AVV blok 2 Flashcards

1
Q

ontwerpen van kwalitatief onderzoek bestaat uit…

A
  • doelstelling
  • vraagstelling
  • theoretisch kader
  • onderzoeksopzet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de doelstelling

A
  • verkennen van onderzoeksveld waar nog weinig over bekend is
  • beschrijven van emoties, perspectieven en sociale relaties
  • begrijpen van menselijk handelen in een bepaalde context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de doelstelling heeft als doel om…

A

kennis te verwerven, theorie te bouwen of verandering te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk perspectief staat centraal in kwalitatief onderzoek?

A

het perspectief van de respondent

  • -> de manier waarop zij betekenis geven aan de wereld
  • -> de werkelijkheid die door hun handelen ontstaat
  • -> een fenomeen bestuderen in een natuurlijke context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de vraagstelling…

A
  • hoe..
  • wat…
  • waarom…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zien kwalitatieve onderzoeksvragen er meestal uit?

A

kwalitatieve onderzoeksvragen zijn meestal open, explorerend en holistisch (vanuit verschillende perspectieven bekijkend). tegelijkertijd zijn ze meestal gericht op processen, ervaringen, strategieën en gevoelens

–> balans hiertussen (open en gericht) is vaak lastig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is theorie

A

een samenhang van concepten en uitspraken over de manier waarop deze concepten zich tot elkaar verhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is concept

A

een zelfstandig naamwoord of werkwoord dat staat voor een bredere categorie of fenomeen bijv. stigma, sociale steun, macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke 2 vraagstukken hebben betrekking op de rol en plaats van theoretische concepten?

A
  • inductief vs. deductief

- emic vs. etic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn sensitizing concepts (foreshadowed problems)?

A

sensitizing concepts geven richting aan het kwalitatieve onderzoek en maken de onderzoeker gevoelig voor bepaalde concepten die bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag een rol kunnen spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

etic

A

begrippen uit de institutionele theorie over de relaties tussen de regels en het behouden van de strategische posities (perspectief vanuit de onderzoeken –> wetenschappelijk perspectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

emic

A

de manier waarop de (bijv.) huisarts naar het project kijkt en deze in haar eigen woorden omschrijft (perspectief vanuit de respondent, in hun eigen beleving en ‘taal’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 3 vormen van data verzamelen komen vaak terug in kwalitatief onderzoek?

A

1- interview
2- observatie
3- documentenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vrij/ open interview

A
  • geen vaste vragen of thema’s –> conversatie

- weinig sturing: vrijheid voor verhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

semigestructureerd interview

A
  • voorgevormde thema’s: topiclijst

- inhoudelijke flexibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gestandaardiseerd/ gestructureerd interview

A
  • vragen vooraf strak geformuleerd: interview guide/vragenlijst
  • meer informatie in minder tijd; ‘feiten’ vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wie interview je?

A
  • random of doelbewust (theoretisch) selecteren
  • sneeuwbal methode
  • deviant cases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sneeuwbal methode

A

Werven van nieuwe te interviewen
personen via de contacten van degenen
die je al hebt geïnterviewd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

etnografisch onderzoek

A

onderzoek om sociaal gedrag te bestuderen en de vraag te beantwoorden hoe mensen betekenis geven aan gedrag. Alle aspecten van de onderzoekssituatie moeten worden meegenomen -> ouders die meeluisteren, muziek die aanstaat, politieke invloed, machtsverhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

empirisch -interpretatie

A

interpretatie binnen verschillende contexten

  • participerende observatie –> deelnemen aan de onderzoekspopulatie in hun dagelijks leven
  • zelf het belangrijkste onderzoeksinstrument
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is een exploratief onderzoek?

A

heeft als doel inzicht te verwerven in groepen of verschijnselen waarvan weinig tot niets bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

probleemstelling etnografisch ond.

