Wetenschapsfilosofie Flashcards

1
Q

wetenschapsfilosofie betekenis

A

het afbakenen van de grens tussen wetenschap en niet-wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

taak van wetenschapsfilosofen

A

een karakterisering van wetenschap te geven, te onderzoeken in hoeverre de bijzondere aanspraken van de wetenschappen gerechtvaardigd zijn en inzicht te geven in de plaats van de wetenschappen in cultuur en samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

type kernvragen binnen de wetenschapsfilosofie

A
  • ontologische vraag
  • epistemologische vraag
  • methodologische vraag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontologische vraag

A

= wat is de aard van het object? wat bestaat er in de wereld?

  • -> zintuigelijk waarneembaar of niet?
  • -> algemeen verschijnsel of unieke gebeurtenis?
  • -> constant door de tijd heen of veranderlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

epistemologische vraag

A

= kentheoretische vraag: hoe kunnen we het object van onderzoek leren kennen? Onder welke voorwaarden kunnen we tot geldige kennis komen?

  • -> isoleren in lab of in context bestuderen?
  • -> ingrijpen of observeren op afstand?
  • -> mee praten of alleen meten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

methodologische vraag

A

praktische uitvoering van de epistemologische vraag: hoe gaan we daarbij te werk?
–> praktische uitwerking /concrete manier van werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verhouding natuurwetenschap en sociale wetenschap

A

gaat hier voornamelijk om of wetenschap aan universele criteria moet voldoen; dus of sociale wetenschap aan de zelfde voorwaarden/ criteria moet voldoen als natuurwetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emile Durkheim

A

(socioloog) –> hypotheses en patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Max Weber

A

(socioloog) –> ‘verstehen’ = begrijpen van mens en samenleving en de subjectieve betekenis (kan niet volgens het natuurwetenschappelijke ideaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beperkingen van het toepassen vd natuurwetenschappelijke methode binnen sociale wetenschap (de Vries)

A
  • aard van het object (betekenis gevend)
  • ethische bezwaren tegen bepaalde experimenten
  • complexiteit en veranderlijkheid (van mens en maatschappij)
  • reflexiviteit = resultaten van wetenschap veranderen object van onderzoek (mensen zijn geneigd hun handelingen te veranderen door resultaten van wetenschappelijk onderzoek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

logisch positivisme

A
  • ontworpen door Wiener Kreis = groep filosofen en wetenschappers)
  • wetenschap gericht op waarheidsvinding (het ‘standaard beeld’ van wetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarheidsvinding (logisch positivisme)

A
  • indentificeren van onderzoeksvraag (is she a witch?)
  • empirische en theoretische achtergrondinfo verzamelen (she looks like a witch)
  • achtergrondinfo gebruiken om hypothese op te stellen (if…then)
  • toetsen van hypothese door middel van specifiek ontworpen experiment (there are ways of telling whether she’s a witch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

goede wetenschappen volgens het standaardbeeld

A
  • empirische achtergrond informatie moet correct zijn
  • persoonlijke bias van onderzoeker mag geen rol spelen
  • experiment moet onberispelijk zijn
  • theoretische/conceptuele uitgangspunten moeten deugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

logisch positivisme neemt standaardbeeld en ideaal natuurwetenschap als ijkpunt

A
  • antimetafysische houding (dingen die niet toetsbaar zijn –> dingen die menselijke ervaring ontstijgen zijn niet toetsbaar en worden verworpen –> behoren niet tot het domein van de wetenschap
  • empirische grondslag
  • verificatiecriterium
  • inductieve redeneervorm
  • eenheid van wetenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

empirische grondslag:

A

= alleen waarnemingen gelden als een bron van kennis (geen alle daagse observaties, alleen zorgvuldige experimenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verificatiecriterium

A

= manier om zinvolle (toetsbare) uitspraken te kunnen onderscheiden van zinloze (niet toetsbare) uitspraken

–> later veranderd tot ‘confimatiecriterium’ = de mate waarin een theorie door gedane observaties wordt bevestigd

17
Q

inductieve redeneervorm

A

= wetenschap begint niet vanuit een universele uitspraak, maar redeneert vanuit hypotheses toe naar universele uitspraken

18
Q

eenheid van wetenschappen

A

= de door logisch positivistische ontwikkelde criteria zouden voor alle wetenschappen hetzelfde moeten zijn

19
Q

standaardbeeld van wetenschap wat we nu hanteren (logisch positivisme ligt hieraan ten grondslag)

A
  • zintuigelijke waarneming als enige bron voor wetenschap
  • vanuit die waarnemingen wordt een theorie opgesteld
  • deze theorie wordt vervolgens getest door hypotheses te toetsen (d.m.v. experimenten)
  • op basis van dit experiment wordt de hypothese verworpen, bevestigd of bijgesteld
20
Q

aanname standaardbeeld van wetenschap

A

als bron van kennis (waarneming) zuiver is en de middelen waarmee we de informatie verwerken (experimenten) onberispelijk zijn, dan leidt dit tot gefundeerde kennis (‘rock-bottom of knowledge’)

21
Q

positivisme volgens Scheepers

A

‘gaat uit van een positieve ontwikkeling in de wetenschap: wetenschap wordt gaandeweg ontdaan van theologische, speculatieve en normatieve opvattingen en steeds meer gebaseerd op ‘harde’ kennis: feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan’

