19. Tijd en ruimte Flashcards
de week
la settimana
maandag
(il) lunedì
dinsdag
(il) martedì
woensdag
(il) mercoledì
donderdag
(il) giovedì
vrijdag
(il) venerdì
zaterdag
(il) sabato
zondag
(la) domenica
het weekend, het weekeinde
il fine settimana
de datum
la data
de dag
il giorno
de werkdag
il giorno feriale
de feestdag
il giorno festivo
de dag
la giornata
vandaag, tegenwoordig
oggi
gisteren
ieri
morgen
domani
’s ochtends, ‘s morgens
di mattina
vanochtend, vanmorgen
stamattina
de avond
la sera
vanavond, hedenavond
stasera
de nacht
la notte
vannacht
stanotte
het uur
l’ora
het halfuur
la mezz’ora
het kwartier
il quarto (d’ora)
de minuut
il minuto
ieder, elk
ogni
de seconde
il secondo
over (bij klokkijken)
e
voor (bij klokkijken)
meno
over (bij tijdsaanduidingen)
fra
geleden (bij tijdsaanduidingen)
fa
kwart voor
meno un quarto
kwart over
e un quarto
half
(e) mezzo, mezza
de maand
il mese
maandelijks, maand-
mensile
het jaar
l’anno
jaarlijks, jaar-
annuale
jaar-
annuo, annua
januari
gennaio
februari
febbraio
maart
marzo
april
aprile
mei
maggio
juni
giugno
juli
luglio
augustus
agosto
september
settembre
oktober
ottobre
de Romeinse nazomerdagen
le ottobrate romane
november
novembre
december
dicembre
seizoen-, van het seizoen
stagionale
het seizoen, het jaargetijde
la stagione
de lente, het voorjaar
la primavera
lente-, voorjaars-
primaverile
de zomer
l’estate
zomer-, zomers
estivo, estiva
de herfst, het najaar
l’autunno
herfst-
autunnale
de winter
l’inverno
winter-, winters
invernale
de tijd
il tempo
erover doen, gebruiken
impiegare
kortstondig, voorbijgaand
momentaneo, momentanea
het moment, het ogenblik
il momento
het momentje, het ogenblikje
l’attimo
kort
breve
de haast
la fretta
wachten (op), verwachten
aspettare
beginnen (iets te doen)
cominciare (a fare qc)
het begin, de aanvang
l’inizio
meteen, direct
subito
snel, vroeg
presto
te laat zijn, talmen
tardare
(te) laat
tardi
afmaken, beëindigen, ophouden
finire (finisco)
eindelijk, ten slotte
finalmente
altijd, (nog) steeds
sempre
dikwijls, vaak
spesso
soms, een enkele keer
qualche volta
af en toe, nu en dan
ogni tanto
nu, zo (meteen)
adesso