3.3 Angststoornissen Flashcards

1
Q

Leg vanuit leertheoretisch perspectief uit hoe een sociale-angststoornis kan ontstaan en in stand kan blijven.

A

Vanuit leertheoretisch perspectief wordt verondersteld dat sociale angst ontstaat door klassieke conditioneringsprincipes, waarbij bepaalde sociale situaties (CS) geassocieerd raken met een negatieve betekenis (US/UR), die gevoelens van angst (CR) oproepen. Het kan hierbij gaan om referentiële associaties, waarbij de sociale situaties negatieve kennis over de eigen persoon (‘ik ben dom’) en/of anderen (‘anderen accepteren mij niet’) oproepen. Ook kunnen sociale situaties herinneringen oproepen aan eerdere negatieve sociale situaties, zoals pestervaringen. Naast deze referentiële associaties, zijn sociale situaties vaak sequentieel geassocieerd met negatieve betekenissen. Dat wil zeggen dat de sociale situatie een voorspeller wordt van een negatieve beoordeling; ‘als ik bloos, dan zal ik uitgelachen worden’ of ‘als ik mijn mening geef, dan vinden anderen me dom’. Door vermijding en veiligheidsgedrag (R) worden de klachten via operante conditionering in stand gehouden, doordat de vermeende afwijzing niet plaatsvindt (Sr-pos). Wat patiënten hierdoor niet kunnen ervaren is dat de gevreesde afwijzing ook niet plaatsvindt als ze de situaties wel aangaan en veiligheidsgedrag achterwege laten (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg nu vanuit het cognitief gedragstherapeutische model van sociale angst uit hoe een sociale-angststoornis in stand wordt gehouden en verergert.

A

In het CGT-model van sociale angst wordt ervan uitgegaan dat sociale situaties negatieve kennis over de eigen persoon en over anderen oproepen (US/UR-representaties), waardoor men zich overmatig bewust wordt van zichzelf, ook wel zelfgerichte aandacht genoemd. Door de aandacht op zichzelf te richten merken patiënten lichamelijke reacties als het warm krijgen of een trillend adertje bij de slapen sneller op. Deze reacties worden geïnterpreteerd als teken van bijvoorbeeld zichtbaar blozen of zwakte, wat de klachten verder doet toenemen. Ook eigenlijk onbeduidende zaken als een verspreking vallen eerder op, wat leidt tot een negatieve zelfevaluatie die zowel de angst versterkt als het negatieve zelfbeeld. Bovendien kan de overmatige zelfgerichte aandacht ertoe leiden dat men te weinig aandacht voor de taak heeft (zoals een gesprek voeren, een voordracht houden). Hierdoor luistert men misschien niet zo goed naar wat een ander zegt, of weet men niet meer zo goed wat te zeggen. Ook dit leidt tot een negatief oordeel over de eigen persoon en daarmee bevestiging van het negatieve zelfbeeld. Ook kan er daadwerkelijk negatieve feedback komen (‘luister je eigenlijk wel?’), met hetzelfde bevestigende effect op het zelfbeeld maar ook het mensbeeld (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke specifieke interventie zou bij Marlies kunnen worden ingezet om ervoor te zorgen dat haar zelfgerichte aandacht (met de daarbij horende negatieve gevolgen) in sociale situaties afneemt? Leg ook uit hoe deze interventie werkt.

A

Er zou bij Marlies gebruikgemaakt kunnen worden van taakconcentratietraining. Doel hiervan is patiënten te leren zich weer te baseren op externe informatie door hun aandacht meer op de taak en de omgeving te richten, in plaats van vooral op zichzelf. De training bestaat uit verschillende luister -en verteloefeningen. De patiënt wordt bijvoorbeeld gevraagd zo goed mogelijk te luisteren naar een neutraal verhaal van anderhalve minuut. Tijdens het luisteren dient de patiënt de aandacht op zichzelf te richten of aan blozen, zweten of trillen te denken, en vervolgens steeds opnieuw de aandacht weer actief op de taak te richten. Na afloop geeft de patiënt een samenvatting van het verhaal. Na enkele sessies wordt in rollenspellen geoefend met het richten van de aandacht op de taak in lastige sociale situaties, zoals een vergadering of een spreekbeurt (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 stoornissen horen sinds de DSM-5 ook bij angststoornissen?

