3.3 Angststoornissen Flashcards
Leg vanuit leertheoretisch perspectief uit hoe een sociale-angststoornis kan ontstaan en in stand kan blijven.
Vanuit leertheoretisch perspectief wordt verondersteld dat sociale angst ontstaat door klassieke conditioneringsprincipes, waarbij bepaalde sociale situaties (CS) geassocieerd raken met een negatieve betekenis (US/UR), die gevoelens van angst (CR) oproepen. Het kan hierbij gaan om referentiële associaties, waarbij de sociale situaties negatieve kennis over de eigen persoon (‘ik ben dom’) en/of anderen (‘anderen accepteren mij niet’) oproepen. Ook kunnen sociale situaties herinneringen oproepen aan eerdere negatieve sociale situaties, zoals pestervaringen. Naast deze referentiële associaties, zijn sociale situaties vaak sequentieel geassocieerd met negatieve betekenissen. Dat wil zeggen dat de sociale situatie een voorspeller wordt van een negatieve beoordeling; ‘als ik bloos, dan zal ik uitgelachen worden’ of ‘als ik mijn mening geef, dan vinden anderen me dom’. Door vermijding en veiligheidsgedrag (R) worden de klachten via operante conditionering in stand gehouden, doordat de vermeende afwijzing niet plaatsvindt (Sr-pos). Wat patiënten hierdoor niet kunnen ervaren is dat de gevreesde afwijzing ook niet plaatsvindt als ze de situaties wel aangaan en veiligheidsgedrag achterwege laten (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).
Leg nu vanuit het cognitief gedragstherapeutische model van sociale angst uit hoe een sociale-angststoornis in stand wordt gehouden en verergert.
In het CGT-model van sociale angst wordt ervan uitgegaan dat sociale situaties negatieve kennis over de eigen persoon en over anderen oproepen (US/UR-representaties), waardoor men zich overmatig bewust wordt van zichzelf, ook wel zelfgerichte aandacht genoemd. Door de aandacht op zichzelf te richten merken patiënten lichamelijke reacties als het warm krijgen of een trillend adertje bij de slapen sneller op. Deze reacties worden geïnterpreteerd als teken van bijvoorbeeld zichtbaar blozen of zwakte, wat de klachten verder doet toenemen. Ook eigenlijk onbeduidende zaken als een verspreking vallen eerder op, wat leidt tot een negatieve zelfevaluatie die zowel de angst versterkt als het negatieve zelfbeeld. Bovendien kan de overmatige zelfgerichte aandacht ertoe leiden dat men te weinig aandacht voor de taak heeft (zoals een gesprek voeren, een voordracht houden). Hierdoor luistert men misschien niet zo goed naar wat een ander zegt, of weet men niet meer zo goed wat te zeggen. Ook dit leidt tot een negatief oordeel over de eigen persoon en daarmee bevestiging van het negatieve zelfbeeld. Ook kan er daadwerkelijk negatieve feedback komen (‘luister je eigenlijk wel?’), met hetzelfde bevestigende effect op het zelfbeeld maar ook het mensbeeld (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).
Welke specifieke interventie zou bij Marlies kunnen worden ingezet om ervoor te zorgen dat haar zelfgerichte aandacht (met de daarbij horende negatieve gevolgen) in sociale situaties afneemt? Leg ook uit hoe deze interventie werkt.
Er zou bij Marlies gebruikgemaakt kunnen worden van taakconcentratietraining. Doel hiervan is patiënten te leren zich weer te baseren op externe informatie door hun aandacht meer op de taak en de omgeving te richten, in plaats van vooral op zichzelf. De training bestaat uit verschillende luister -en verteloefeningen. De patiënt wordt bijvoorbeeld gevraagd zo goed mogelijk te luisteren naar een neutraal verhaal van anderhalve minuut. Tijdens het luisteren dient de patiënt de aandacht op zichzelf te richten of aan blozen, zweten of trillen te denken, en vervolgens steeds opnieuw de aandacht weer actief op de taak te richten. Na afloop geeft de patiënt een samenvatting van het verhaal. Na enkele sessies wordt in rollenspellen geoefend met het richten van de aandacht op de taak in lastige sociale situaties, zoals een vergadering of een spreekbeurt (Van der Heiden & Ten Broeke, 2018).
