4. Psyche, geest en gedrag Flashcards

1
Q

het gevoel, het sentiment

A

il sentimento

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de liefde

A

l’amore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

houden van, liefhebben

A

amare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de minnaars

A

gli amanti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de genegenheid

A

l’affetto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

liefdevol, hartelijk

A

affettuoso, affettuosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hartelijke groeten

A

affettuosi saluti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de sympathie, de genegenheid

A

la simpatia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nobel

A

nobile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beleefd, voorkomend

A

garbato, garbata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sympathiek, aardig

A

simpatico, simpatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

elkaar aardig vinden, waardering voelen voor

A

simpatizzare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de passie, de hartstocht

A

la passione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hartstochtelijk, geestdriftig

A

passionale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de schijn, het uiterlijk

A

l’apparenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lijken, blijken

A

apparire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bevallen, leuk vinden

A

piacere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gezien, bemind, geliefd

A

benvisto, benvista

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bewonderen

A

ammirare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de bewondering

A

l’ammirazione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

iets/iemand verachten/minachten

A

disprezzare qc/qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de minachting, de geringschatting

A

il disprezzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

haten, een grote hekel hebben aan

A

odiare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de afgunst, de jaloezie

A

l’invidia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
jaloers zijn op iemand om iets, iemand benijden om iets
invidiare qu per qc
26
jaloers, afgunstig
invidioso, invidiosa
27
onsympathiek, antipathiek
antipatico, antipatica
28
de afkeer, de hekel
l'antipatia
29
de wrok, de rancune
il risentimento
30
de weerzin, de walging
lo schifo
31
weerzinwekkend, vies, lelijk
schifoso, schifosa
32
de afschuw, het afgrijzen
l'orrore
33
afschuwelijk, verschrikkelijk
orrendo, orrenda
34
de haat, de sterke afkeer
l'odio
35
verschrikkelijk, gehaat, hatelijk
odioso, odiosa
36
de gewaarwording, het (innerlijk) gevoel
la sensazione
37
opzienbarend, ongelooflijk
sensazionale
38
voelen
provare
39
de heimwee
la nostalgia
40
nostalgisch
nostalgico, nostalgica
41
de zin, het verlangen
la voglia
42
lusteloos, met tegenzin
svogliato, svogliata
43
de angst
la paura
44
het instinct
l'istinto
45
ontroeren, aangrijpen
commuovere
46
ontroerd, aangedaan
commosso, commossa
47
dankbaar
grato, grata
48
de dankbaarheid
la gratitudine
49
schaamte, schande
la vergogna
50
zich schamen voor
vergognarsi di
51
beschaamd, schuchter, schandelijk