Bestaan hier al stoornisspecifieke behandelmodellen en goed onderzochte behandelingen voor?

A
  1. Separatieangststoornis
  2. Selectief mutisme

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt de diagnostiek van angststoornissen gedaan? 2x

A
  1. Gestructureerde klinische interviews als SCID-I en ADIS-IV
  2. Zelfrapportage vragenlijsten1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe worden angststoornissen behandeld?

Wat is de eerste keuze psychologische behandeling?

Wat is de 1e keuze behandeling specifieke fobie?

En voor paniekstoornis?

En overige angststoonissen

A

Zowel farmacologische behandelingen, psychologische behandelingen als combinaties van beide zijn werkzaam.

CGT = eerste keuze psychologische behandeling voor angststoornissen, vooral op exposure gebaseerde interventies.

Exposure

Combinatiebehandeling

Medicamenteuze en psychologische behandeling kan allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de eerste keuze farmacologische behandeling?

Waarom hebben die de voorkeur over benzo’s?

A

Antidepressiva: SSRI’s eerst, daarna SNRI’s (voorkeur over TCA’s en MAO-remmers wegens minder bijwerkingen en minder gevaarlijk bij OD’s)

Omdat benzo’s een risico op afhankelijkheid hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt vanaf het begin van de behandelingen meegegeven?

Waar verschaft het informatie voor?

Wat is interessant hierbij?

A

Registratieopdrachten

Casusconceptualisatie

Kan al leiden tot een afname van angst en/of probleemgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een betekenisanalyse bij diagnostiek? 4x

A
  • analyseert problematische situaties (bv. ov, verjaardagen, honden) of problematische emoties (angst)
  • is de klinische vertaling van het klassieke leerparadigma, oftewel klassieke conditionering
  • onderzoekt ontstaan van samenhangen tussen oorspronkelijk neutrale stimulus en betekenisvolle stimulus
  • aanname: neutrale stimuli hebben door bepaalde leerervaringen een specifieke betekenis gekregen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekenen CS, US, UR, CR bij klassiekeconditionering?

Hoe ontstaat klassieke conditionering?

A

• CS => neutrale stimulus (conditioned stimulus)
• US => betekenisvolle stimulus (unconditioned stimulus)
• UR => ongeleerde respons die door de US wordt opgeroepen (unconditioned response)
• US/UR-representatie => geheugenrepresentatie US en UR
• CR => (conditioned response)
ð Door klassieke conditionering wordt een associatie gevormd tussen CS en US en daarmee de UR.
ð Bij confrontatie met de CS wordt dan een geheugenrepresentatie van de US en UR opgeroepen, die wordt
aangeduid als de US/UR-representatie.
ð Activering van de US-UR-representatie leidt tot het oproepen van een CR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn sequentiële verbanden vs referentiële verbanden bij klassieke conditionering?

A

sequentiële verbanden => ene situatie of gebeurtenis voorspelt een andere situatie of gebeurtenis (zoals bij
de beet van de hond). Bij de meeste angststoornissen is er sprake van deze sequentiële associaties.
Bv. sociaal contact (CS) kan tot angst (CR) leiden omdat afwijzing (US/UR) wordt verwacht.

• referentiele verbanden => een situatie activeert de herinnering aan een eerdere gebeurtenis
Bv. iemand met sociale fobie doet contact met leeftijdgenoten (CS) denken aan een vernedering in de klas in het verleden
(representatie van US/UR); de activering van deze herinnering roept dan steeds opnieuw de destijds gevoelde angst (CR) op.
Het gaat dan minder om de verwachting een nieuwe vernedering te verduren te zullen krijgen.
o het kan ook zijn dat CS niet slechts doet denken aan bepaalde gebeurtenis of toestand (US/UR),
maar vooral globale kennis met betrekking tot zelfbeeld of mensbeeld activeert.
o het kan zelfs zo zijn dat de CS wordt gelijkgesteld aan de US/UR-representatie; de CS is dan
gevoelsmatig hetzelfde als de UR/UR.
Bv. Kritiek krijgen (CS) = waardeloos zijn (US/UR) en Ik (CS) = waardeloos (US/UR).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De aard van verband tussen CS en US/UR heeft aanzienlijke consequenties voor keuze van interventie.
Voor welke soort behandeling wordt gekozen bij seqeuntiële verbanden?
En bij referentiële verbanden?

