24. Werkwoorden Flashcards

1
Q

gaan, lopen, rijden, werken, functioneren

A

andare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hebben, bezitten, krijgen, te…hebben

A

avere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verzeild raken, langskomen, gebeuren

A

capitare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

met zich meebrengen, inhouden

A

comportare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doorgaan met iets / iets blijven doen

A

continuare qc / a fare qc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

moeten, mogen, (iemand iets) verschuldigd zijn, te danken hebben

A

dovere (qc a qu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitvoeren, maken, tot stand brengen

A

effettuare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zijn, zich bevinden

A

essere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

doen, maken, veroorzaken, laten, zeggen, zijn, worden

A

fare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afmaken, beëindigen, ophouden (met)

A

finire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kijken (naar), uitkijken, oppassen, letten op

A

guardare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nodig zijn, van belang zijn

A

importare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beginnen (met), aanvangen

A

incominciare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interesseren, betreffen, begaan zijn met

A

interessare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(toe)laten, verlaten, overlaten, nalaten

A

lasciare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wegnemen, verwijderen, uittrekken

A

levare

17
Q

zetten, leggen, aantrekken, gaan…, erover doen

A

mettere

18
Q

stellen, zetten, plaatsen

A

porre

19
Q

kunnen, mogen

A

potere

20
Q

teruggeven, …maken, opleveren

A

rendere

21
Q

voelen, horen, proeven, ruiken

A

sentire

22
Q

ophouden met, stoppen met

A

smettere di

23
Q

zijn, staan, zich bevinden, wonen, blijven, bezig zijn, aan het…zijn, op het punt staan

A

stare

24
Q

(aan)spannen, neigen naar, streven naar

A

tendere

25
Q

(aan)komen, meegaan, kosten, lukken, worden

A

venire

26
Q

willen, wensen, verlangen

A

volere