vergognoso, vergognosa
52
de wroeging, het berouw, de spijt
il rimorso
53
verdrietig, treurig, bedroefd
triste
54
de treurigheid, de naargeestigheid
la tristezza
55
de verlegenheid, het onbehagen
l'imbarazzo
56
in verlegenheid brengen
imbarazzare
57
pijnlijk, gênant
imbarazzante
58
het (minderwaardigheids)complex
il complesso (d'inferiorità)
59
berouw hebben van, spijt hebben van
pentirsi di
60
het berouw, de spijt
il pentimento
61
denken
pensare
62
peinzend, in gedachten verzonken
pensoso, pensosa
63
de gedachte
il pensiero
64
logisch
logico, logica
65
intelligent, slim
intelligente
66
begrijpen, begrip hebben voor
capire
67
begrijpen, vatten
afferrare
68
gemakkelijk
facile
69
moeilijk, ingewikkeld
difficile
70
gecompliceerd, ingewikkeld
complicato, complicata
71
de complexiteit, de ingewikkeldheid
la complicatezza
72
formuleren
formulare
73
het probleem
il problema
74
de oplossing
la soluzione
75
de wijsheid
la sapienza
76
weten, kunnen
sapere
77
willen
volere
78
veronderstellen, aannemen
supporre
79
de veronderstelling, het vermoeden
la supposizione
80
het idee
l'idea
81
zich indenken, zich voorstellen
immaginarsi
82
zich voorstellen, zich een beeld maken
figurarsi
83
geloven, menen
credere
84
de bezorgdheid, de zorg
la preoccupazione
85
zich zorgen maken om
preoccuparsi di
86
de betekenis, de zin
il senso
87
zich herinneren
ricordarsi di
88
de herinnering
il ricordo
89
vergeten
dimenticare
90
vergeten te
dimenticarsi di
91
redeneren, logisch denken
ragionare
92
plannen, ontwerpen
progettare
93
nalaten, weglaten
omettere
94
weglaten, verzuimen
tralasciare
95
het karakter
il carattere
96
de persoonlijkheid
la personalità
97
kalm, rustig
calmo, calma
98
de mentaliteit
la mentalità
99
de slechte gewoonte, de ondeugd
il vizio
100
slecht, verdorven, verkeerd
vizioso, viziosa
101
vrolijk, opgewekt
allegro, allegra
102
de opgewektheid, de vrolijkheid
l'allegria
103
de vaardigheid, de bekwaamheid
la bravura
104
knap, bekwaam, goed, fatsoenlijk
bravo, brava
105
goed, lief, braaf
buono, buona
106
trouw
fedele
107
de trouw
la fedeltà
108
de vriendelijkheid
la gentilezza
109
aardig, vriendelijk
gentile
110
moedig
coraggioso, coraggiosa
111
de moed
il coraggio
112
groot, belangrijk, geweldig
grande
113
lelijk, slecht, naar
brutto, brutta
114
slecht, gemeen, stout
cattivo, cattiva
115
wreed
crudele
116
de wreedheid
la crudeltà
117
iemand slaan
picchiare qu
118
streng, hard, koppig
duro, dura
119
de strengheid, de hardheid
la durezza
120
gierig, zuinig
avaro, avara
121
van weinig woorden zijn
avaro di parole
122
de gierigheid
l'avarizia
123
de ongemanierdheid, de onbeleefdheid
lo sgarbo
124
laf
vigliacco, vigliacca
125
de lafheid
la vigliaccheria
126
de lafheid
la vigliaccheria
127
bescheiden
modesto, modesta
128
de bescheidenheid
la modestia
129
eerlijk, fatsoenlijk
onesto, onesta
130
de eerlijkheid, de oprechtheid
l'onestà
131
de eer
l'onore
132
voorzichtig
prudente
133
gevoelig
sensibile
134
de gevoeligheid
la sensibilità
135
eerlijk, oprecht
sincero, sincera
136
verlegen
timido, timida
137
de verlegenheid, de schuchterheid
la timidezza
138
nieuwsgierig
curioso, curiosa
139
de nieuwsgierigheid
la curiosità
140
blijven
rimanere
141
de rust, de kalmte
la tranquillità
142
rustig, kalm
tranquillo, tranquilla
143
gebeuren, overkomen
succedere
144