A

• sequentiële verbanden => exposure-oefeningen (waarin nagegaan wordt of CS inderdaad US/UR voorspelt)
• referentiele verbanden => interventies gericht op herevaluatie van de US/UR-representatie, zoals specifieke
cognitieve herstructureringstechnieken of EMDR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is functieanalyse bij de diagnostiek? 2x

A
  • analyseert probleemgedrag en de negatieve gevolgen van dat gedrag
  • is gebaseerd op het leerparadigma van de operante conditionering, dat factoren bestudeert die bepalen of onder bepaalde omstandigheden het gedrag optreedt of juist afneemt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekenen Sd, R, Sr-pos, Sr-neg bij operante conditionering?

A

• Sd => discriminatieve stimuli (omstandigheden waarin gedrag optreedt)
• R => operant (gedrag)
• Sr-pos => (vermeende) positieve consequenties van het gedrag
• Sr-neg => daadwerkelijk negatieve consequenties
Iemand doet R in context Sd omdat hij verwacht dat er positieve consequenties (Sr-pos) zullen volgen, ook al leidt dat
tot feitelijke negatieve consequenties (Sr-neg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt de nadruk op bij het opstellen van een functieanalyse? 2x

Onder welke condities kan de pt corrigerende ervaringen opdoen volgens CGT?

A

• vermijdingsgedrag ’ voorkomen (passieve vermijding) of opheffen (actieve vermijding) van confrontatie
met gevoelsmatig maar niet daadwerkelijke bedreigende situaties (CS), zoals winkels of hartkloppingen
(paniekstoornis), contact met onbekenden (sociale-angststoornis) of honden (specifieke fobie).

• veiligheidsgedrag ’ gericht op voorkomen van het optreden van de gevreesde ramp als confrontatie met de
beangstigende situatie niet voorkomen of opgeheven kan worden,
Bv. op een bepaalde manier ademhalen (om paniekaanval te voorkomen) bij naar buiten gaan, dragen van veel make-up zodat
anderen blozen niet opmerken

Belangrijk onderdeel CGT bij angst is het doorbreken van vermijdingsgedrag en opheffen van veiligheidsgedrag.
Alleen dan kan de patiënt noodzakelijke corrigerende ervaringen opdoen, d.w.z. aan den lijve ervaren dat wat wordt
gevreesd niet daadwerkelijk optreedt en dat de angst niet (meer) nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CGT-behandelprogramma’s voor de verschillende angststoornissen bestaan uit verschillende interventies, maar
kennen veel overlap. Wat zijn de meest voorkomende interventies van CGT voor angststoornissen? 10x

A
  1. Psycho-educatie, gericht op geven van info over angst(stoornissen), presenteren van een cognitief model van
    angst en bespreken behandelopties
  2. Registratieopdrachten,
  3. Relaxatietechnieken (ademhalings- en ontspanningsoefeningen
  4. Cognitieve herstructurering gericht op het corrigeren van verstoorde informatieverwerkingsprocessen:
  5. Verbale methoden (socratische dialoog, gedachteschema)
  6. Gedragsexperimenten om angstoproepende opvattingen ‘in het echt’ te onderzoeken op houdbaarheid
  7. Exposure aan gevreesde stimuli gericht op ontkrachten van disfunctionele angstoproepende verwachtingen
    o in vivo
    o imaginair
    o interoceptief, zoals blootstelling aan gevreesde lichamelijke sensaties door deze zelf op te wekken
  8. responspreventie, zoals niet langer uitvoeren van veiligheidsgedrag met als doel disfunctionele verwachtingen optimaal te kunnen testen in exposure oefeningen
  9. vaardigheidstraining (bv. SoVa training of probleemoplossing-training)
  10. transfer of change en terugvalpreventie gericht op het stimuleren en evalueren van het zelf toepassen van
    het geleerde buiten de therapiesessies en het voorkomen van terugval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cognitieve herstructureringstechnieken zijn gericht op correctie van verstoorde informatieverwerking die bij angststoornissen een rol speelt.
Bv. catastrofale interpretatie van situaties en fysieke sensaties, overmatige gerichtheid op signalen van gevaar en voortdurende anticipatie
op dreiging van gevaar.
Globaal zijn er twee groepen basisinterventies. Welke 2?