A

algemene vraagstellingen -> operationaliseren (= concreet waarneembaar maken van begrippen in de vraagstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

data-analyse

A
  • cyclisch proces (iteratief = herhalend)
  • concrete vragen worden tijdens het onderzoek geherformuleerd
  • theorie en empirie wisselen elkaar af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beleidsvoorbereidend

A

voorbereiden en evalueren van beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

theoretisch raamwerk etnografisch onderzoek

A
  • Etnografische onderzoekers streven naar een begrip van anderen van binnenuit.
  • Ze gaan op zoek naar achtergronden van de betekenissen die mensen zelf geven aan hun gedrag.
  • Het is van belang dat je als onderzoeker kennis hebt van eerder ontwikkelde theorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

verschil etnografisch en empirisch analytisch onderzoek

A

etno:
- start met probleemstelling
- neem kennis van eerder theoretische inzichten, maar probeert verder te komen op basis van specifieke empirische waarnemingen tot meer algemene theoretische uitspraken (inductief)
- uitdaging goed voor te bereiden maar ook open staan voor nieuwe bevindingen en inzichten

emp-analy:

  • start met probleemstelling
  • gebruikt theorieën om uitspraken te deduceren
  • toetsen van hypothese (deductief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

empirisch -interpretatie

A

interpretatie binnen verschillende contexten

  • participerende observatie –> deelnemen aan de onderzoekspopulatie in hun dagelijks leven
  • zelf het belangrijkste onderzoeksinstrument
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

etnografisch onderzoek wordt gekenmerkt door

A
  • flexibiliteit
  • openheid
  • -> onderzoeksplan en voorbereiding zijn van belang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

probleemstelling etnografisch ond.

A

algemene vraagstellingen -> operationaliseren (= concreet waarneembaar maken van begrippen in de vraagstelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

grounded theory

A

de ontwikkeling van theorieën door het systematisch verzamelen en analyseren van kwalitatieve gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

a-priori benadering

A

(ookwel etic benadering)

  • vertrekt vanuit een initiële lijst met codes
  • interviewer stelt vooraf vanuit conceptueel kader codes op die hij denkt terug te vinden in het interview
  • codelijst is niet definitief
  • wordt vrijwel nooit gebruikt in kwalitatief onderzoek omdat het uitgaat van deductie –> kwantitatief onderzoek maakt hier wel veel gebruik van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

inductieve benadering

A

(ookwel emic benadering)

  • alles moet uit data opborrelen (inductief)
  • je hebt nog geen idee welke concepten terug zullen komen
  • geen vooraf geconstrueerd schema gebruiken
  • kan wel gebruik worden gemaakt van ‘coding families’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

coding families

A

(Glaser) thema’s van theoretische elementen die de onderzoeker attent kunnen maken op bepaalde thema’s die in de data naar voren kunnen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de tussenpositie (benadering van coderen)

A
  • dicht tegen inductieve benadering
  • maakt gebruik van een richtinggevend codeer schema
  • geeft niet aan welke codes gevonden zullen worden maar classificatie van waarin de codes terecht kunnen komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

3 valkuilen bij het opstellen van een onderzoeksvraag

A

1- simplistische inductivistische onderzoeksvraag
2- de omnivoor vraag
3- de theoretische onderzoeksvraag

36
Q

de simplistische inductivistische onderzoeksvraag

A

een te vage onderzoeksvraag, te open geformuleerd. Alles lijkt van belang

37
Q

de 3 ontsnappingsroutes van de simplistische inductivistische onderzoeksvraag

A

1- contextualiseer je onderzoek (= historische achtergrond van je onderzoeksvraag blootleggen)
2- gebruik eerder onderzoek (= evident steunen op de ervaringen en resultaten van anderen om zelf aan het onderzoek te beginnen
3- introduceer een 3e variabele (= een nieuw perspectief in je onderzoek invoeren –> onverwachte wending in je onderzoeksvraag)

38
Q

de omnivoor vraag

A
  • onderzoeksvraag wordt te ruim opgevat
  • wil te veel betrekken en er worden dus zo veel mogelijk elementen in 1 vraag betrokken
  • onderwerp is dus te breed afgebakend
39
Q

de theoretische onderzoeksvraag

A

vragen die gericht zijn op het construeren van een alomvattende theorie zonder gericht te zijn op het beantwoorden van een empirische vraag

40
Q

beperkingen van je onderzoek zullen te maken hebben met..