aan de gang zijn
essere in atto
145
lachen
ridere
146
de grap
la burla
147
de grap, de mop
lo scherzo
148
de grap, de mop
lo scherzo
149
grappen maken, gekscheren
scherzare
150
komisch, grappig
comico, comica
151
de poets, de streek, de spot
la beffa
152
ironisch
ironico, ironica
153
de ironie
l'ironia
154
de gewoonte
l'abitudine
155
gewend
abituato, abituata
156
wennen aan, gewend raken aan
abituarsi a
157
de aandacht
l'attenzione
158
het vertrouwen
la fiducia
159
vertrouwen hebbend, vol vertrouwen
fiducioso, fiduciosa
160
vertrouwen (op)
fidarsi di
161
wantrouwend, achterdochtig
diffidente
162
iemand wantrouwen
diffidare di qu
163
het wantrouwen
la sfiducia
164
de bedoeling, het plan
l'intenzione
165
van plan, voornemens
intenzionato, intenzionata
166
de interesse, de belangstelling
l'interesse
167
belangstelling hebben voor, geïnteresseerd zijn in
interessarsi di/a
168
het geduld
la pazienza
169
de voorzichtigheid, de behoedzaamheid
la prudenza
170
sterk
forte
171
verplicht, gedwongen
obbligato, obbligata
172
bezig, bezet
occupato, occupata
173
netjes, ordelijk
ordinato, ordinata
174
slordig
disordinato, disordinata
175
de luiheid
la pigrizia
176
lui
pigro, pigra
177
ijverig, vlijtig
diligente
178
de ijver, de vlijt
la diligenza
179
de stiptheid, de nauwkeurigheid
la puntualità
180
(stipt) op tijd, nauwkeurig
puntuale
181
het gedrag, de handelwijze
il comportamento
182
zich gedragen
comportarsi
183
reageren
reagire
184
de reactie
la reazione
185
verrassen, verbazen
sorprendere
186
de onverwachte verrassing
l'improvvisata
187
plotseling, onverwacht
improvvisamente
188
direct, onmiddelijk
immediato, immediata
189
gek worden
impazzire
190
expres, opzettelijk
apposta
191
de kracht, de sterkte
la forza
192
de wil
la volontà
193
bereidwillig, ijverig
volenteroso, volenterosa
194
het iniatief
l'iniziativa
195
de poging, de proef
la prova
196
actief
attivo, attiva
197
op gang brengen
attivare
198
vastberaden
deciso, decisa
199
energiek, doortastend
energico, energica
200
hard, koppig
tosto, tosta
201
iets/iemand respecteren
rispettare qc/qu
202
vol respect, eerbiedig
rispettoso, rispettosa
203
weigeren, afwijzen
rifiutare
204
zich vergissen
sbagliarsi
205
proberen, trachten
tentare
206
de poging
il tentativo
207
in staat om
capace di
208
de deskundigheid, de bevoegdheid
la competenza
209
deskundig, bekwaam, bevoegd
competente
210
in staat zijn om
essere in grado di
211
gebruiken, bedienen
adoperare
212
de uitvinding, de vondst
l'invenzione
213
uitvinden, verzinnen
inventare
214
creëren, scheppen
creare
215
controleren, nakijken
controllare
216
verrichten, doen, afmaken
compiere
217
wijzigen, veranderen
modificare
218
de wijziging, de verandering
la modifica
219
laten zien, aantonen, bewijzen
dimostrare
220
de uiting, het vertoon, het bewijs
la dimostrazione
221
organiseren
organizzare
222
zich concentreren (op iets)
concentrarsi (su qc)
223
de concentratie
la concentrazione
224
durven
osare
225
zeggen
dire
226
herhalen, (door)vertellen, kritiek hebben
ridire
227
zorgen voor, voorzien in
provvedere a
228
de maatregel
il provvedimento
229
perfect, volmaakt
perfetto, perfetta
230
de perfectie, de volmaaktheid
la perfezione
231
het plan, de opzet
il piano
232
het plan, het project
il progetto
233
goed kennen, verstand van hebben
essere pratico di
234