22
Q

kenmerken positivisme

A
  • kennis kan enkel verworven worden door het correct toepassen van de wetenschappelijke methode
  • enkel op waarneembare feiten gebaseerd (empirisch), alle kennis die niet zintuigelijk controleerbaar is, wordt verworpen
23
Q

kritisch rationalisme

A

door Karl Popper (een van de bekendste wetenschapsfilosofen –> verzette zich sterk tegen het logisch positivisme)

24
Q

kenmerken kritisch rationalisme

A
  • verificatiecriterium - principieel onmogelijk vanwege probleem van inductie
  • confirmatie - veel te makkelijk! maakt theorie hoogstens waarschijnlijk, nooit bewezen
  • alternatief principe: falsificatie (actief naar zwakke plek zoeken binnen de theorie)
  • streef naar zo groot mogelijke empirische inhoud van de theorie (aantal uitspraken die uit de theorie afgeleid kunnen worden en tot falsificatie kunnen leiden) –> universeler, nauwkeuriger, eenvoudiger (minder variabelen)
  • geen waarheid: ‘corroboratiegraad’ hoger (waarschijnlijkheidsgraad wordt hoger als hij falsificeerbaar test is doorstaan
25
Q

theoriegeladen feiten (kritisch rationalisme)

A
  • alle uitspraken zijn theoriegeladen –> dus geen ‘rockbottom knowledge’
  • waarnemingsuitspraken zijn interpretaties van ‘de feiten’ in het licht van een impliciete of expliciete theorie (in dit geval over wanneer iemand ‘man’ of ‘vrouw’ is)
26
Q

het belang van falsificatie volgens popper

A
  • de juiste manier om wetenschap te onderscheiden van pseudo-wetenschap
  • -> = lijkt op wetenschap maar is het niet; gekenmerkd door dogmatisme (alles verklaren adhv eigen theorie) vb. Marxisme
  • goede wetenschap durft eigen theorie ter discussie te stellen
27
Q

overeenkomsten tussen positivisme en rationalisme

A
  • wetenschap als formele activiteit gericht op het creëren en vergroten van kennis
  • wetenschap boekt vooruitgang door zijn systematische methode en consistentie
  • wetenschap benadert de waarheid steeds beter (realisme)
  • eenheid van wetenschappen (universele criteria)
28
Q

Kenmerken Thomas Kuhn (1922-1996) aanpak:

A
  • historische en empirische benadering van wetenschapsfilosofie
  • geschiedenis van de wetenschap; volgt helemaal de wetenschapsfilosofische normen niet

centrale begrippen:

  • paradigma’s
  • wetenschapsontwikkeling als cyclus
  • normale en revolutionaire wetenschap
  • incommensurabiliteit
29
Q

paradigma’s

A

= samenhangend stelsel van modellen en theorieën die een denkkader vormen waarbinnen de werkelijkheid geanalyseerd en beschreven wordt

30
Q

overkoepelend raamwerk van een discipline

A
  • overtuigingen
  • vooronderstellingen
  • uitgangspunten
31
Q

wetenschapsontwikkelingen als cyclus

A
  • -> normale wetenschap
  • -> crisis
  • -> revolutie
  • -> normale wetenschap
  • -> crisis
  • -> revolutie

etc etc etc

32
Q

revolutionaire wetenschap

A
  • crisis door opeenstapeling van anomalieën
  • consenus verdwijnt
  • meerdere ideeën en theorieën tegelijkertijd
  • wie wint? geen zuivere beslissing aan ten grondslag. Hangt samen met het begrip Incommensurabiliteit
33
Q

incommensurabiliteit

A

= ontbreken (in-) van gemeenschappelijke (-com-) maatstaven of criteria (-mensura)

34
Q

verschillende paradigma’s

A
  • paradigma’s zijn niet vergelijkbaar, want met paradigmawisseling verandert de interpretatie van ‘de wereld’
  • wetenschappers die werken met verschillende paradigma’s ‘verstaan’ elkaar niet
  • geen uitspraak over groei van kennis want er zijn geen overkoepelende critera
35
Q

consequenties van Kuhn’s analyse voor de wetenschapsfilosofie

A
  • erkenning dat we geen ‘leunstoelfilosofie’ nodig hebben, maar juist een beter empirisch en sociologisch begrip vh werk van wetenschappers
  • startpunt van ‘empirische wending’ waarin filosofen wetenschap in actie gingen bestuderen
  • opkomst laboratory studies en constructivistische perspectieven op wetenschap (jaren 70-80)
36
Q

constructivisme betekenis

A

de vooruitgang die wetenschap boekt is geen vooruitgang op een pad dat tevoren klaarlag, maar op een pad dat wetenschapsbeoefenaren verkiezen uit te hakken. Als ze daarin slagen, volgt een groot deel van de mensheid vervolgens dat pad, maar vaak zonder inspraak in de uitgezette route te hebben gekregen of zelfs maar gewild

37
Q

2 centrale kenmerken

A
  1. wetenschap legt de nadruk op het werk wat in de praktijk nodig is om tot wetenschappelijke feiten te komen
  2. wetenschap is een collectief proces (menselijke actoren, maar ook dingen als trainingen en protocollen)
38
Q

antropologie van de wetenschap

A
  • verschil ‘kant-en-klare’ wetenschap en wetenschap in actie
  • vooronderstellingen achterlaten
  • wetenschap= tekstverwerken? en de natuur dan?
  • door teksten te bewerken en te verplaatsen worden feiten geconstrueerd
  • acceptatie van wetenschappelijk werk hangt zowel van cognitieve als sociale factoren af