A
  • onderzoekbaarheid van een onderzoeksvraag = de mate waarin het kan en mag leiden tot een onderzoek (ethiek aspect, is het wel empirisch onderzoek)
  • haalbaarheid –> heeft 3 criteria
    1- tijd (tijd die het onderzoek gaat kosten)
    2- geld (budgettair plan opstellen van de kosten)
    3- bereikbaarheid en bereidbaarheid van onderzoeksobjecten (zijn de respondenten bereikbaar en bereid om in je onderzoek te participeren –> moeten overtuigd zijn)
41
Q

proces van literatuuronderzoek kan worden ontleed in 2 elementen

A

1- receptief (= onderzoeksvraag verder theoretisch uitdiepen met behulp van kennis die in de literatuur staat)

2- creatief (= de onderzoeker situeert zijn onderzoeksvraag in stand van de literatuur -> kritisch over literatuur en kijkt waar het nog mogelijk aangevuld kan worden

42
Q

kenmerken kwalitatief onderzoek

A
  • direct waarneembaar in de natuurlijke situatie
  • de onderzoeker in nadrukkelijk aanwezig bij de dataverzameling
  • de inductieve werkwijze prevaleert, de bredere informatie verzameld in het veld vormt de theorie
  • perspectief van de respondenten staat centraal
  • holistische of contextuele benadering
  • onderzoeksresultaten vaak in verhalende vorm
43
Q

paradigmatische benadering

A

onder te verdelen in

  • empirisch- analytisch en positivistisch
  • hermeneutisch -interpretatieve benadering
  • maatschappelijk kritische benadering
44
Q

pragmatische benadering

A

ontbreken van een theorie en een expliciete binding met een stroming of benadering

45
Q

empirisch-analytisch en positivistisch

A
  • waarbij de werkelijkheid objectief kenbaar,
  • systematisch georganiseerd,
  • verifieerbaar en
  • voorspelbaar wordt
    geacht.
46
Q

hermeneutisch- interpretatieve benadering –> verstehen

A

verzet tegen empirisch analytische benadering
omdat de sociale werkelijkheid niet zo objectief kenbaar, systematisch en voorspelbaar geacht werd.

men wilde meer erkenning voor de subjectieve beleving van de werkelijkheid en wilde die werkelijkheid begrijpen vanuit degene die deze ondergaat

47
Q

maatschappelijk kritische benadering

A
  • vertonen gelijkenissen met de interpretatieve benadering maar voegen hier een politieke dimensie aan toe
  • politieke dimensie in de zin van maatschappelijk ideaal
48
Q

constructivisme

A

wetenschapsopvatting die uitgaat van het gegeven dat er meerdere interpretaties van de werkelijkheid naast elkaar bestaan

werkelijkheid wordt actief geconstrueerd

49
Q

verschillende methodes voor kwalitatief onderzoek

A
  • participerende observaties
  • kwalitatief interviewen
  • documenten verzamelen (brieven, dagboeken, kranten, rapporten)
  • visueel materiaal verzamelen (video’s, foto’s)
  • geluidsopnames verzamelen (radio, gesprekken, banden)
50
Q

2 typen veldnotities

A
  • snelle aantekeningen als geheugensteuntje (vormt leidraad om later uit te werken)
  • beschrijvende veldnotities: uitgewerkte verslag van de observaties die je in korte aantekeningen had neergelegd –> zsm opschrijven
51
Q

de onderzoeksvraag in kwalitatief onderzoek

A
  • open vraag die de leidraad voor het onderzoek is
  • aan het eind van het onderzoek pas mogelijk om tot een meer definitieve vorm van de vraagstelling te komen
  • hoe of wat vraagstelling
52
Q

doelstelling in kwalitatief onderzoek

A

wat er is het onderzoek beoogd wordt –> kan breder gaan dan alleen de vraagstelling

  • kennis verwerven
  • theorievorming
  • informatie doel = informeren van mensen (bijv informeren over consequenties van een aandoening)
  • praktijkdoel = ondersteunen van mensen bij hun keuze
  • handeling georiënteerd = beïnvloeden van een proces (bijv. reorganiseren van een organisatie)
53
Q

purposive sampling (doelbewust)

A

doelgericht zoeken naar participanten

tegenovergestelde van random sampling –> onderzoeker stelt bij purposive sampling criteria op waar de participanten aan moeten voldoen

54
Q

going native

A

de onderzoeker gaat zich te veel identificeren met de onderzochte groep
–> er moet ten alle tijden een duidelijke afstand bewaar blijven tussen de participanten en de onderzoeker

55
Q

probleemstelling bevat….