verwezenlijken, realiseren, verdienen
realizzare
235
slagen
riuscire
236
(ver)vullen
riempire
237
de vreugde, de blijdschap
la gioia
238
wat leuk!
che gioia!
239
de emotie, de ontroering, de opwinding
l'emozione
240
vermijden, besparen
evitare
241
onverwacht, plotseling
improvviso, -a
242
het hart, de geest het gemoed
l'animo
243
hart op de juiste plaats
di animo buono
244
laat de moed niet zakken
non perderti d'animo
245
de gemoedstoestand
lo stato d'animo
246
de hartelijkheid, de warmte, het enthousiasme
il calore
247
warm, hartelijk
caloroso, -a
248
genieten
godere
249
hartstochtelijk, vurig, gepassioneerd
appassionato, -a
250
smachten
spasimare
251
de achting, de waardering
la stima
252
hoogachtend (afsluiting formele brieven)
con la massima stima
253
iets/iemand waarderen/hoogachten
stimare qc/qu
254
vrezen, bang zijn voor
temere
255
zijn hart luchten, zich uitleven
sfogarsi
256
de ongemanierdheid, de onbeleefdheid
lo sgarbo
257
lomp, onbeschoft
sgarbato, -a
258
de klap, de draai om de oren
lo schiaffo
259
een draai om de oren geven, een klap in het gezicht geven
schiaffeggiare
260
kwaad maken
far arrabbiare
261
kwaad worden, zich boos maken
arrabbiarsi
262
boos, kwaad
arrabbiato, -a
263
woedend, razend
furioso, -a
264
kwaad worden
incavolarsi
265
kwaad, nijdig
incavolato, -a
266
instinctief, impulsief
istintivo, -a
267
de zin, het gevoel
il senso
268
(op)wekken, veroorzaken
suscitare
269
de provocatie
la provocazione
270
veroorzaken, oproepen
provocare
271
provocerend
provocatorio, -a
272
de provocateur
il provocatore, la provocatrice
273
jaloers, afgunstig
geloso, -a
274
de jaloezie
la gelosia
275
ontroerd raken, ontroerd zijn
commuoversi
276
de ontroering, de bewogenheid
la commozione
277
de verwachting
l'aspettativa
278
de teleurstelling
la delusione
279
teleurgesteld
deluso, -a
280
de chaos, de drukte, de verwarring
la confusione
281
verward, warrig, onduidelijk
confuso, -a
282
onverschillig
indifferente
283
de onverschilligheid
l'indifferenza
284
besluiten, beslissen, kiezen
decidere
285
het besluit, de beslissing
la decisione
286
definitief
definitivo, -a
287
definiëren, omschrijven, bepalen
definire (isc)
288
in de war sturen, in verwarring brengen
sconvolgere
289
de hersenen, het brein
il cervello
290
de geest, het verstand
la mente
291
mentaal, geestelijk
mentale
292
duidelijk, evident
evidente
293
begrijpen, snappen, bevatten
comprendere
294
het begrip
la comprensione
295
begrijpend, vol begrip
comprensivo, -a
296
begrijpelijk, duidelijk
comprensibile
297
onbegrijpelijk, onverstaanbaar
incomprensibile
298
het gemak, de gemakkelijkheid
la facilità
299
de ingewikkeldheid
la difficoltà
300
het hoofd bieden, aanpakken
affrontare
301
problematisch
problematico, -a
302
oplossen
risolvere
303
de mogelijkheid
la possibilità
304
ongerust, bezorgd
preoccupato, -a
305
denkbeeldig, fictief
immaginario, -a
306
de verbeelding
l'immaginazione
307
waarschijnlijk
probabilmente
308
de waarschijnlijkheid, de kans
la probabilità
309
(zich) herinneren, denken aan
ricordare qu/qc
310
ontkennen
negare
311
de ontkenning
la negazione
312
in overeenstemming zijn, tot stand brengen
combinare
313
het verstand, de rede
la ragione
314
gelijk hebben
avere ragione
315
redelijk, verstandig
ragionevole
316
intellectueel
intellettuale
317
de intelligentie, het verstand
