Week 1 Flashcards

1
Q

theorie

A

= uitleg over een bepaald aspect van de werkelijkheid. Kan worden gevisualiseerd met behulp van modellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

model

A

= vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, waarmee we de werkelijkheid kunnen beschrijven, begrijpen en voorspellen –> is opgebouwd uit minstens 2 concepten en een relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

concept

A

= abstracte beschrijving van een fenomeen (ding. emotie, situatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definities van kwaliteit

A
  1. quality is excellence (hoogste standaard bereiken zonder enige compromis)
  2. quality is value
  3. quality is conformance to specifications (product moet voldoen aan de specificaties)
  4. quality is meeting and/or exceeding to expectations (juist in diensten gaat het hem om overschrijden van verwachtingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Donabedian definitie zorg (1980)

A

“the expected ability (of care) to achieve the highest possible net benefit according to the valuations of indiviuals and society” (value/waarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Institute of medicine definitie van zorg

A

“the degree to which health service for individuals and populations increase the likelihood of desired health outcomes and are consistent with current professional knowledge” (gezondheid en inzetten van best denkbare kennis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

campbell et al definitie van zorg

A

“whether individuals can access the health structure and processes of care which they need and whether the care received is effective”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

6 pijlers kwaliteit van zorg

A
  1. effective = matching science to care, avoiding overuse
  2. efficient = avoid waisting
  3. timely = avoid delays
  4. safe = not harming people, reducing hazards and risks
  5. patient centred = involving patients and giving them power, putting patients in the centre
  6. equitable = life expectancy linked to postal code
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

belangrijke kwaliteitsdenker bedrijfsleven

A
  • Edwards Deming
  • Joseph Juran
  • James Reason *
  • Michael Porter *
  • hebben ook een vertaalslag gemaakt naar de gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijke kwaliteitsdenkers gezondheidszorg

A
  • Avedis Donabedian
  • David Sackett
  • Richard Grol
  • Donald Berwick
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Edward Deming

A
  • Actief: 1940-1993
  • Verbetering van producten door verminderen van variabiliteit
  • Statistische procescontrole
  • TQM
  • Plan-Do-Study-Act
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Joseph Juran

A

• Actief: 1950-1990
• Populair in Japan
• Heeft principes vn TQM verder uitgewerkt
• Juran Trilogy van quality management processes:
o Quality planning
o Quality control
o Quality improvement
• Control versus breakthrough
• Language of money and language of things

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

James Reason

A
  • Actief: 1990-2000
  • Hoe ontstaan fouten en ongelukken
  • Swiss cheese model –> heeft dit model toegepast op de gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Swiss cheese model

A

= beschrijft het ontstaan van ongelukken als het gevolg van een serie gebeurtenissen die plaatsvinden in een bepaalde volgorde en op een bepaalde manier.

Risico’s op schade van patiënten moet worden voorkomen en dat doe je door verdediging linies aan te brengen (maar daar zitten natuurlijk zwakke schakels; gaten in de kaas.)
–> Onderscheid tussen actief falen en latent falen/onderliggende oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Michael Porter

A
  • Actief: 1995-heden
  • Value chain model
  • Heeft model zelf doorontwikkeld voor de gezondheidszorg: value based Healthcare
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet porter ‘waarde’?

A

Porter ziet waarde als ‘health uitkomst per dollar spend’ –> uitkomst = zowel klinische uitkomsten als door patiënt gerapporteerde uitkomsten (zoals vermoeidheid door de aandoening en behandeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Avedis Donabedian

A

• Actief: 1965-1990
• Wetenschapper en dichter
• Begripsontwikkeling van kwaliteit
• Indeling in
o Technische kwaliteit, interpersoonlijke kwaliteit (relationele kwaliteit)
o Kwaliteit van voorzieningen (healing environment)
o Kwaliteit door bij te dragen aan eigen gezondheid (zowel van patiënt als familie –> zelfmanagement)
o Kwaliteit door gelijke toegang tot zorg