A

bevat zowel receptief als creatief werk

receptief is hier: het schrijven van een conceptueel kader (verder uitschrijven van de begrippen uit de onderzoeksvraag)
creatief is hier: literatuur zegt hier niks over dus ja baluhhh

56
Q

bracketing of epoche

A

hierbij wordt verwacht dat alles wat hij tijdens zijn literatuuronderzoek heeft gelezen en opgestoken in zijn hoofd ‘opzijzet’. De procedure van bracketing gaat op in 3 fasen;
1- abstracte formulering
2- de uitvoering van bracketing
3- re-integratie

57
Q

fase 1 - abstracte formulering

A

-onderzoeker moet 2 duidelijke standpunten innemen
1- vanuit welk paradigma vertrekt de onderzoeker in zijn kijk naar de werkelijkheid?
2- welke theoretische achtergrond gaat hij gebruiken voor de studie

58
Q

fase 2 - de uitvoering van bracketing

A

5 fundamentele elementen aanraken:

1- fundamentele focus van bracketing (= focussen op alles buiten de haken of juist alles binnen de haken)

2- vooroordelen (h)erkennen en opzijzetten en de kern van het studieobject helder krijgen (hierbij gaat het om ideeën, persoonlijke geschiedenis, opleiding, waarden onderzoeker)

3- externe (fenomologische) vooronderstellingen (= ideeën en vooronderstellingen die rond het studieobject geweven zijn (zijn geschieden en waarden)

4- tijdsstructuur ( = onderzoeker moet aangeven in welke fase van zijn onderzoek hij startte met bracketing en wnr hij eindigde)

5- het plaatsen van de haakjes (= bepalen van de grenzen van de bracketing)

59
Q

fase 3- re-integratie

A

De laatste fase voegt de uitgezuiverde gegevens (de gegevens die je dus hebt weggelaten) opnieuw in, in het onderzoek. Dit gaat gepaard met een analyse en reflectie op de plaats en van deze gegevens in het hele onderzoek

60
Q

voordelen en nadelen bracketing

A

voordeel: focust niet alleen op fase van probleemstelling maar gehele onderzoek
nadeel: te theoretisch en abstract

61
Q

literatuuroverzicht

A

geeft een overzicht van de belangrijkste theoretische ontwikkelingen en empirische bevindingen op het onderzoeksdomein waarop je onderzoeksvraag betrekking heeft. (kan beperkend of uitgebreid zijn, bij aanvang of tijden uitvoeren van analyse)

62
Q

essentie literatuuroverzicht

A

de bestaande wetenschappelijke kennis op het domein invetariseren

63
Q

online bronnen

A
  1. Elektronische informatie van de bibliotheek
  2. Elektronische informatie van onderzoekscentra en -instituten
  3. Google en google scholar
  4. Wikipedia en digital universe
64
Q

offline bronnen

A

1- papieren info in bieb

2- deskundigen en gespecialiseerde instellingen

65
Q

cyclisch interactief

A

wisselwerking tussen onderzoeksvragen stellen, data verzamelen, analyseren, dataverzamelingsmethoden en onderzoeksvraag aanpassen

66
Q

typen vragen voor kwalitatief interview

A
  • Gedrag of ervaring
  • Mening of overtuiging
  • Gevoelens
  • Kennis
  • Zintuiglijk
  • Achtergrond of demografisch

volgorde varieert uiteraard

67
Q

whyte’s directiviteitenschaal voor het analyseren van interviewtechniek

A

1- Bemoedigende geluiden maken
2- Nadenken over opmerkingen van de informant
3- Onderzoek naar de laatste opmerking van de informant
4- Een idee onderzoeken voorafgaand aan de laatste opmerking van de informant
5 -Een idee onderzoeken dat eerder in het interview werd geuit
6- Introductie van een nieuw onderwerp

(1 = minst direct, 6 = meeste direct)