l'intelligenza
318
onwetendheid, onbekendheid
l'ignoranza
319
dom, onwetend
ignorante
320
niets weten, negeren
ignorare
321
uit de hoogte doen, negeren, neerkijken op
snobbare
322
primitief, eenvoudig
primitivo, -a
323
de lomperik
il cafone, la cafona
324
plannen, een programma opstellen
programmare
325
het programma, het plan
il programma
326
de planning, de programmering
la programmazione
327
eraan denken, ervoor zorgen
pensarci
328
nadenken, overwegen
riflettere
329
het nadenken, de overweging
la riflessione
330
introvert, in zichzelf gekeerd
introverso, -a
331
extrovert, open
estroverso, -a
332
het optimisme
l'ottimismo
333
optimistisch
ottimista
334
het pessimisme
il pessimismo
335
pessimistisch
pessimista
336
ongeïnteresseerd, ongemotiveerd
svogliato, -a
337
de eerzucht, de ambitie
l'ambizione
338
ambitieus, eerzuchtig
ambizioso, -a
339
sluw, slim
astuto, -a
340
de sluwheid, de slimheid
l'astuzia
341
listig, slim
furbo, -a
342
de slimmerik uithangen
fare il furbo
343
de sluwheid, de slimheid
la furbizia
344
cynisch
cinico, -a
345
het cynisme
il cinismo
346
glimlachen
sorridere
347
de glimlach
il sorriso
348
opscheppen, trots zijn
vantarsi
349
romantisch
romantico, -a
350
fijn, verfijnd, scherp
fine
351
grootmoedig, vrijgevig, gul
generoso, -a
352
de edelmoedigheid, de gulheid
la generosità
353
de eerlijkheid, de oprechtheid
la sincerità
354
loyaal, trouw
leale
355
de loyaliteit
la lealtà
356
ontrouw, niet loyaal
sleale
357
de ontrouw, de onoprechtheid
la slealtà
358
trots
orgoglioso, -a
359
de trots
l'orgoglio
360
de klootzak, de trut
lo stronzo, la stronza
361
wat ben jij een klootzak
che stronzo che sei
362
de stommiteit, de flater
la stronzata
363
een stommiteit begaan
combinare una stronzata
364
egoïstisch
egoista
365
de egoïst
l'egoista
366
het egoïsme
l'egoismo
367
de individualist
l'individualista
368
de opportunist
l'opportunista
369
angstig, bang
pauroso, -a
370
pietluttig
pignolo, -a
371
vals, onoprecht
falso, -a
372
de valsheid, de onoprechtheid
la falsità
373
liegen tegen
mentire a
374
de leugen
la bugia
375
leugenachtig
bugiardo, -a
376
plat, grof, ordinair
volgare
377
het temperament, het karakter
il temperamento
378
fascinerend, boeiend
affascinante
379
de aantrekkingskracht, de charme
il fascino
380
zacht, vriendelijk, teder
dolce
381
levendig, druk
vivace
382
de levendigheid, de drukte
la vivacità
383
gesloten
chiuso, -a
384
de bezwering, de bijgelovigheid
la scaramanzia
385
het bezwerend gebaar
il gesto scaramantico
386
het boze oog
il malocchio
387
de ongeluksbrenger
lo iettatore, la iettatrice
388
open(hartig)
aperto, -a
389
oplettend, aandachtig, voorzichtig
attento, -a
390
let op
stai attento
391
pas op
attento
392
geestig, gevat
spiritoso, -a
393
lollig doen
fare lo spiritoso
394
koketteren
fare la civetta
395
geduldig
paziente
396
tolerant, verdraagzaam
tollerante
397
de tolerantie, de verdraagzaamheid
la tolleranza
398
naïef
ingenuo, -a
399
de naïviteit
l'ingenuità
400
stom, idioot
cretino, -a
401
dom
fesso, -a
402
de dommerik uithangen
fare il fesso/la fessa
403
ongemanierd, lomp
villano, -a
404
onzinnig
sballato, -a
405
koud, koel
freddo, -a
406
de koelte, de onverschilligheid
la freddezza
407
besluiteloos, onzeker
indeciso, -a
408
rusteloos, bezorgd, ongerust
inquieto, -a
409
proberen
provare
410