Zorg mag niet disproportioneel veel kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

3 dimensies van kwaliteit

A
  • structuur
  • proces
  • uitkomst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

structuur

A
  • aanwezige ‘resources’
  • aantal OK’s
  • aantal specialisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

proces

A
  • aantal + soort verrichte handelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uitkomst

A
  • effecten op gezondheid van de patiënt (PROMPS= patient reported outcome measures)
  • kwaliteit van leven
  • ervaringen en satisfactie (PREMS = patient reported experience measures –> ervaringen in het ontvangen van zorg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Donald Berwick

A
  • ACTIEF: 1990-2005
  • Kinderarts
  • Liet zich inspireren door TQM
  • Improvement science
  • Bad apple Theory vs continuous improvement theory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bad apple theory vs continious improvement

A

Bad Apple = inspectie van kwaliteit, zoeken van deficientie/fout, fout kunnen terug leiden naar wie die heeft gemaakt

Kwaliteitsverbetering = open cultuur, waarin mensen fouten KUNNEN maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Trends eerste tot derde tijdperk

A

Eerste Tijdperk = professionele dominantie (vertrouwen, zelfregulatie, autonomie)

Tweede tijdperk = verantwoording en marktdenken (wantrouwen, publieke verantwoording, meten, financiële prikkels)

Derde Tijdperk = moraliteit (dit tijdperk moet nog aanbreken; ethisch verantwoord gebruik van de elementen uit tijdperk 1 en 2) = minder verplicht registreren en meten, meer aandacht voor verbeteren kwaliteit dan maximaliseren omzet, meer afstemming met patiënt en familie, minder hebzucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

David Sackett

A
  • Actief: 1990-2015
  • Arts en epidemioloog
  • Grondleggen ‘evidence based medicine’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

evidence based medicine

A

= de integratie van evidentie uit wetenschappelijk onderzoek, klinische expertise en patiëntvoorkeuren in de behandelbeslissingen van zorgverlener en patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Richard Grol

A

• Actief: 1985-heden
• Psycholoog
• Auteur “implementatie”- handboek
• Implementatieonderzoek in Nederland op de kaart
o Effecten van implementatiestrategie (niet 1 maar meerdere gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Implementatie handboek Richard Grol

A

o Innovatie in de zorg vindt niet vanzelf zijn weg naar de praktijk
o Richtlijnen moeten systematisch geïmplementeerd worden en de effecten van implementatie moeten worden geëvalueerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Authority based medicine tot jaren 80

A
  • veel variatie in behandeling en uitkomsten (leiden verschillende behandelingen tot dezelfde of verschillende uitkomsten bij patiënten met dezelfde karakteristieken)
  • niet systematisch maar gebaseerd op ervaringen
  • traditionele training op basis van ‘common sense’
  • nadruk op autoriteit en (individuele) autonomie
  • zorg mag niet disproportioneel veel kosten
30
Q

Evidence based medicine vanaf jaren 90

A
  • individuele ervaringen en intuïtie kunnen misleidend zijn
  • minder nadruk op autoriteit/individuele autonomie
  • systematisch verzamelen van gegevens die reproduceerbaar en unbiased zijn om het effecten van (nieuwe) behandelingen en diagnostiek in kaart te brengen
  • nieuwe vaardigheden (methodologische kennis om de literatuur goed te kunnen doorzoeken en interpreteren)
31
Q

traditionele vaardigheden blijven noodzakelijk

A
  • behoefte van de patiënt

- werking begrijpen

32
Q

Integreren klinische expertise en extern wetenschappelijk bewijs

A
  1. ontwikkel een gerichte klinische vraag (bijv. hoe kan ik de patiënt met borstkanker het beste helpen)
  2. zoek naar bewijs
  3. beoordeel het bewijs
  4. pas het bewijs toe op de patiënt
  5. evalueer de prestatie
33
Q

misverstanden EBM

A
  • negeren klinische ervaring en intuïtie
  • negeren standaardaspecten van klinische training, zoals het lichamelijk onderzoek
  • begrijpen van basisonderzoeken speelt geen rol
  • kookboek geneeskunde (‘cookbook medicine’)
  • EBM richt zich alleen op resultaten van RCT’s
34
Q

