
Schorpioen
Scorpione
75
Boogschutter
Sagittario
76
Steenbok
Capricorno
77
Waterman
Aquario
78
Vissen
Pesci
79
het spel
il gioco
80
spelen
giocare
81
het stuk speelgoed
il giocattolo
82
nieuw, ander
nuovo, nuova
83
de bal
la palla
84
de bal
la boccia
85
het biljart(spel)
il biliardo
86
de kegel
il birillo
87
kegelen
giocare a birilli
88
het speelgoedbeest
il peluche
89
de teddybeer
l'orsacchiotto
90
de pop
la bambola
91
de speelkaarten, het kaartspel
le carte
92
het damspel
la dama
93
een potje dammen
una partita a dama
94
het spel zeeslag
la battaglia navale
95
de speurtocht
la caccia al tesoro
96
de sport
lo sport
97
sport-, sportief
sportivo, spotiva
98
beoefenen
praticare
99
de atleet/atlete
l'atleta
100
de kampioen/e
il campione, la campionessa
101
iemand trainen
allenare qu
102
trainen
allenarsi
103
de training
l'allenamento
104
de trainer/ster
l'allenatore, l'allenatrice
105
het trainingspak, het joggingpak
la tuta (sportiva)
106
het stadion
lo stadio
107
het kampioenschap, de competitie
il campionato
108
het toernooi
il torneo
109
de wedstrijd
il gara
110
de wedstrijd, de partij
la partita
111
de titel
il titolo
112
de Olympische Spelen
i giochi olimpici
113
de medaille
la medaglia
114
de carrière
la carriera
115
wereld-, mondiaal
mondiale
116
het wereldkampioenschap
il campionato mondiale
117
de finale, de eindstrijd
la finale
118
de (wedstrijd)beker, de cup
la coppa
119
winnen, behalen
vincere
120
de overwinning, de zege
la vittoria
121
verliezen
perdere
122
de nederlaag
la sconfitta
123
fair, sportief
corretto, corretta
124
unfair, onsportief
scorretto, scorretta
125
de scheidsrechter
l'arbitro
126
het fluiten, het gefluit
il fischio
127
fluiten
fischiare
128
starten
partire
129
de start
la partenza
130
de valse start
la partenza falsa
131
de race, de wedloop, de koers
la corsa
132
het parcours
il percorso
133
(hard)lopen
correre
134
zwemmen
nuotare
135
de eindstreep
il traguardo
136
bereiken, inhalen
raggiungere
137
de voorsprong
l'anticipo
138
de gymnast/e
il, la ginnasta
139
de gymnastiek
la ginnastica
140
het turnen
la ginnastica artistica
141
het kleedhokje
la cabina
142
de kleedkamer
lo spogliatoio
143
de sportzaal, de sportschool
la palestra
144
de hometrainer
la cyclette
145
snel, vlug
svelto, svelta
146
de sprong
il salto
147
verslaan
battere
148
de tegenstander/ster
l'avversario, l'avversaria
149
de aanval
l'attaco
150
de bal
la palla
151
de tennisbal
la pallina da tennis
152
de pingpongbal
la pallina da ping-pong
153
de (voet)bal
il pallone
154
het voetbal(spel), de schop, de trap
il calcio
155
het vrouwenvoetbal
il calcio femminile
156
de voetballer/ster
il calciatore, la calciatrice
157
de speler/speelster
il giocatore, la giocatrice
158
de keeper, de doelverdediger
il portiere
159
schieten
tirare
160
het schot, de voorzet
il tiro
161
scoren
segnare
162
het doelpunt, de goal
il gol
163
de (doel)paal
il palo
164
de lat
la traversa
165
de helft
il tempo
166
eerste helft
primo tempo
167
de aanvaller/ster
l'attaccante
168
de verdediging
la difesa
169
de verdediger
il difensore
170
het tafeltennis
il ping-pong
171
het batje
la racchetta da ping-pong
172
het basketbal
la pallacanestro
173
het handbal
la pallamano
174
het volleybal
la pallavolo
175
het net, het doel
la rete
176
het tennis
il tennis
177
de tennisbaan
il campo da tennis
178
de motorsport
il motociclismo
179
de autosport
l'automobilismo
180
de wielersport
il ciclismo
181
de Ronde van Italië
il Giro d'Italia
182
aansporen, aanmoedigen
incitare
183
de aansporing, de aanmoediging
l'incitamento
184
de supporter
il tifoso, la tifosa
185
de fan, de supporter
il tifo
186
supporter, fan van iemand zijn
fare il tifo per qu
187
verwoed
accanito, accanita
188
fanatiek
fanatico, fanatica
189
het fanatisme
il fanatismo
190
het vandalisme
il teppismo
191
de vandaal
il, la teppista
192
het skateboard
lo skateboard
193
de inlineskates
i pattini in linea
194
(rol)schaatsen
pattinare
195
de slee