A
  • verbale interventies, bekendste is socratische dialoog waarin gedachten en opvattingen van patiënt opgevat worden als hypothese die onderzocht gaat worden op houdbaarheid
  • aanzetten tot gedragsverandering, van essentieel belang want strikt rationele kennis is onvoldoende voor verbetering. Die kennis moet meestal eerst door ‘aan-den-lijve’-ervaringen ‘gevoeld’ worden. Idealiter wordt meteen gestart met dergelijke interventies, maar in praktijk dienen vaak eerst verbale methoden te worden ingezet om geloofwaardigheid van de angstige verwachtingen dusdanig te doen dalen, dat patiënten de gedragsveranderingsinterventies durven uit te voeren.
18
Q

Wat is de essentie van gedragsexperimenten?

Wat is de meest gebruikte en best onderzochte variant van gedragsexperimenten?

A

daadwerkelijk onderzoek naar de juistheid van vooraf scherp geformuleerde gedachten/opvattingen.

Exposure in vivo is de meest gebruikte en best onderzochte variant van gedragsexperimenten.

19
Q

Wat is de best onderzochte behandeling van angststoornissen?

Wat is het doel?

Gaat het in termen van BA om sequentiële of referentiële relaties?

A

In vivo exposure

disfunctionele verwachtingen over optreden van negatieve gebeurtenissen ontkrachten

Sequentiële

20
Q

CR verdwijnt bij extinctie.

Leidt het tot het verbreken van de associatie tussen CS en US/UR?

A

Nee, het leidt tot de vorming van nieuwe CS-non-US/UR associaties. M.a.w.: er wordt nieuwe kennis over CS geleerd die een andere reactie dan angst oproept, maar oorspronkelijke (angstoproepende) kennis over CS blijft bestaan en kan dus alsnog geactiveerd worden.

21
Q

Wat is inhibitoir leren?

A

Het terugdringen van negatieve kennis

22
Q

Is exposure gericht op habituatie of extinctie?

A

Exposure is niet gericht op angstreductie (habituatie) maar op disconfirmeren van de verwachtingen (extinctie).
Patiënten worden dan ook niet blootgesteld aan de angst, maar aan stimuli (CS) die gevoelsmatig de voorspeller zijn van gevreesde gebeurtenissen (US/UR) en daardoor angst CR oproepen.

ð betekent dat de angst tijdens exposure niet hoeft te dalen (ook wel within session habituation genoemd). Exposure hoeft dus ook niet per se langdurig te zijn om beoogde effect te behalen, want ook als angst hoog blijft kan patiënt leren dat verwachting niet juist is!

23
Q

Is het bij exposure nodig om stapsgewijs de angsthiërarchie te doorlopen?

Wat is de reden hiervoor? 2x

A

Stapsgewijs doorlopen van een angsthiërarchie is niet nodig, zelfs onverstandig! Beter om in verschillende contexten te oefenen ‘door de hiërarchie’ heen met wisselende angstniveaus, meer of minder gebruik van veiligheidsgedrag,
verschillende omstandigheden, verschillende momenten.

  1. Disconfirmatie van angstige verwachtingen, waardoor angst afneemt (extinctie), is gevoelig voor de context
    waarin de ervaringen worden op gedaan
  2. Er moet geen verband worden geleerd tussen een laag angstniveau en veiligheid.
24
Q

Exposure gaat idealiter gepaard met responspreventie-instructies. Wat betekent dit?

A

voorkomen dat patiënt het uitblijven van gevreesde ramp (US/UR) toeschrijft aan eigen maatregelen (R; veiligheidsgedrag) i.p.v. aan het feit dat de beangstigende situatie (CS) een slechte voorspeller is van de gevreesde ramp.

25
Q

Paniekstoornis: onverwacht optredende, recidiverende paniekaanvallen. De paniekaanval is een plots optredende golf van intense angst of ongemak, die binnen enkele minuten een piek bereikt. Gaat gepaard met lichamelijke symptomen zoals hartkloppingen, gevoel van ademnood, duizeligheid. Deze klachten worden geïnterpreteerd als catastrofaal: ze worden gezien als een voorbode van controleverlies, gek worden, flauwvallen, hartaanval, … Door de interpretatie nemen de lichamelijke symptomen verder toe, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat.

