1.3 Transdiagnostische benadering Flashcards
Op het ogenblik probeert men de effectiviteit en efficiëntie van de (curatieve) geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verhogen door steviger in te zetten op de implementatie en acceptatie van stoornisspecifieke evidence-based behandelprotocollen. Maar tegelijkertijd is er ook een andere beweging in gang gezet die als doel heeft om in plaats van, of als aanvulling op de diagnosespecifieke benadering een meer transdiagnostische visie te ontwikkelen.
Wat wordt er bedoeld met de term ‘transdiagnostisch’?
Het begrip ‘transdiagnostisch’ betekent ‘een rol spelend bij verschillende psychiatrische aandoeningen’. Een transdiagnostisch perspectief is een visie op psychopathologie waarbij men zich meer wil richten op aspecten van de problematiek en de behandeling die de specifieke stoornissen overstijgen of die zij gemeenschappelijk hebben. Gemeenschappelijke factoren van de problematiek kunnen genetische, neurobiologische en psychologische mechanismen zijn (Van Heycop ten Ham et al., 2014)
Schets de ontwikkeling/ontstaanswijze van het transdiagnostische denken.
Laat in uw antwoord duidelijk zien in welke problemen het transdiagnostische denken tracht te voorzien.
Het DSM-systeem heeft vanaf de DSM-III een uiterst belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van de huidige evidence-based behandelprotocollen. Nadat dankzij de DSM veel meer eenduidigheid was ontstaan over de benaming en kenmerken van emotionele stoornissen, konden clinici en onderzoekers over de hele wereld veel gerichter gaan samenwerken om na te gaan welke interventies het beste werken bij welke (DSM-)aandoeningen. Deze evidence-based protocollen gelden al geruime tijd als state of the art, vooral bij beleidsmakers en academici. Tot nu toe heeft het meeste onderzoek naar stoornissen en de behandeling daarvan zich dan ook gericht op afzonderlijke DSM-stoornissen. Er zijn effectieve (stoornisspecifieke) behandelprotocollen ontwikkeld.
Problemen:
1. Toch is de behandeling voor de meeste stoornissen slechts in een krappe meerderheid van de patiënten effectief en recidiveren patiënten vaak (Van Heycop ten Ham et al., 2014). Daarin zit ruimte voor verbetering.
- Daarnaast hebben veel patiënten een of meerdere comorbide stoornissen, die eveneens behandeld moeten worden. Comorbiditeit is binnen het DSM-systeem eerder regel dan uitzondering. Tevens blijkt uit onderzoek dat verschillende stoornissen min of meer dezelfde premorbide verschijnselen hebben in de ontwikkeling van de pathologie (Beesdo et al., 2009; Kessler et al., 2011). Zo kunnen mensen met uiteenlopende problematiek dezelfde thema’s noemen die een rol spelen in de problematiek (zoals piekeren, lage zelfwaardering, slaapproblemen) en die niet gebonden zijn aan een specifieke stoornis.
In plaats van de stoornisspecifieke werkwijze van de DSM of in aanvulling hierop is een beweging in gang gezet om een meer transdiagnostische visie te ontwikkelen en transdiagnostische factoren in de diagnostiek en behandeling van psychiatrische stoornissen te betrekken. Een benadering die aspecten van de problematiek of behandeling benadrukt die de specifieke stoornissen gemeen hebben in plaats van hun onderlinge verschillen.
Noem een aantal voorbeelden van transdiagnostische factoren. 7x
Transdiagnostische factoren kunnen verwijzen naar:
1) gelijke symptomen bij verschillende stoornissen, zoals angstgevoelens en slaapproblemen bij depressie, psychotische stoornissen en angststoornissen
2) gelijke gedragingen bij verschillende stoornissen, zoals verslavingsgedrag, vermijdingsgedrag, het gebruik van veiligheidssignalen en dwangmatige handelingen
3) gelijke copingstrategieën bij verschillende stoornissen, zoals piekeren (bij emotionele stoornissen zoals de gegeneraliseerde-angststoornis, depressieve stoornissen) en experiëntiële vermijding, dat wil zeggen: het vermijden van of verzet tegen emotionele ervaringen (Stenzel et al., 2012)
4) gelijke cognitieve, emotionele en motivationele factoren, zoals de aanwezigheid van een lage zelfwaardering/negatief zelfbeeld (bij sociale-angststoornis, PTSS, depressieve stoornis, eetstoornissen, psychotische stoornissen, verslavingsproblematiek), aandacht en geheugen, perfectionisme (bij eetstoornissen, dwangstoornis en depressie ), intolerantie voor onzekerheid (bij dwangstoornissen en gegeneraliseerde-angststoornis, negatief affect (bij angst- en stemmingsstoornissen) en motivationele problemen, bij verschillende stoornissen
5) Informatieverwerkingsprocessen, zoals aandachtsbias (bij verschillende angststoornissen en mogelijk bij PTSS, interpretatiebias (bij (alcohol)verslaving) en geheugenbias (depressieve stoornis en PTSS)
6) onderliggende overeenkomstige neurobiologische factoren, zoals een verminderd functioneren van de prefrontale cortex bij angststoornissen, depressie en psychotische stoornissen. of een verhoogde activiteit van de amygdala bij angststoornissen en depressie (Schwartz, Holt & Rosenbaum, 2013)
7) universele beschermende factoren, zoals resilience ofwel mentale veerkracht.
Wat is de stoornisspecifieke benadering?
Werkwijze waarbij de DSM-diagnose centraal staat. Is al 25 jaar dominant in de ggz.
Is de DSM een diagnostisch systeem?
Waarom wel/niet?