Welke 2 stoornissen horen sinds de DSM-5 ook bij angststoornissen?
Bestaan hier al stoornisspecifieke behandelmodellen en goed onderzochte behandelingen voor?
- Separatieangststoornis
- Selectief mutisme
Nee
Hoe wordt de diagnostiek van angststoornissen gedaan? 2x
- Gestructureerde klinische interviews als SCID-I en ADIS-IV
- Zelfrapportage vragenlijsten1
Hoe worden angststoornissen behandeld?
Wat is de eerste keuze psychologische behandeling?
Wat is de 1e keuze behandeling specifieke fobie?
En voor paniekstoornis?
En overige angststoonissen
Zowel farmacologische behandelingen, psychologische behandelingen als combinaties van beide zijn werkzaam.
CGT = eerste keuze psychologische behandeling voor angststoornissen, vooral op exposure gebaseerde interventies.
Exposure
Combinatiebehandeling
Medicamenteuze en psychologische behandeling kan allebei
Wat is de eerste keuze farmacologische behandeling?
Waarom hebben die de voorkeur over benzo’s?
Antidepressiva: SSRI’s eerst, daarna SNRI’s (voorkeur over TCA’s en MAO-remmers wegens minder bijwerkingen en minder gevaarlijk bij OD’s)
Omdat benzo’s een risico op afhankelijkheid hebben.
Wat wordt vanaf het begin van de behandelingen meegegeven?
Waar verschaft het informatie voor?
Wat is interessant hierbij?
Registratieopdrachten
Casusconceptualisatie
Kan al leiden tot een afname van angst en/of probleemgedrag
Wat is een betekenisanalyse bij diagnostiek? 4x
- analyseert problematische situaties (bv. ov, verjaardagen, honden) of problematische emoties (angst)
- is de klinische vertaling van het klassieke leerparadigma, oftewel klassieke conditionering
- onderzoekt ontstaan van samenhangen tussen oorspronkelijk neutrale stimulus en betekenisvolle stimulus
- aanname: neutrale stimuli hebben door bepaalde leerervaringen een specifieke betekenis gekregen
Wat betekenen CS, US, UR, CR bij klassiekeconditionering?
Hoe ontstaat klassieke conditionering?
• CS => neutrale stimulus (conditioned stimulus)
• US => betekenisvolle stimulus (unconditioned stimulus)
• UR => ongeleerde respons die door de US wordt opgeroepen (unconditioned response)
• US/UR-representatie => geheugenrepresentatie US en UR
• CR => (conditioned response)
ð Door klassieke conditionering wordt een associatie gevormd tussen CS en US en daarmee de UR.
ð Bij confrontatie met de CS wordt dan een geheugenrepresentatie van de US en UR opgeroepen, die wordt
aangeduid als de US/UR-representatie.
ð Activering van de US-UR-representatie leidt tot het oproepen van een CR
Wat zijn sequentiële verbanden vs referentiële verbanden bij klassieke conditionering?
sequentiële verbanden => ene situatie of gebeurtenis voorspelt een andere situatie of gebeurtenis (zoals bij
de beet van de hond). Bij de meeste angststoornissen is er sprake van deze sequentiële associaties.
Bv. sociaal contact (CS) kan tot angst (CR) leiden omdat afwijzing (US/UR) wordt verwacht.
• referentiele verbanden => een situatie activeert de herinnering aan een eerdere gebeurtenis
Bv. iemand met sociale fobie doet contact met leeftijdgenoten (CS) denken aan een vernedering in de klas in het verleden
(representatie van US/UR); de activering van deze herinnering roept dan steeds opnieuw de destijds gevoelde angst (CR) op.
Het gaat dan minder om de verwachting een nieuwe vernedering te verduren te zullen krijgen.
o het kan ook zijn dat CS niet slechts doet denken aan bepaalde gebeurtenis of toestand (US/UR),
maar vooral globale kennis met betrekking tot zelfbeeld of mensbeeld activeert.
o het kan zelfs zo zijn dat de CS wordt gelijkgesteld aan de US/UR-representatie; de CS is dan
gevoelsmatig hetzelfde als de UR/UR.
