3.10 Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen Flashcards
Tom Brinckaerts, een goed verzorgde man van 39 jaar heeft zich op advies van de huisarts en zijn partner aangemeld. Tijdens de intake vertelt hij dat hij dagelijks 6 tot 8 eenheden alcohol gebruikt. In het weekend schiet dit er wel eens uit tot circa 15 eenheden. Daarnaast vertelt Tom dat hij 2 tot 3 keer per week 1 à 2 gram cocaïne gebruikt (snuiven). Dit gebruikt hij meestal een keer in het weekend en een keer gedurende de week. In de loop van de intake en bij doorvragen blijkt dat Tom sinds enkele weken ook regelmatig (3 tot 4 keer per week) slaapmedicatie gebruikt.
Tom vertelt regelmatig last te hebben van spanningsklachten en een negatieve stemming. Zijn cocaïnegebruik ervaart hij als overmatig en hier wil hij graag mee stoppen. Met het gebruik van alcohol wil hij liever niet stoppen, want hij ziet drinken als iets dat erbij hoort. In de weekenden spreekt hij af met vrienden in het café. Hier kan hij dan eindelijk eens afschakelen van al die stress op het werk en thuis. De alcohol laat zijn negatieve stemming en de spanningen thuis dan even verdwijnen. Hij gaat dan ook zonder zijn partner naar het café. Zij vindt er niets aan en blijft liever thuis. Dit leidt regelmatig tot een verhoogde spanning in de thuissituatie die Tom dan wederom ontvlucht door naar het café te gaan.
Tom dronk in het begin alleen in het weekend zo veel alcohol. Hij dronk toen doordeweeks meestal maar één biertje per dag. Maar Tom had in diezelfde periode last van stress en angstgevoelens, en hij merkte dat de alcohol die gevoelens kon verlichten. Vanwege het gevoel van ontspanning dat hij voelde door de alcohol is er een soort routine ontwikkeld en ging hij doordeweeks steeds meer drinken. Inmiddels heeft Tom doordeweeks elke avond behoefte aan een flinke hoeveelheid bier om de spanning van de werkdag te verlichten.
De recente start van slaapmedicatie schrijft Tom toe aan de toenemende spanningen thuis en zijn slechte slapen. Hij wist er even geen andere oplossing meer voor. In het weekend als hij genoeg drankjes op heeft, lukt het hem wel redelijk met slapen. Maar door de week is het hopeloos….
Is het ontstaan van Toms alcoholgebruik te verklaren vanuit klassieke of vanuit operante conditionering? En de instandhouding van zijn alcoholgebruik? Licht uw antwoord toe.
Het ontstaan van het alcoholgebruik is te verklaren vanuit operante conditionering: Tom merkt dat drinken hem verlichting brengt van zijn stress op het werk en thuis. Hoe vaker hij dit doet hoe vaker hij kan ontspannen (= beloning). De instandhouding van zijn alcoholgebruik is te verklaren vanuit klassieke conditionering. Tom verbindt het drinken met ontspanning, de gezelligheid en zijn vrienden samen (sociale contacten) in het café. Er ontstaat dus een positief gevoel door het gebruik van de alcohol (= beloning). Gevolg is dat de overtuiging ontstaat dat voor gezelligheid, sociale contacten en ontspanning nu alcohol (bier) nodig is.
Naast de intake kunnen er ook vragenlijsten worden gebruikt om het alcohol- en cocaïnegebruik van Tom te onderzoeken. Denk u dat Tom deze screeningslijsten naar waarheid zal invullen? Licht uw antwoord toe.
In de dagelijkse praktijk wordt vaak de vuistregel gehanteerd dat de antwoorden van de cliënt op de screeningslijsten met twee vermenigvuldigd moeten worden, omdat de gedachte is dat de cliënt de hoeveelheid gebruik altijd onderrapporteert. Hierbij moet echter worden aangetekend dat de context waarin de screening plaatsvindt en de houding van de behandelaar een belangrijke invloed heeft op de juistheid van de rapportage door de cliënt. De afwezigheid van sancties op het middelengebruik en een niet-moraliserende attitude van de behandelaar dragen bij aan het verkrijgen van een betrouwbaar beeld van het middelengebruik (Wiers, 2018)
In eerste instantie wordt er voor Tom een kortdurend motivatietraject geïndiceerd. Hier krijgt hij voorlichting over middelen-geïnduceerde stemmingsklachten en het effect van zijn middelengebruik op zijn slaap. Ook wordt gebruikgemaakt van motiverende gespreksvoering. Na enkele weken besluit Tom in overleg met zijn behandelaar en de verslavingsarts om voor een periode van twee maanden helemaal te stoppen met alle middelen om zo ook zelf na te kunnen gaan wat hiervan het effect is op zijn stemmings- en slaapklachten.
Bij Tom is gebruikgemaakt van motiverende gespreksvoering. Leg uit wat dit inhoudt.
Motiverende gespreksvoering is een directieve en op samenwerking gerichte gespreksmethodiek (Miller & Rollnick, 2014). De op deze gespreksmethodiek gebaseerde kortdurende en motivatieverhogende interventies hebben tot doel om de persoonlijke motivatie voor en de bereidheid tot een bepaalde gedragsmethodiek te versterken. Met behulp van deze gespreksmethodiek worden uitspraken aan de cliënt ontlokt die gaan over verandering. De hulpverlener gaat de cliënt dus niet overtuigen dat verandering belangrijk is, maar helpt de cliënt zelf tot dit besef te komen (Baron, De Jonge, & Schippers, 2015).
Wat is het verschil tussen DSM 4 en 5 wat betreft verslaving?