Waardoor ontstaat de paniekstoornis vanuit het leertheoretische perspectief?

Welke rol speelt operante conditionering hierbij?

A

Door klassieke conditionering:
• voorheen neutrale stimulus (CS; bv. hartkloppingen) …
• …wordt een voorspeller van een catastrofe (US/UR-representatie; bv. een hartaanval)
|• …wat gevoelens van paniek (CR) oproept

Gedrag wordt mede in stand gehouden door operante conditionering:
• door het gedrag (R) aan te passen…
• … wordt de gevreesde catastrofe (in de eigen beleving) voorkomen (Sr-pos) …
• … wat leidt tot toename van dit (vermijdings- en veiligheids)gedrag en het in stand blijven van de angstige verwachtingen

26
Q

Uit welke 3 elementen bestaat CGT voor paniekstoornis?

A
  1. Cognitieve herstructurering > catastrofale interpretaties onderzoeken m.b.v. bv. gedachteschema’s, na ombuigen gedachte die voor hem dan bv. 80% geloofwaardig is (bv. “de hartkloppingen zijn vervelend, maar zijn het gevolg van stress en niet van een hartaanval”) durft hij exposure oefeningen aan te gaan.
  2. Interoceptieve exposure > angstige verwachten (bv. hartkloppingen leiden tot hartaanval) daadwerkelijk toetsen zodat hij niet alleen ‘weet’ dat de verwachting niet juist is, maar dit ook aan den lijve ervaart
  3. Exposure in vivo > vermijdingsgedrag achterwege laten om te toetsen of de angstige verwachting uitkomt
27
Q

CGT is bij hoeveel % effectief bij paniekstoornis?

A

60-80% effectief. Op korte termijn lijkt een combi van CGT met antidepressiva effectiever dan alleen CGT of alleen antidepressiva, maar bij follow-up zijn deze verschillen verdwenen. De kans op terugval na alleen CGT is kleiner dan na afbouw van antidepressiva een combibehandeling of monobehandeling met
antidepressiva.

28
Q

Agorafobie = gekenmerkt door het vermijden van situaties waarin het moeilijk is weg te gaan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniekachtige symptomen (bv. OV, afgesloten ruimtes, menigten). Als vermijding
niet mogelijk is wordt de situatie doorstaan met angst. Om de situatie te kunnen volhouden wordt gedrag gebruikt zoals dichtbij de deur gaan staan, telefoon paraat hebben, … Agorafobisch vermijdingsgedrag is vaak gekoppeld aan
de paniekstoornis, maar heel vaak ook niet ’ sinds DSM 5 als aparte diagnose opgenomen.

Waardoor ontstaat agorafobie volgens het leertheoretische perspectief?
En wat houdt het in stand?

A

Klassieke conditionering

Operante conditionering

29
Q

Hoe wordt agorafobie behandeld? 2x

A
  • Exposure in vivo > blootstellen aan de vermeden situatie om te toetsen of verwachtingen kloppen
  • Achterwege laten veiligheidsgedrag > bv. bij exposure in vivo moet patiënt in midden van metro zitten i.p.v. bij uitgang
30
Q

Wat is bekend over de effectiviteit van behandelingen voor agorafobie?

A

Geen onderzoek bekend naar behandeling van alleen agorafobie. Waarschijnlijk omdat het voor de DSM 5 nog een specifier was van paniekstoornis

31
Q

Sociale angst: Aanhoudende angst voor sociale contacten of situaties waarin de kans bestaat dat ze beoordeeld worden. Bang zich op zo’n manier te gedragen of zulke angstsymptomen vertonen (bv. blozen), dat er een negatieve beoordeling
plaatsvindt. Zulke situaties worden zoveel mogelijk vermeden, als het niet te vermijden is dan wordt er vaak (subtiel) vermijdingsgedrag of veiligheidsgedrag toegepast om negatieve beoordeling te voorkomen. Bv. dragen van coltrui om
rode vlekken te verbergen, niets zeggen tijdens vergadering, …

Waardoor ontstaat het volgens het leertheoretisch perspectief?

En in stand gehouden?

