1.1 Psychodiagnostiek Flashcards
Wat is de definitie van klinische psychologie volgens Reber (2004)?
Gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht-aangepast en abnormaal menselijk gedrag.
In het Nederlands taalgebied vormt de diagnostische cyclus (De Bruyn et al., 2003) de basis voor wetenschappelijk verantwoord psychodiagnostisch onderzoek. Benoem de vier stappen van de diagnostische cyclus en noem bij elke stap enkele vragen die tijdens die stap beantwoord dienen te worden..
- Klachtenanalyse;
- Wat is de aanleiding voor het onderzoek?
- Wat is de hulpvraag?
- Wat verwacht de aanvrager van het onderzoek? - Probleemanalyse:
- Welke symptomen zijn er en hoe ernstig zijn deze?
- Hoe kunnen de symptomen worden geclassificeerd?
- Welke theorie zou de problematiek kunnen verklaren?
- Welke onderzoeksvragen dienen te worden onderzocht?
- Welke informatie is er al bekend over het probleem?
- Hoe ervaart de cliënt en de omgeving van cliënt het probleem? - Verklaringsanalyse:
- Welke hypothesen kunnen worden opgesteld?
- Hoe kunnen de onderzoeksvragen worden onderzocht?
- Hoe is het onderzoek uitgevoerd?
- Wat zijn de resultaten van het onderzoek?
- Wat zijn de antwoorden op de onderzoeksvragen? - Indicatieanalyse: Wat voorspellen deze resultaten voor de toekomst? Wat is de beste keuze voor behandeling?
Of testonderzoek nodig is hangt af van de vragen en vermoedens vooraf. Algemeen geldt het principe van het stepped-care model. Wat houdt dit in?
Afhankelijk van de ernst en hardnekkigheid van klachten kan worden gekozen voor een meer uitgebreid psychodiagnostiek onderzoek.
Wanneer kan uitgebreid onderzoek zinvol zijn volgens het stepped-care model? 3x
- Als klachten mogelijk toe te schrijven zijn aan intelligentie, ontwikkelingsproblematiek, persoonlijkheidskenmerken en cognitief (dis)functioneren.
- Als eerdere behandeling geen resultaat had (onderzoek bovengenoemde factoren)
- Als de cliënt baat heeft bij langer durende of intensievere behandeling vanwege persoonlijkheidsproblematiek die tijdens de behandeling zichtbaar is geworden. In dat geval met onderzoek deze keuze onderbouwen.
Bij het psychodiagnostisch proces staat wat centraal?
Het opstellen en toetsen van verklarende hypothesen.
Welke rollen kan de psychodiagnosticus aannemen? 3x
Wat is de basishouding in al de rollen?
Wat kun je het beste doen als een psycholoog een behandelrelatie heeft opgebouwd met een cliënt en er psychodiagnostiek nodig is?
- Intaker, die in het eerste contact met de cliënt wil uitzoeken wat er aan de hand is.
- Diagnosticus: die de klachten wil kaderen
- Psychodiagnosticus: die diepgaand wil begrijpen.
Basishouding: die van onderzoeker
Psychodiagnostiek laten afnemen door een collega-psycholoog om rolverwarring te voorkomen.
Psychodiagnostisch onderzoek loopt via de empirische cyclus van Bruyn.
De vier stappen volgen elkaar op en gebruiken iteratief de informatie uit voorgaande stappen. Wat doe je als de info onjuist/onvolledig is?
Bij alle stappen heb je welke houding?
Welke 2 principes zijn daarbij essentieel?
Stap terug.
Wetenschappelijke houding: o.b.v. wetenschappelijke literatuur formuleer je een theori en ga je doelgericht en systematisch op zoek naar info die de theorie kan ontkrachten (falsificatie) en bevestigen (verficatie). Je gebruikt betrouwbare en valide onderzoeksmiddelen en het proces is transparant en repliceerbaar.
Waar leidt stap 1: klachtenanalyse toe in de diagnostische cyclus?
Een verhelderende diagnose.
- Stap 2 probleemanalyse-
Wat houdt speciële anamnese in? 6x
- Betreft HUIDIGE problemen.
- Luxerende factroen
- Aanloop van problemen
- Verklaring van cliënt zelf over klachtn
- Reeds genomen maatregelen
- Interferentie (in welke mate sociale, relationele en functionele aspecten belemmerd worden door de problemen)
- Stap 2 probleemanalyse-
Wat is psychiatrische anamnese?
Welke zaken worden bestudeerd? 10x
Het systematisch samenvatten van de psychiatrische symptomen, waarbij zowel objectieve als subjectieve waargenomen symptomen in acht worden genomen.
- Verschijning: oogcontact, lichaamsbouw, hygiëne
- Psychomotoriek: bewuste bewegingen zoals grove en fijne motoriek
- Oriëntatie: in tijd, plaats en persoon
- Aandacht: arousal, volgehouden aandacht, gerichte aandacht, afleidbaarheid, verdeelde aandacht
- Geheugen (KTG, LTG, visueel geheugen)
- Waarneming (hallucinaties? pseudo-hallucinaties? illusionaire vervalsingen?)
- Spraak (tempo, vloeiendheid
- Denken (traag, wijdlopig, pathologische gedachteninhoud)
- Stemming en affect
- Persoonlijkheid
- Stap 2 probleemanalyse-
Psychiatrische anamnese omvat waarneembare manifestaties in het contact met de cliënt. Waar dient daarnaast een indruk van gevormd te worden?
Minder tastbare aspecten, zoals hoe stevig of kwetsbaar de cliënt overkomt.
- Stap 2 probleemanalyse-
Ook dient er worden gevraagd naar factoren uit de levensgeschiedenis die cliënt beschermen of juist ontvankelijk maken voor het ontwikkelen van psychopathologie.
Wat is hierbij het verschil tussen een biografische anamnese en heteroanamnese?
Biografische anamnese: cliënt uitvragen vanuit perspectief en ervaring van cliënt
Heteroanamnese: informant uit omgeving cliënt bevragen voor aanvullende info over functioneren > vooral belangrijk als de kindertijd relevant is voor de ontwikkeling van problematiek.
- Stap 2 probleemanalyse-
Wat is de belangrijkste vraag als afsluiting van de anamnese?
Hoe de cliënt op dit moment functioneert.
- Stap 2 probleemanalyse-
Wat is onderkennende diagnostiek?
Probleemanalyse leidt tot diagnose waarin antwoord wordt gegeven op de vraag: ‘Wat is het probleem? ‘ Dit is het niveau van de onderkennende diagnostiek.
- Stap 2 probleemanalyse-
Hoewel het in de praktijk vaak voorkomt dat o.b.v. de intake al een DSM-classificatie wordt toegekend, is er ook kritiek tegen de nadruk op DSM-classificatie aan de toegangspoort van de GGZ. Welke 3 kritiekpunten zijn er?
- Gevaar bestaat dat zo’n snelle procedure verheven wordt tot een diagnose waarbij de individuele problematiek, context en betekenis voor deze specifieke cliënt op de achtergrond raakt > classficatie zegt niets over hoe klachten zijn ontstaan.
- Soms kan geen eenduidige diagnose worden gesteld, omdat cliënt niet in een specifieke diagnosegroep valt onder te brengen > nodig meer diagnostiek te verrichten.
- Indien niet nodig voor verdere behandeling, en er te weinig info is om de diagnose zorgvuldig te stellen, dan zou een DSM-diagnose met daarbij behorende gevolgen voor de cliënt (stigma) niet moeten worden gesteld.