la slitta
196
de baan, de piste, het circuit
la pista
197
de schaatsbaan
la pista per pattinare
198
het theater
il teatro
199
de opera
l'opera
200
de voorstelling, de uitvoering, de opvoering
la rappresentazione
201
de komedie, het blijspel
la commedia
202
komisch
comico, comica
203
het gelach, het lachen
la risata
204
de akte, het bedrijf
l'atto
205
het toneel, de scène
la scena
206
(toneel)spelen, acteren
recitare
207
de rol
la parte
208
de kassa
la biglietteria
209
uitverkocht
al completo
210
de garderobe
il guardaroba
211
de voorstelling, de opvoering, de uitvoering
lo spettacolo
212
het publiek
il pubblico
213
klappen, applaudiseren
applaudire (applaudo, applaudisco)
214
het applaus
l'applauso
215
iets bijwonen, aanwezig zijn bij iets
assistere a qc
216
de danser/es
il ballerino, la ballerina
217
klassiek
classico, classica
218
het ballet, het balletgezelschap
il balletto
219
het orkest
l'orchestra
220
de bioscoop
il cinema
221
het entreebiljet, het toegangskaartje
il biglietto d'ingresso
222
de film
il film
223
de zwart-witfilm
il film in bianco e nero
224
de kleurenfilm
il film a colori
225
de tekenfilm, de animatiefilm
i cartoni animati
226
filmen
filmare
227
de (film)camera, het filmapparaat
la cinepresa
228
(een film) draaien/opnemen
girare (un film)
229
leuk, grappig
divertente
230
ontspannend
rilassante
231
de regie
la regia
232
de acteur/actrice
l'attore, l'attrice
233
de ster
la stella
234
de stand-in
la controfigura
235
vertonen (film), voorstellen (personage)
rappresentare
236
het personage, de figuur
il personaggio
237
(aan)trekken, aanspreken
attirare
238
het circus
il circo
239
de humor
l'umorismo
240
humoristisch, geestig
umoristico, umoristica
241
de televisie
la televisione
242
televisiekijken
guardare la telvisione
243
het witte doek
il grande schermo
244
het (beeld)scherm, het doek
lo schermo
245
het (televisie)scherm
il (tele)schermo
246
het programma
il programma
247
het kanaal
il canale
248
de kabel
il cavo
249
de kabeltelevisie
la televisione via cavo
250
de satelliet
il satellite
251
de televisiecamera
la telecamera
252
de studio
lo studio
253
de uitzending
la trasmissione
254
de uitzending
l'emissione
255
de reportage, het verslag
il servizio
256
de reportage, het verslag
il reportage
257
het draaiboek, het script, het scenario
il copione
258
de serie
la serie
259
de aflevering, het deel
la puntata
260
de politiefilm
il (film) poliziesco
261
de detective, de thriller
il (film) giallo
262
verfilmen, ontlenen aan, uitgaan van
trarre
263
de strip, het stripboek, de stripboeken
i fumetti
264
de kruiswoordpuzzel
il cruciverba
265
het kruiswoordraadsel, de kruiswoordpuzzel
le parole crociate
266
de dobbelsteen
il dado
267
dobbelen
giocare a dadi
268
het raadsel
l'indovinello
269
het geluk
la fortuna
270
gelukkig, geluks-
fortunato, -a
271
Je bent echt een zondagskind
Sei proprio nato con la camicia
272
de verzameling, de inzameling
la raccolta
273
verzamelen
fare la raccolta
274
verzamelen, inzamelen, ophalen
raccogliere
275
verzamelen, sparen
collezionare
276
de verzamelaar/ster
il, la collezionista
277
de verzameling, de collectie
la collezione
278
de huur
il noleggio
279
verhuren, huren
noleggiare
280
de roeiboot
la barca a remi
281
roeien
remare
282
het zeil
la vela
283
de zeilboot
la barca a vela
284
zeilen
andare in barca
285
zeilen
navigare a vela
286
het jacht
lo yacht
287
genieten van iets
godersi qc
288
de draaimolen
la giostra
289
de flits(er)
il flash
290
de lens, het objectief
l'obiettivo
291
het (foto)rolletje
la pellicola
292
ontwikkelen
sviluppare
293
het negatief
il negativo
294
de (draai)tol
la trottola
295
het treintje, de spoortrein
il trenino
296
de kring, de hoepel
il cerchio
297
de rondedans, het kringetje
il girotondo
298
het verstoppertje spelen
il nascondino
299
de pop, de marionet
il pupazzo
300
de sneeuwpop
il pupazzo di neve
301
het emmertje
il secchiello
302
het schepje
la paletta
303
de zandvormpjes