Real- evidence based medicine

A
  • evidence based = wetenschappelijk bewijs uit de literatuur
  • practise based = praktijk ervaring van de arts speelt een rol op de behandelvoorkeuren
  • demand based = behandelkeuze gebaseerd op de voorkeuren van de patiënten
35
Q

effectieve zorg betekenis

A

= zorg die wordt gegeven aan patiënten die hier baat bij hebben.
–> om te kijken of een patiënt baat heeft bij de zorg, kijken we naar de uitkomst van de zorg en het moet ‘science matchen’; het moet dus gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek

36
Q

vaststellen van effectiviteit

A
  • wat is de beoogde uitkomst?
  • hoe meten we de beoogde uitkomst?
    • -> welke uitkomstmaat
    • -> welk instrument
37
Q

Type uitkomstmaten

A
  • harde uitkomstmaat (finale uitkomstmaat)
  • surrogaat uitkomstmaat (intermediaire uitkomstmaat)
  • patiëntgeoriënteerde uitkomstmaten
  • samengestelde uitkomstmaten
38
Q

harde/finale uitkomstmaat

A

= direct gevolg van ziekte (morbiditeit = heeft de patiënt de ziekte; mortaliteit = leeft de patiënt nog). Eenvoudig vast te stellen, belangrijkste uitkomstmaten, makkelijk te meten en geen discussie over mogelijk

39
Q

surrogaat/intermediaire uitkomstmaat

A

= eenvoudig te meten klinische uitkomst zoals bloeddruk of lab uitslag
- niet de uitkomst waar we eigenlijk in geïnteresseerd zijn (harde uitkomstmaat)

Meestal niet de directe maat voor een klinisch effect.
–> denk bijv. aan een geneesmiddel tegen hoge bloeddruk. Je meet dan de hoge bloeddruk, maar iemand heeft daar geen last van. Pas als de hoge bloeddruk langer standhoudt krijg je last van ziekten. Het is dus belangrijk dat de surrogaatuitkomst een sterke relatie heeft met harde uitkomsten.

40
Q

patiënt georiënteerde uitkomstmaten

A

= richten zich op het beperken van de symptomen en het verminderen van de ziekte last, zoals kwaliteit van leven

41
Q

samengestelde uitkomstmaten

A

= combinatie van meerdere uitkomsten (bv. patiëntgeoriënteerde en surrogaat)

  • wordt toegepast als meerdere uitkomsten van belang zijn, of als 2 eindpunten in klinisch opzicht met elkaar verbonden zijn
  • worden ook gebruikt om de steekproefgrootte van de steekproef te reduceren, bv. indien bepaalde uitkomsten weinig voorkomen
42
Q

keuze van uitkomstmaat wordt bepaald door

A
  • duur
  • benodigd aantal patiënten
  • kosten van een onderzoek

(validiteit - hoog; betrouwbaarheid - hoog; duur van de studie - kan lang duren als je harde uitkomsten wil krijgen; kosten van de studie - kunnen heel erg oplopen naarmate de duur van de studie langer is)

–> daarom is het gebruiken van een surrogaat uitkomst soms handiger

43
Q

Beoordelen effectiviteit behandeling ESMO

A

ESMO beoordeelt effectiviteit van behandeling aan een raamwerk. Binnen dit raamwerk maken zij een onderscheidt tussen het doel van de behandeling:

  • curatief: patiënt geneest van ziekte (A,B is effectief)
  • non-curatief: palliatief, kankers waarvan je niet wordt genezen (4,5 is effectief)
44
Q

Campbell (2000) over kwaliteit van zorg

A

is het gericht op de individuele patiënt of de populatie:

individuele patiënt

  • toegang tot zorg
  • toegang tot effectieve zorg

populatie

  • bilijkheid (equity)
  • efficiënte zorg
45
Q

wat is effectieve zorg?