A

Klassieke conditionering

• bepaalde sociale situatie (CS)…
• … raakt geassocieerd met een negatieve betekenis (US/UR) …
o kan referentieel zijn, waarbij sociale situaties negatieve kennis over zichzelf (bv. “ik ben niet
interessant”) of anderen (“anderen accepteren mij niet”) oproepen, of kan herinneringen oproepen aan
eerdere negatieve sociale situaties (bv. black out tijdens voordracht)
o kan sequentieel geassocieerd zijn met negatieve betekenissen, d.w.z. de sociale situatie is een
voorspeller geworden van een negatieve beoordeling “als ik bloos, dan word ik uitgelachen”
• … die gevoelens van angst (CR) oproepen

Door vermijding en veiligheidsgedrag (R) worden de klachten via operante conditionering in stand gehouden, doordat de vermeende afwijzing niet plaatsvindt (Sr-pos).

32
Q

Wat betekent zelfgerichte aandacht in het CGT-model van sociale angst?

Waar kan dit toe leiden? 3x

A

In het CGT-model van sociale angst (zie figuur 9.4 blz. 199) wordt ervan uitgegaan dat sociale situaties negatieve kennis over de eigen persoon en over anderen oproepen (US/UR-representaties), waardoor men zich overmatig bewust wordt van zichzelf, ook wel zelfgerichte aandacht genoemd

  • maakt dat lichamelijke reacties zoals trillen sneller opgemerkt worden door zichzelf ’ wordt vervolgens geïnterpreteerd als bv. zichtbaar blozen ’ verergert klachten.
  • Ook eigenlijk onbeduidende zaken zoals een verspreking valt eerder op ’ leidt tot negatieve zelfevaluatie die zowel angst als negatief zelfbeeld versterkt.
- Maakt dat er weinig aandacht over is voor de taak zelf bv. niet goed meer luisteren naar wat ander zegt ’ persoon weet niks meer te zeggen ’ negatief oordeel over zichzelf of daadwerkelijk negatieve feedback van
de ander (“luister je wel?”)
33
Q

Waar bestaat CGT uit voor sociale angststoornis? 3x

Waarom wordt i.t.t. andere angststoornissen hierbij gesproken van gedragsexperimenten ipv exposure in vivo?

A
  1. Cognitieve herstructurering
  2. Specifieke interventie gericht op de zelfgerichte aandacht: taakconcentratietraining > men leert zich weer te baseren op de externe info door hun aandacht meer op de taak en omgeving te richten, i.p.v. vooral op
    zichzelf. Bestaat uit verschillende luister- en verteloefeningen
  3. Gedragsexperimenten. Daarna de evenwichtige gedachten toetsen op houdbaarheid d.m.v. gedragsexperimenten

omdat de patiënt met een sociale-angststoornis niet zozeer moet ervaren dat ellendige gebeurtenissen niet
gaan plaatsvinden, maar vooral de het positieve alternatief optreedt (bv. acceptatie van de ander)!

34
Q

Wat zegt onderzoek over de effectiviteit van CGT voor sociale-angststoornissen?

A

CGT is werkzaam voor sociale-angststoornis. Kan zowel in groep als individueel. Voor de veel gebruikte SoVa trainingen is weinig wetenschappelijke ondersteuning ’ sluit aan bij bevindingen dat mensen met socialeangststoornis
wel beschikken over adequate sociale vaardigheden, maar deze niet goed kunnen toepassen als ze angstig zijn.

35
Q

Specifieke fobie = hardnekkige en intense angst voor dieren, natuurverschijnselen, bloed-injecties-verwondingen of specifieke situaties (bv. vliegtuig) die minstens een half jaar aanwezig is. Objecten of situaties worden bij voorkeur vermeden

Waardoor ontstaat het volgens het leertheoretische perspectief?

Wanneer treedt er operante conditionering op?

A

Klassieke conditionering.
Specifieke fobie ontstaat (vanuit perspectief leertheorie) als een neutrale stimulus als bloed (CS) een voorspeller wordt van een aversieve gebeurtenis, zoals flauwvallen (US/UR). Bij confrontatie met de CS wordt deze negatieve
verwachting geactiveerd, wat leidt tot een angstreactie (CR).

Voor zover de angst gepaard gaat met vluchtgedrag treedt al snel de operante conditionering op. De afname van angst en het uitblijven van de gevreesde ramp (Sr-pos) zijn sterke bekrachtigers voor het vluchtgedrag (R).