gli stampini
304
het (papieren) windmolentje
la girandola
305
de activiteit, de bezigheid
l'attività
306
het schaakspel, het schaken
gli scacchi
307
een partijtje schaken
una partita a scacchi
308
de club, de vereniging
il circolo
309
het jeu de boules
le bocce
310
een potje jeu de boules
una partita a bocce
311
de golf(sport)
il golf
312
de loterij
la lotteria
313
de lotto
il lotto
314
de portemonnee, de beurs
il borsellino
315
de overwinning, de winst
la vincita
316
de voetbaltoto
il totocalcio
317
de prijzenpot
il montepremi
318
het totoformulier
la schedina
319
het sportveld
il campo sportivo
320
de sportartikelen
gli articoli sportivi
321
de sportuitrusting
l'attrezzatura sportiva
322
de amateur, de dilettant/e
il, la dilettante
323
de beroepsspeler/ster, de professional
il, la professionista
324
de (krachts)inspanning
lo sforzo
325
zich inspannen
sforzarsi
326
bijdragen
contribuire (isc)
327
de bijdrage
il contributo
328
wedden op, inzetten op
puntare su
329
wedden, een weddenschap aangaan
scommettere
330
ik wed tien tegen een
scommetto dieci a uno
331
de weddenschap
la scommessa
332
de strijdbaarheid
la grinta
333
vasthoudend, strijdbaar
grintoso, -a
334
het fysiek, het lichaam
il fisico
335
de fitness
la fitness
336
de uitblinker, de kei
l'asso
337
de (over)winnaar/es
il vincitore, la vincitrice
338
de poging, de wedstrijd
la prova
339
de revanche
la rivincita
340
iemand/iets overtreffen
superare qu/qc
341
de doping
il doping
342
doping gebruiken
dopare
343
de dopingcontrole
il controllo antidoping
344
de dopingtest
il test antidoping
345
de bokser/ster
il, la pugile
346
de bokssport
la boxe
347
het worstelen
la lotta
348
het rij worstelen
la lotta libera
349
worstelen
lottare
350
de worstelaar
il lottatore
351
de atletiek
l'atletica leggera
352
de marathon
la maratona
353
de baan
la corsia
354
de (estafette)loop
la staffetta
> le corse a staffetta
355
de horde
l'ostacolo
> la corsa a ostacoli
356
het zwemmen, de zwemsport
il nuoto
357
de schoolslag
il nuoto a rana
358
de rugslag
il nuoto sul dorso
359
de crawl(slag)
il crawl
360
de duikplank
il trampolino
361
de duiksprong
il tuffo di testa
362
duiken in, springen in
tuffarsi in
363
het (diepzee)duiken
l'immersione
364
de sportduiker, de (diepzee)duiker
il sub
365
het zwemvest, het reddingvest
il salvagente
366
verdrinken
affogare
367
de prestatie
la prestazione
368
vermoeiend, zwaar
faticoso, -a
369
de moeite, de zwaarte
la fatica
370
de isotone drank
la bevanda isotonica
371
de adem
il fiato
372
het gehijg, het gepuf
il fiatone
373
de stok
l'asta
374
de hink-stap-sprong
il salto triplo
375
het kogelstoten
il lancio del peso
376
het speerwerpen
il lancio del giavellotto
377
de tienkamp
il decatlon
378
de vijfkamp
il pentatlon
379
de ski's
gli sci
380
skiën
sciare
381
het alpineskiën
lo sci alpino
382
het langlaufen
lo sci di fondo
383
het snowboarden, het snowboard
lo snowboard
384
het windsurfen, de surfplank
il windsurf
385
de surplank
la tavola da surf
386
het waterskiën
lo sci nautico
387
het team, de ploeg, het elftal
la squadra
388
het nationale team, de nationale ploeg
la nazionale
389
de club
il club
390
de kwalificatie(wedstrijd)
la qualificazione
391
gekwalificeerd
qualificato, -a
392
de diskwalificatie
la squalifica
393
de landskampioen
lo scudetto
394
hervatten
riprendere
395
de tweede helft
la ripresa
396
extra
supplementare
397
de voorsprong
il vantaggio
398
de achterstand
lo svantaggio
399
gelijkspelen, gelijkmaken
pareggiare
400
het gelijkspel
il pareggio
401
wegtrappen, terugschieten
respingere
402
doorspelen (de bal)
passare
403
de pass, het doorspelen van de bal
il passaggio
404
een waarschuwing geven
ammonire (isc)
405
de waarschuwing
l'ammonizione
406
de tussenkomst, de interventie
l'intervento
407
de overtreding
il fallo
408
de handsbal
il fallo di mano
409
onsportief, gemeen
falloso, -a
410
het plezier, de pret, het vermaak
il divertimento
411
veel plezier!
buon divertimento!