A
  • zorg waar je beter van wordt - wat is beter?
  • zorg die je nodig hebt - wat is nodig
  • zorg die goed voor je is - wat is goed voor je
46
Q

geneesmiddelen worden beoordeelt op

A
  • quality
  • efficacy
  • safety
47
Q

Procedure geneesmiddelen

A

Internationaal: Centrale Procedure EMA (mag je in heel europa op de markt)

Nationaal: Nationale Procedure CBG

48
Q

Dossier indienen CBG

A
  1. administratieve gegevens
  2. productieproces en kwaliteit
  3. kenmerken medicijn
  4. laboratorium testen
  5. testen proefpersonen

CBG beoordeelt dit, kijkt of de bijwerkingen opwegen tegen de baten (bij een preventie medicijn mag dit dus niks zijn, terwijl bij een dodelijke ziekte veel meer bijwerkingen mogen zijn)

49
Q

Werkveld voorbeeld IGJ

A
  • curatieve zorg
  • fabrikanten en handelaren
  • volksgezondheid
  • maatschappelijke zorg
  • 1e lijns- en solistische zorgverleners
50
Q

Hoe werkt het toezicht? 4 fase

A
  1. setting: waar zijn we? welke actoren en risicos zijn er?
  2. data: hoe blijven we geïnformeerd? wat is de data over de risico’s?
  3. duiding: wat betekent de data? welke data is relevant voor IGJ
  4. interventie: hoe creëert de IGJ beweging op het veld waar we toezicht over houden?
51
Q

Missie IGJ

A

= bewaken en bevorderen van de veiligheid en kwaliteit van zorg dmv toezicht, handhaving en opsporing

52
Q

4 theorieën over veiligheid

A
  • schuld denken
  • normal accident theory
  • high reliability theory
  • systeemdenken
53
Q

schuld denken

A

individu is verantwoordelijk, ongewenste uitkomsten zijn het gevolg van individu (zelfs als het systeem eromheen perfect is, kan menselijk gedrag nog steeds leiden tot onveiligheid

54
Q

normal accident theory

A

systeem is verantwoordelijk voor de veiligheid, ongewenste uitkomsten zijn het gevolg van individueel gedrag (veel risico’s kunnen worden vermeden door strakke centrale aansturing)

55
Q

systeemdenken

A

mensen maken altijd fouten dus het systeem waarin mensen fouten maken, moet zo ontworpen zijn dat deze fouten niet tot schade leiden

56
Q

high reliability theory

A

individu is verantwoordelijk voor de veiligheid. Ongewenste uitkomsten zijn gevolg van het systeem (er zullen altijd fouten gemaakt worden, dus je kunt hier het beste een werkomgeving creëren waarin dit mag en er open over gesproken kan worden)

57
Q

Waarom is patiëntveiligheid zo ingewikkeld?

A
  • zichtbaarheid
  • ambiguïteit
  • variëteit
  • autonomie
58
Q

zichtbaarheid van de onveiligheid

A

= veiligheid en onveiligheid is in de meeste sectoren erg zichtbaar. In de zorg is dit niet het geval.

bijv. op het plaatje (in de pp) zie je iemand aan de nierdialyse. Je ziet niet of dit gevolg is van onveiligheid (bijvoorbeeld toedienen van verkeerde medicijnen), of dat deze man een erfelijke ziekte heeft. Je ziet niet dat het onveilig is, omdat wij het normaal vinden dat mensen schade hebben.

59
Q

ambiguïteit

A

= het is niet altijd duidelijk of onveiligheid ook gevolgen heeft gehad, of dat de gevolgen die je ziet, ook écht gevolgen zijn geweest van onveiligheid

vb. Kindjes kreeg adrenaline ipv heparine, waardoor het kindje een hartaanval kreeg. 3 dagen later is het kindje overleden. Heeft de fout (adrenaline toedienen), daar wel iets mee te maken?