Nee, het is een classificatiesysteem.
DSM doet geen uitspraken over etiologie, beloop en prognose, zoals bij een echt diagnostisch systeem dat wel zo is.
Waar leidt de categoriale benadering van de DSM toe?
Wat is een beter alternatief dan de categoriale benadering?
Dat veel patiënten comorbide aandoeningen hebben
Een dimensionele benadering.
Hoeveel emotionele stoornissen waren er volgens het DSM-systeem in 1950? En in 1994?
1950: 100
1994: 300
Wat is een pluspunt van de DSM?
Vanaf de DSM-III heeft het systeem een grote, belangrijke rol gespeeld in het ontwikkelen van de huidige evidence-based behandelprotocollen.
Wat is de transdiagnostische visie?
Is die visie nieuw?
Men wil zich meer richten op aspecten van de problematiek of behandeling die de specifieke stoornissen en behandelingen overstijgen of die zij gemeenschappelijk hebben.
Nee, bijv. psychotherapeutische behandelingen zijn traditioneel grotendeels transdiagnostisch.
Binnen psychologische behandelingen (vooral binnen CGT) kunnen naast een aantal therapiefasen (begin, midden, eindfase) en waarin verschillende behandelinhoudelijke accenten dominant zijn (diagnostiek/taxatie, behandeling/interventie, afronding/afsluiting) ook verschillende therapeutische niveaus worden onderscheiden.
Welke 3?
Spelen ze sequentieel af of simultaan?
Hoe moet de therapeut worden beschouwd?
- Therapeutisch aangrijpingspunt: wat moet cognitief en/of gedragsmatig worden veranderd bij de patiënt?
- Therapeutische context: hoe kan dat veranderingsproces het beste worden gefaciliteerd?
- Therapeutisch systeem: wenselijk om andere personen in te schakelen opdat veranderingen beter beklijven?
Simultaan
Als een veranderingsagent die zich telkens met 3 kwesties tegelijkertijd bezighoudt (nl. bovenstaande 3)
Bij de therapeutische context gaat het om een grote hoeveelheid factoren die het behandelbeloop en de kansen op succes kunnen beïnvloeden. Op een aantal factoren heeft de therapeut invloed. Op welke wel? 3x
- Therapeutische relatie
>De therapeutische- en relationele kenmerken zijn diagnose-onafhankelijk en daarom transdiagnostisch - Common factors benadering
> volgens dit model moeten bepaalde factoren in elke therapie aanwezig zijn, ongeacht diagnose en therapeutische school - Structuur, patiëntenparticipatie en behandelintensiteit
Binnen de CGT wordt belang gehecht aan de kwaliteit van de therapeutische relatie.
Hoe wordt dat gedaan binnen de cognitieve therapie?
En de gedragstherapie?
Cognitieve therapie: collaborative empricism, al dan niet i.c.m. socratisch dialoog
> therapeut stelt zich nieuwsgierig op en tracht door leidende vragen te stellen (oftewel ‘guided discovery’ de patiënt zelf op het spoor te brengen van diens disfunctionele opvattingen
Gedragstherapie: didactisch coach-pupilmodel
> therapeut stelt zich op als deskundige die naast aanmoediging ook uitleg, toelichting en richting geeft
Welke factoren moeten in elke therapie aanwezig zijn volgens het common factors model? 4x
Deze benadering stelt dat dde gemeenschappelijke factoren niet alleen de therapie-effecten van reguliere therapieën verklaren, maar ook die van…
- Er bestaat een intense en vertrouwelijke relatie tussen patiënt en behandelaar
- Er bestaat een context waarbinnen genezing wordt verwacht
- De behandeling verloopt volgens een voor de patiënt geloofwaardige rationale
- De behandeling kent een procedure of ritueel die op deze rationale voortborduurt en die zowel de patiënt als therapeut om actie te vragen
Alternatieve geneeswijzen
Waar of niet waar?
- Gestructureerde behandelingen en ongestructureerde behandelingen zijn even effectief
- Als er heldere en concrete therapiedoelen worden geformuleerd, waarbij die doelen voortdurend op de voorgrond blijven staan tijdens frequente tussenevaluaties, is de behandeling effectiever dan wanneer dergelijke doelen niet of nauwelijks een rol spelen.
- Zowel voor het uitvoeren van huiswerkopdrachten als binnen de sessie is patiëntenparticipatie noodzakelijk voor succes.
- Het is voordelig om behandelingen rustig te starten, waarna de intensiteit kan worden opgebouwd.
- Niet waar, gestructureerde behandelingen zijn effectiever
- Waar
- Waar
- Niet waar, het is voordelig om behandelingen intensief te starten, waarna de frequentie weer kan worden uitgedund.
Globale evidence-based behandelprotocollen zijn te globaal om ze meteen concreet te kunnen toepassen op iedereen met een depressie, angststoornis etc.
Ze moeten worden geïndividuealiseerd op de specifieke patiënt.
Om dit te realiseren wordt gewerkt met…
Wat wordt er gedaan in een functieanalyse?
En in een betekenisanalyse?
Zijn idiosyncratische zoekschema’s’als FA en BA generiek of transdiagnostisch?
de traditionele psychotherapeutische zoekschema’s voor individuele probleemanalyse en interventiekeuze.
Functieanalyse: hypothese formuleren over de factoren die problematisch gedrag in stand houden.
Betekenisanalyse: hypothese formuleren over de persoonlijke associaties die verantwoordelijk zijn voor de disfunctionele betekenissen die de patiënt toekent aan feitelijk niet-problematische situaties of gebeurtenissen.
Beide. Pas bij het invullen van de inhoud van de schema’s ontstaat een onderscheid.