Bv. Kritiek krijgen (CS) = waardeloos zijn (US/UR) en Ik (CS) = waardeloos (US/UR).
De aard van verband tussen CS en US/UR heeft aanzienlijke consequenties voor keuze van interventie.
Voor welke soort behandeling wordt gekozen bij seqeuntiële verbanden?
En bij referentiële verbanden?
• sequentiële verbanden => exposure-oefeningen (waarin nagegaan wordt of CS inderdaad US/UR voorspelt)
• referentiele verbanden => interventies gericht op herevaluatie van de US/UR-representatie, zoals specifieke
cognitieve herstructureringstechnieken of EMDR
Wat is functieanalyse bij de diagnostiek? 2x
- analyseert probleemgedrag en de negatieve gevolgen van dat gedrag
- is gebaseerd op het leerparadigma van de operante conditionering, dat factoren bestudeert die bepalen of onder bepaalde omstandigheden het gedrag optreedt of juist afneemt.
Wat betekenen Sd, R, Sr-pos, Sr-neg bij operante conditionering?
• Sd => discriminatieve stimuli (omstandigheden waarin gedrag optreedt)
• R => operant (gedrag)
• Sr-pos => (vermeende) positieve consequenties van het gedrag
• Sr-neg => daadwerkelijk negatieve consequenties
Iemand doet R in context Sd omdat hij verwacht dat er positieve consequenties (Sr-pos) zullen volgen, ook al leidt dat
tot feitelijke negatieve consequenties (Sr-neg).
Waar ligt de nadruk op bij het opstellen van een functieanalyse? 2x
Onder welke condities kan de pt corrigerende ervaringen opdoen volgens CGT?
• vermijdingsgedrag voorkomen (passieve vermijding) of opheffen (actieve vermijding) van confrontatie
met gevoelsmatig maar niet daadwerkelijke bedreigende situaties (CS), zoals winkels of hartkloppingen
(paniekstoornis), contact met onbekenden (sociale-angststoornis) of honden (specifieke fobie).
• veiligheidsgedrag gericht op voorkomen van het optreden van de gevreesde ramp als confrontatie met de
beangstigende situatie niet voorkomen of opgeheven kan worden,
Bv. op een bepaalde manier ademhalen (om paniekaanval te voorkomen) bij naar buiten gaan, dragen van veel make-up zodat
anderen blozen niet opmerken
Belangrijk onderdeel CGT bij angst is het doorbreken van vermijdingsgedrag en opheffen van veiligheidsgedrag.
Alleen dan kan de patiënt noodzakelijke corrigerende ervaringen opdoen, d.w.z. aan den lijve ervaren dat wat wordt
gevreesd niet daadwerkelijk optreedt en dat de angst niet (meer) nodig is.
CGT-behandelprogramma’s voor de verschillende angststoornissen bestaan uit verschillende interventies, maar
kennen veel overlap. Wat zijn de meest voorkomende interventies van CGT voor angststoornissen? 10x
- Psycho-educatie, gericht op geven van info over angst(stoornissen), presenteren van een cognitief model van
angst en bespreken behandelopties - Registratieopdrachten,
- Relaxatietechnieken (ademhalings- en ontspanningsoefeningen
- Cognitieve herstructurering gericht op het corrigeren van verstoorde informatieverwerkingsprocessen:
- Verbale methoden (socratische dialoog, gedachteschema)
- Gedragsexperimenten om angstoproepende opvattingen ‘in het echt’ te onderzoeken op houdbaarheid
- Exposure aan gevreesde stimuli gericht op ontkrachten van disfunctionele angstoproepende verwachtingen
o in vivo
o imaginair
o interoceptief, zoals blootstelling aan gevreesde lichamelijke sensaties door deze zelf op te wekken - responspreventie, zoals niet langer uitvoeren van veiligheidsgedrag met als doel disfunctionele verwachtingen optimaal te kunnen testen in exposure oefeningen
- vaardigheidstraining (bv. SoVa training of probleemoplossing-training)
- transfer of change en terugvalpreventie gericht op het stimuleren en evalueren van het zelf toepassen van
het geleerde buiten de therapiesessies en het voorkomen van terugval