–> op basis van fragmentarische informatie trekken wij conclusies. Je weet niet precies wat de oorzaak is van waarom mensen fouten maken. Komt dat door het systeem of de individu

vb. Als de verpleegkundige dus de hele dag heparine leest, kunnen haar ogen haar voor de gek houden en op het potje van adrenaline hetzelfde lezen. Ligt dit dus aan de verpleegkundige, dat ze dit verkeerd leest, of lijken de woorden te gewoon teveel op elkaar (het systeem)

60
Q

Variëteit

A

= alles wat in en om het ziekenhuis is, heeft met patiëntveiligheid te maken. Van de medicatie tot apparatuur, tot de tegels op de vloer en de temperatuur van het water

61
Q

Autonomie

A

= als je dan uit hebt gevonden waar je aan gaat werken, krijg je vervolgens te maken met hoog opgeleide autonome professionals. ‘Ga mij niet vertellen hoe ik mijn werk moet doen.’ Autonomie op zichzelf is prima, maar het heeft wel een aantal bijwerkingen, bijv het ‘non interventie principe’

62
Q

non-interventie principe

A

= als jij mij niet aanspreekt op mijn werk, dan spreek ik jou niet aan op mijn werk (mensen vinden het lastig om op een waardevrije toon het gesprek aan te gaan over iemands werk)

63
Q

Waarom is patiëntveiligheid zo ingewikkeld? samenvatting

A
  • onveiligheid is slecht zichtbaar
  • de oorzaken zijn vaak onduidelijk
  • onveiligheid is bijna overal
  • verbetering hangt af van autonome professionals
64
Q

Ontwikkelingen afgelopen 15 jaar

A
  • Erkenning van patiëntveiligheid als probleem
  • Landelijk veiligheidsprogramma
  • Leren van calamiteiten
  • Explicietere richtlijnen
  • Meer focus op non-technical skills (bv. Hoe communiceer je, time-out procedure)
  • Meer focus op samenwerken (bv. overdracht)
  • Verschuiving van autonomie van individu naar groep
65
Q

3 fasen van veiligheid

A

= als je kijkt naar ontwikkeling van veiligheid door de tijd, dan zie je 3 fasen van veiligheid ontwikkeling

 1. Technology and standards = door technologie en meer kennis komt er meer veiligheid
2. HSE management system = als fase 1 afvlakt heb je management systemen nodig om met de technologie om te gaan
3. Improved culture = als fase 2 afvlakt, moet je kijken naar gedrag en cultuur
66
Q

Safety-1 versus Safety-2

A

achtergrond:
- er was ongemak met het focussen op wat fout gaat (onvoldoende kansen om te leren, leren gebaseerd op aannames)

Safety 1 - leren van wat er fout gaat (tabel van veiligheidsdenken past dus het beste bij Safety-1)
Safety 2 - leren van wat er goed gaat

67
Q

Rol van patiënt

A
  • veel drempels om patiënten te betrekken bij patiëntveiligheid
68
Q

Leren versus Straffen

A

= waar ligt de lijn tussen een ‘eerlijke fout’ en verwijtbaar gedrag? en wie trekt die lijn? –> just culture

69
Q

Just culture

A
  • iedereen maakt fouten
  • beoordeel mensen op hun gedrag, niet op de uitkomst van dat gedrag
Voorbeeldgedrag --> belonen
Menselijke fout --> opvangen
Risicovol gedrag --> coachen
Roekeloos gedrag --> straffen
Ongeacht van de uitkomst
70
Q

Complexiteit van het begrip ‘calamiteit’

A

= een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid (Wkkgz in wettenbundel)

Over deze punten kun je allemaal discussies hebben. Wat vinden we niet-beoogd en onverwacht? Wat heeft betrekking op? Kwaliteit van zorg is nu anders dan wellicht over 10 jaar. Ernstig schadelijke gevolgen vinden wij hier misschien anders dan in een ander land.