68
Q

controle houden over de interviews

A
  • weten wat je wilt weten
  • de juiste vragen stellen om de informatie te krijgen die je nodig hebt
  • passende non-verbale en verbale feedback geven
69
Q

veel voorkomende valkuilen bij interviewen

A
  • Onderbrekingen van buitenaf (telefoon enz.)
  • Concurrerende afleidingen (kinderen, enz.)
  • Podiumangst voor interviewer of geïnterviewde
  • De geïnterviewde gênante of lastige vragen stellen
  • Springen van het ene onderwerp naar het andere
  • Lesgeven (bijvoorbeeld medisch advies geven aan de geïnterviewde)
  • Counseling (bijvoorbeeld reacties te vroeg samenvatten)
  • Het eigen perspectief presenteren, waardoor het interview mogelijk vertekend kan worden
  • Oppervlakkige interviews
  • Het ontvangen van geheime informatie (bijvoorbeeld zelfmoordbedreigingen)
  • Vertalers (bijvoorbeeld onnauwkeurigheid)
70
Q

waarom wil je cyclisch interactief werken?

A

omdat je als onderzoeker wilt leren van het veld

71
Q

maken van veldnotities bij participerende observaties is erg belangrijk (etnografisch onderzoek)

A
  • taalgebruik participanten moet herkenbaar zijn
  • Gesprekken woord voor woord noteren
  • Beschrijvingen concreet mogelijk en gedetailleerd
  • Maak tijdens de observatie scratch notes of joitting, dit zijn korte aantekeningen die je later
    verder uitwerkt.
72
Q

3 vormen van waarnemingen in etnografisch onderzoek

A
  • participerende observatie
  • houden van vraaggesprekken (interviews)
  • documentenanalyse
73
Q

validiteit

A

je kunt aantonen dat je je voorgestelde vraagstuk ook daadwerkelijk hebt onderzocht

–> hangt nauw samen met de wijze waarop je als onderzoeker de belangrijkste theoretische concepten hebt geoperationaliseerd

74
Q

interne validiteit

A

logica van de argumentatie binnen het onderzoek –>kloppen de verbanden die je legt

75
Q

externe validiteit

A

zijn de onderzoeksresultaten van toepassing op andere vergelijkbare onderzoeken

76
Q

methodische verantwoording

A

bijhouden wat je gedurende je onderzoek doet, andere onderzoekers moeten op dezelfde wijze jouw onderzoek kunnen uitvoeren

77
Q

betrouwbaarheid

A

je wilt voorkomen dat je waarnemingen worden beïnvloed door toevallige of niet-systematische fouten. Herhaald interviewen kan de betrouwbaarheid verhogen

–> je mag stoppen met dataverzameling als je uit de analyse van de nieuw geselecteerde gevallen geen nieuwe informatie krijgt

78
Q

analyseren van data (kwalitatief onderzoek)

A

Analyseren betekent dat je de data uiteenrafelt en terugbrengt op een nieuwe manier (coderen), waardoor je jouw interpretatie van de data goed en helder kunt overbrengen (rapporteren).

79
Q

code

A
  • een trefwoord
  • een label
  • woorden, cijfers of samenvattende (korte zinnen) met als doel om dat stuk tekst een samenvattend of essentie-dekkend label toe te kennen
80
Q

open coderen (verkennen)

A

het opdelen van tekstfragmenten in kleinere gehelen en het toekennen van een code aan elk fragment

81
Q

axiaal coderen (categoriseren)

A

het samenvoegen van verschillende codes onder een gemeenschappelijke noemer/concept

82
Q

selectief coderen (verbinden)

A

het verbinden van concepten met elkaar om de relaties tussen deze concepten in kaart te brengen en theorie te vormen

83
Q

doel van coderen

A
  • herkennen van overeenkomsten en verschillen
  • herkennen van patronen in hun context
  • het beantwoorden van de onderzoeksvraag
84
Q

rol van citaten

A
  • Je brengt het perspectief van die respondent weer terug in jouw analyse (die staat immers vaak centraal in kwalitatief onderzoek);
  • Je onderbouwt jouw analyse met data uit het veld.
85
Q

rapporteren

A
  • Probeer na te denken over de verschillende stappen die je moet nemen om je hoofdvraag te introduceren en beantwoorden
  • Knip je argumentatielijn op in deelthema’s en bespreek deze achtereenvolgens
  • Zorg er voor dat je op strategische plekken verbindingen maakt tussen de deelthema’s
  • Licht verassende en/of nieuwe inzichten uit
  • Beantwoord de hoofdvraag o.b.v. van de gekozen argumentatielijn