412
de pauze
l'intervallo
413
het theatergezelschap
la compagnia teatrale
414
het drama, het toneelstuk
il dramma
415
dramatisch, toneel-
drammatico, -a
416
de tragedie, het treurspel
la tragedia
417
de première
la prima
418
de voorpremière
l'anteprima
419
het toneel, het podium
il palcoscenico
420
de coulissen
le quinte
421
de parterre
la platea
422
de loge
il palco
423
de filmbewerking
l'adattamento cinematografico
424
het festival
il festival
425
iets aan iemand toekennen
assegnare qc a qu
426
de attractie
l'attrazione
427
(aan)trekken
attrarre
428
aantrekkelijk
attraente
429
de humorist
l'umorista
430
de marionet
la marionetta
431
het marionettentheater
il teatro delle marionette
432
de marionet, de poppenkastpop
il burattino
433
de marionettenspeler, de poppenkastspeler
il burattinaio
434
de toeschouwer. de (televisie)kijker/ster
lo spettatore, la spettatrice
435
de regisseur/regisseuse
il, la regista
436
onbekend
sconosciuto, -a
437
beroemd, bekend
famoso, -a
438
bekend
noto, -a
439
fantastisch, fabelachtig
favoloso, -a
440
sensationeel, opzienbarend
clamoroso, -a
441
de rol
il ruolo
442
(de rol) spelen (van)
interpretare
443
geprogrammeerd zijn, op het programma staan
essere in programma
444
het variété
il varietà
445
de betovering, de magie
la magia
446
magisch, fantastisch
magico, -a
447
het monster
il mostro
448
de feestdag, het feest, de verjaardag
la festa
449
de veranderlijke feestdag
la festa mobile
450
op (zon- en) feestdagen, feest-
festivo, -a
451
feestdagen
giorni festivi
452
vieren
festeggiare
453
het feest, de feestdag, de viering
la festività
454
de moederdag
la festa della mamma
455
de naamdag
l'onomastico
456
het gebruik, de gewoonte
l'uso
457
het gebruik, de gewoonte
l'usanza
458
de traditie
la tradizione
459
volks-, populair
popolare
460
folkloristisch
folcloristico, -a
461
Kerstmis
il Natale
462
prettige feestdagen en een gelukkig nieuwjaar
un buon Natale ed un felice Anno Nuovo
463
tweede kerstdag
Santo Stefano
464
oudejaarsdag, oudjaar
San Silvestro
465
nieuwjaarsdag
il Capodanno
466
Gelukkig Nieuwjaar
Buon anno
467
de vooravond, de avond voor
la vigilia
468
kerstavond
la vigilia di Natale
469
voorafgaan aan
precedere
470
vorig, voorafgaand
precedente
471
volgend (op), na
successivo, -a
472
Pasan
la Pasqua
473
tweede paasdag
la Pasquetta
474
Pinksteren
la Pentecoste
475
carnaval
il carnevale
476
zich verkleden, zich vermommen
mascherarsi
477
het (zich) verkleden, de vermomming
il mascheramento
478
het masker
la maschera
479
zich vermommen, zich verkleden
travestirsi
480
de heks van wie Italiaanse kinderen op 6 januari (driekoningen) cadeautjes krijgen
la befana
481
de legende
la leggenda
482
geheimzinnig, mysterieus
misterioso, -a
483
iemand iets wensen
augurare qc a qu
484
de verjaardag
il compleanno
485
de gelukswensen, de felicitaties
gli auguri
486
gefeliciteerd
tanti auguri
487
proficiat, succes, beterschap
auguri!
488
toosten op, drinken op
brindare a
489
het cadeau
il regalo
490
geven, cadeau doen
regalare
491
inpakken, inwikkelen
avvolgere
492
kussen, zoenen
baciare
493
de kus, de zoen
il bacio
494
omhelzen, omarmen
abbracciare
495
de vriendschap
l'amicizia
496
de mensen
la gente
497
veel mensen
quanta gente
498
de gast
l'invitato, -a
499
ontvangen
accogliere
500
de ontvangst, het onthaal
l'accoglienza
501
de gastvrijheid
l'ospitalità
502
gastvrijheid verlenen, te logeren hebben
ospitare
503
rekenen op
contare su
504
het contact
il contatto
505
de afspraak
l'appuntamento
506
iemand in de steek laten, verlaten
piantare qu
507
samen
insieme
508
de groep
il gruppo
509
de relatie, de verhouding
la relazione
510
bereid zijn
essere disposto/a a
511
de gebeurtenis, het evenement
l'evento
512
de jaarlijkse gedenkdag, het jubileum
l'anniversario
513
de aankondiging, het bericht
l'annuncio