zwichten, toegeven, afstand doen
cedere
411
de omstandigheid, de gelegenheid
la circostanza
412
onder deze omstandigheden
date le circostanze
413
opschieten, zich haasten
sbrigarsi
414
van plan zijn, willen
intendere
415
doorgaan, aandringen
insistere
416
de vasthoudendheid
l'insistenza
417
zich terugtrekken, zich afsluiten
chiudersi
418
weigeren
rifiutarsi
419
de weigering
il rifiuto
420
het gemak
l'agio
421
het humeur, de stemming
l'umore
422
de kalmte, de rust
la calma
423
overkomen, gebeuren
capitare
424
zijn ons de gekste dingen overkomen
ce ne capitano di tutti i colori
425
het vooroordeel
il pregiudizio
426
schijnheilig, hypocriet
ipocrita
427
de schijnheiligheid, de hypocrisie
l'ipocrisia
428
onbevooroordeeld, ruimdenkend
spregiudicato, -a
429
vlot, nonchalant, spontaan
disinvolto, -a
430
de vlotheid, de nonchalance
la disinvoltura
431
afstandelijk, gereserveerd
distaccato, -a
432
de afstandelijkheid, de gereserveerdheid
il distacco
433
de intuïtie
l'intuito
434
aarzelen, twijfelen
esitare
435
de aarzeling, de twijfel
l'esitazione
436
zuchten, verzuchten
sospirare
437
de zucht
il sospiro
438
snikken, de hik hebben
singhiozzare
439
het gesnik, de hik
il singhiozzo
440
de opluchting
il sollievo
441
een zucht van verlichting
un sospiro di sollievo
442
opgelucht
sollevato, -a
443
gek, dwaas
matto, -a
444
idioot, dwaas, uitzinnig
folle
445
de waanzin
la follia
446
onnozel, verstrooid
balordo, -a
447
de domoor, de sukkel, de sufferd
il balordo, la balorda
448
impulsief
impulsivo, -a
449
spontaan
spontaneo, -a
450
irriteren, ergeren
irritare
451
de irritatie, de ergernis
l'irritazione
452
het ongelijk, de fout, het onrecht
il torto
453
de strijd, het gevecht
la lotta
454
strijden, vechten
lottare
455
aansporen
incitare
456
de aansporing
l'incitamento
457
dwingen, verplichten
costringere
458
zich vervreemden
alienarsi
459
wars, afkerig
alieno, -a (da)
460
vervreemdend
alienante
461
huilen
piangere
462
het gehuil
il pianto
463
de traan
la lacrima
464
wat een tranen om zo'n kleinigheid
ma quante lacrime per così poco
465
de melancholie, de weemoed
la malinconia
466
melancholiek, weemoedig
malinconico, -a
467
de waan, de obsessie, de manie
la mania
468
manisch
maniaco, -a
469
beven, trillen
tremare
470
van angst trillen
tremare dalla paura
471
het beven, het trillen
il tremore
472
handig, bekwaam
abile
473
het vermogen, de capaciteit
la capacità
474
veel capaciteiten
di grandi capacità
475
mislukken, falen, (doel) missen
fallire (isc)
476
de mislukking
il fallimento
477
de mislukkeling(e)
il fallito, la fallita
478
de ramp
il disastro
479
rampzalig
disastroso, -a
480
de actie, de handeling
l'azione
481
handelen, doen, werken
agire (isc)
482
toepassen, aanbrengen
applicare
483
de toepassing
l'applicazione
484
voltooien, afmaken, aanvullen
completare
485
de voltooiing, de beëindiging
il completamento
486
de controle
il controllo
487
zich meester maken van, meester worden
impadronirsi di (isc)
488
hanteren, omgaan met
maneggiare qc
489
ondernemend
intraprendente
490
ondernemen, aangaan
intraprendere
491
de organisator, organisatrice
l'organizzatore, l'organizzatrice
492
motiveren, toelichten
motivare
493
de motivatie, de beweegreden
la motivazione
494
improviseren, regelen
improvvisare
495
plotseling optreden als, even doorgaan voor
improvviarsi