DSM 5: meer continue definitie van verslaving (hoe meer criteria, hoe ernstiger diagnose), welke beter aansluit op de
continuïteit tussen ‘gewoon gebruik’ en problematisch gebruik en het relatief vaak voorkomen van spontaan herstel.
Wat zijn de 3 modellen uit de 20e eeuw wat betreft verslaving?
o farmacologisch model: drugs verbieden omdat ze krachtig zijn en de mens weerloos is
o symptomatisch model (psychoanalyse): verslaving is symptoom van onderliggende problematiek
o biopsychosociaal model: heden, waarbij nog discussie bestaat over de relatieve rol van elke factor
Genetische factoren bepalen voor hoeveel % de aanleg voor verslavingsgedrag?
50
Wat is groter? Genetische bijdrage aan starten met gebruik of aan hoeveelheid die iemand gebruikt?
Waar zijn omgevingsfactoren bepalend voor?
Waar hangen de effecten genetische en omgevingsfactoren ook van af?
Hoeveelheid
Omgevingsfactoren bepalen in grote mate of en wanneer iemand begint met gebruiken, waarna
genetische factoren belangrijk worden in de voorspelling hoeveel diegene gaat gebruiken en in
hoeverre hij problematisch verslavingsgedrag gaat vertonen
Effecten genetische en omgevingsfactoren hangen ook af van ‘timing’ in relatie tot ontwikkelingsprocessen
Een deel van de genetische kwetsbaarheid voor verslaving verloopt via persoonlijkheid, waarbij twee veel
voorkomende routes worden onderscheiden.
Welke 2?
Wanneer zijn de routes vooral goed te onderscheiden?
• Externaliserende route: grote rol van sensatiezucht en impulsiviteit – komt vooral voor bij jongens,
ontwikkelt zich veelal in de adolescentie tot problematisch patroon van middelengebruik
• Internaliserende route: negatief affect en aan angst- en depressie gerelateerde problemen –vaak op latere
leeftijd (adolescenten met angst vaak terughoudend in starten met middelen, maar eenmaal gestart wordt er
minder onzekerheid/stress ervaren, kan snel escaleren het verslavingsgedrag zorgt voor negatieve
gevoelens die weer verminderd worden door meer gebruik (vicieuze cirkel van negatieve bekrachtiging)
De routes zijn vooral goed te onderscheiden in aanloop naar de verslaving, wanneer verslaving eenmaal ontwikkeld is
kan iemand die begon met drinken voor de kick, uiteindelijk ook drinken om negatieve gevoelens te minderen
Ontstaan verwachte effecten en gerelateerde motieven voor gebruik vooral door operante of klassieke conditonering?
Wat is het verschil tussen mensen met zwakke zelfregulerende processen en mensen met sterke zelfregulerende processen.
Waar heeft dit gevolgen voor?
Operante conditionering
Zowel bewuste cognities/overtuigingen (bv. dat je gezelliger wordt na drank) als automatische cognities (bv. neiging
weer te drinken wordt opgeroepen zonder dat je je daarvan bewust bent) voorspellen verslavingsgedrag. Opvallend: bij
mensen met zwakke zelfregulerende processen zijn automatische processen sterkere voorspellers voor het gedrag,
terwijl dat bij mensen met sterke zelfregulerende processen de bewuste overtuigingen zijn.
Dit heeft gevolgen voor
interventies: bij de eerste groep helpt het om niet alleen bewuste maar ook automatische processen te beïnvloeden.
Verder kan het al helpen om mensen implementatie-intenties te laten formuleren.
Wat zijn implementatie-intenties?
voornemens in een specifieke alsdan-vorm. Hiermee neemt de kans toe dat het voornemen ook daadwerkelijk het gedrag beïnvloedt.
Waarom is standaard screenen belangrijk bij verslaving?
omdat het een onderbehandelde stoornis is, en de psychische klachten
waarvoor de cliënt hulp zoekt kunnen worden veroorzaakt door de toxische werking/ontwenning van het middel.
- Bij angst- of stemmingsklachten kunnen klachten geïnduceerd zijn door het middel.
Bv. Bij 80% van de alcoholverslaafden verdwijnen depressieve klachten binnen enkele weken na stoppen.
Bij een combinatie van angst-of stemmingsklachten en alcohol wordt geadviseerd om pas na 2-3 weken
abstinentie vast te stellen of er sprake is van een zelfstandige comorbide depressieve of angststoornis.
- Benzo’s zorgen voor minder effectieve exposurebehandeling bij PTSS omdat deze de slaapfasen
verstoren waarin nieuwe ervaringen in het LTG worden opgeslagen
Wat is een middelenanamnese?
een alternatief voor screeningsinstrumenten tijdens de intake, bv. met de lijst Meten van
Addicties voor Triage en Evaluatie (MATE).
Wat wordt bij voorkeur voor diagnosestelling gebruikt?
Voor diagnosestelling wordt bij voorkeur een (semi)gestructureerd interview gebruikt zoals de CIDI, MINI of SCID-I
Wat is de 1e keus behandeling voor alcohol, cannabis en cocaïne? 2x
Motiverende gespreksvoering
CGT
Wat is motiverende gespreksvoering?
MVG = directieve en op samenwerking gerichte gespreksmethodiek, met als doel de persoonlijke motivatie voor
bepaald gedrag te versterken. Er worden bij de cliënt uitspraken ontlokt die gaan over verandering (verandertaal). Dus
de hulpverlener overtuigt de cliënt niet dat verandering belangrijk is, maar helpt de cliënt om zelf tot dit besef te
komen. De proportie verandertaal is een goede voorspeller voor daadwerkelijke verandering.
MVG is vooral goed inzetbaar bij alcohol en cocaïne, resultaten bij cannabis zijn minder eenduidig.