36
Q

Hoe worden specifieke fobieën behandeld?

A

Behandeling bestaat volledig uit exposuretherapie

37
Q

Wat is bekend over de effectiviteit van behandeling van specifieke fobieën? 4x

A
  • Exposure is de aangewezen behandeling. Toevoeging andere interventies is niet nodig.
  • Exposure kan zowel in vivo, imaginair of in virtual reality
  • Exposure in vivo werkt het beste op de korte termijn
  • Behandeling zonder exposure-elementen is weinig zinvol.
38
Q

Gegeneraliseerde-angststoornis (GAS) = overmatige angst en moeilijk te beheersen gepieker over minsten twee van de volgende terreinen: familie, gezondheid, financiën en school of werk. Angst en gepieker zijn minstens halfjaar meer dagen wel dan niet aanwezig, gaan gepaard met symptomen als gejaagd voelen en slaapproblemen en verstoren het dagelijks functioneren.

Hoe wordt piekeren binnen het CGT-model van GAS opgevat?

Wanneer kan GAS ontstaan?

Om het als gevaarlijk beleefde piekeren te beteugelen worden pogingeng gedaan om de eigen zorgen te beheersen (R; bv. proberen gedachten te onderdrukken) en vermijdingsstrategieën (R; bv. geruststelling zoeken en vermijden van situaties die piekeren kunnen uitlokken) toegepast.
Helpt dit?

A

als een strategie om een manier te vinden om met mogelijk
dreigende situaties om te gaan.
- De strategie (R) wordt bekrachtigd als het piekeren daadwerkelijk tot oplossingen leidt
- maar ook als de gevreesde catastrofe uitblijft (Sr-pos).

Als piekeren als negatief gezien gaat worden.
Negatieve opvattingen over piekeren (bv. ‘als ik mijn gepieker niet kan stoppen, word ik gek’) kunnen ontstaan als iemand door het vele gepieker klachten ontwikkelt, zoals een gedrukte stemming, vermoeidheid, slaapproblemen.

Deze gedragingen zijn contraproductief ’ hebben vrijwel nooit gewenste effect (piekeren gaat niet weg) wat de negatieve opvattingen dat piekeren onbeheersbaar en gevaarlijk is versterkt.

39
Q

Waar is de behandeling van GAS op gericht?

Welke 4 stappen zitten er in de behandeling?

A

Behandeling richt zich op het wijzigen van metacognitieve opvattingen over piekeren.

  1. Interventies worden eerst gericht op de metacognitieve opvatting dat piekeren onbeheersbaar is,
  2. vervolgens op de opvattingen over het gevaar van piekeren
  3. als laatst op de opvattingen over het nut van piekeren.
  4. Er wordt afgesloten met aanleren van vaardigheden om met problemen om te gaan i.p.v. erover te piekeren.
40
Q

Metacognitieve opvattingen worden onderzocht met behulp van vooral gedachteschema’s en gedragsexperimenten. Noem 4 voorbeelden.

A
  • 1) onbeheersbaarheid kan getest worden met een pieker-uitstelexperiment: zodra het piekeren begint, stelt de patiënt het uit naar een vooraf afgesteld tijdstip op de dag ’ door te ervaren dat het geregeld lukt om piekeren uit te stellen wordt de opvatting dat het onbeheersbaar is minder gevaarlijk
  • 2) gevreesde catastrofe (bv. gek worden) testen door zo veel mogelijk te gaan piekeren, om te kijken of het klopt
  • 3) na gaan of het nuttig is door de helft van de week zo veel mogelijk te piekeren, en de andere helft ‘gewoon’ te piekeren (als piekeren nuttig zou zijn, zou er in eerste helft minder negatieve of meer positieve gebeurtenissen moeten voordoen).
  • 4) copingrepertoire vergroten om met problemen of zorgen om te gaan en het opheffen van nog bestaand vermijdingsgedrag met behulp van exposure and respons prevention (ERP)-afspraken
41
Q

Wat is bekend over de effectiviteit van metacognitieve gedragstherapie (MCT) als behandeling voor GAS?

A
Metacognitieve gedragstherapie (MCT) leidt tot afname van piekeren en angst, maar ook van comorbide klachten als depressieve symptomen. MCT blijkt effectiever dan andere vormen van CGT, en de effecten blijven stabiel op langere
termijn.