Management Accounting Control (MAC) Flashcards

1
Q

management control

A

= deelaspect van management gericht op het vergroten van de kans dat managers van een organisatie doelgericht gedrag vertonen, waarmee de kans wordt vergroot dat de organisatie haar doelen zal halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Management accouting

A

het ‘produceren van management informatie (zoals, budgetten, kostprijzen of kengetallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Management accounting als informatiesysteem

A
  • formele en informele informatie

- financieel en niet-financieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Management accounting als onderdeel van het management control systeem

A
  • zoekt doelcongruentie tussen eigenaren en medewerkers

- medewerkers niet van nature geneigd tot doelcongruentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cybernetische regelkring

A

= er is een bepaald doel. Er zit een controller tussen en daaronder is een proces met input en output. Meten aanpassen, opnieuw meten en weer aanpassen tot het doel is bereikt (doel moet SMART zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In ‘control’ zijn

A

= de situatie waarin een redelijk geïnformeerd persoon kan vaststellen dat de organisatie met een redelijke mate van zekerheid haar doelen zal halen

–> met 1 duidelijk doel en overzichtelijk transformatieproces, is dat (misschien) realiseerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het perfecte control bestaat niet

A
  • onmogelijk om allee risico’s te vermijden; er blijft altijd onvoorspelbaarheid in het proces
  • control is duur, niet kosten efficiënt
  • Healthcare is multipurpose mensenwerk; geen cybernetisch proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

van control naar management control

A

= gaat niet om beheersen van mechanische processen, maar om het beheersen van gedrag van diegene die voor de besturing (uitvoering) van die processen verantwoordelijk zijn

  • managers kunnen een gebrek aan richting hebben
  • managers kunnen een gebrek aan motivatie hebben
  • managers kunnen een gebrek aan kennis, kunde of aanleg vertonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een kleine organisatie: 1 pitter

A

1 persoon:

  • geen afstemmingsproblemen binnen de organisatie (maar wel tussen organisaties doordat je als 1 pitter vaak samen moet werken met andere 1 pitters)
  • geen belangenconflicten
  • geen informatie asymmetrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heel veel kleine organisaties of 1 grote?

A

klein:

  • efficiëntere planning en afstemming
  • (min of meer) gezamenlijk belang
  • afstemmingen met andere organisatie wordt geregeld in contracten (=control) d.m.v. de markt –> worden prijs en kwaliteit en andere dingen met elkaar afgestemd/gecontracteerd

groot:
- afstemming binnen de hiërarchie ipv de markt (geen contractering binnen de organisatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

TCE

A

Transactiekostentheorie - wil een verklaring voor de relatie tussen economische activiteiten enerzijds en de organisatievorm om die activiteiten te beheren anderzijds (dus we doen zaken, maar hoe monitoren we, hoe houden we in de gaten dat er goede dingen gebeuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

TCE 3 governance-structuren

A
  1. beheersing via de markt (contracten, tucht van de markt)
  2. hybride beheersing (contracten)
  3. hiërarchische beheersing (monitoren etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3-potig krukje: om ‘samen grotere doelen te bereiken in een organisatie’ moeten we:

A
  1. beslissingsrechten toekennen (wie is waarvoor verantwoordelijk)
  2. prestaties meten en beoordelen
  3. prestaties belonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

allocatie van beslissingsrechten

A
  • niet alles centraal, maar decentraliseren; voordelen, kennis beschikbaar maken, flexibiliteit, tijdsbesparing, centraal management
  • maar: afstemmings- en informatieproblemen
  • dus: beslissingen en verantwoordelijkheden over verdelen en de organisatie verdelen in sub-units (met het oog op het bereiken van de organisatiedoelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nadelen centralisatie en decentralisatie

A

centralisatie: (mis)communicatiekosten
decentralisatie: hoge beheersingskosten

streven naar een situatie waarin beide laag zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verantwoordelijkheidscentra

A
  • revenue centers (opbrengstencentrum) bijv. ziekenhuisapotheek –> maximaliseer de omzet, gegeven de input (voorwaarde; manager heeft verstand van/invloed op de verkopen/afzet/omzet
  • expense/cost center
  • profit center
  • investment center
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

expense center (cost center)

A

2 vormen:

  • -> doe zoveel mogelijk voor het geld dat je krijgt (voor een bepaalde hoeveelheid geld zoveel mogelijk leveren)
  • -> je hebt bepaalde taken en doe dit voor zo min mogelijk geld
  • engineered expense center
  • discretionary expense center
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

engineered expense center

A

= voorspelbare relatie tussen input en output. Meer geld zal leiden tot een hogere productie/levering van dienst (bijv. als een schoonmaakbedrijf een hoger budget krijgt, zal hij of zij meer schoonmaken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Discretionary expense center

A

= geen directe relatie tussen input en output. Meer geld zal niet leiden tot een hogere productie. Je kunt het transformatieproces niet makkelijk in beeld brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Profit centers

A

= gaat zowel over de inkomsten als de uitgaven. En de relatie tussen kosten en opbrengsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Investment centers

A

= zijn verantwoordelijk voor de inkomsten en de uitgaven, voor de opbrengsten en de kosten. Mogen hierbij beslissen over de middelen die ze inzetten om de kosten en opbrengsten te beïnvloeden. Door bijv. een investering te doen in een robot voor de OK (om hiermee OF efficiënter te werk te gaan, OF meer operaties kunnen doen –> opbrengsten verhogen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verantwoordelijkheidscenters; hoe meer naar beneden hoe lager de verantwoordelijkheid

A
  • investment centers (revenu, cost, capital)
  • profit centers (revenues en costs)
  • revenu centers (all revenues)
  • expense centers (all costs)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

managers doen niet noodzakelijk wat het beste is voor het bedrijf, maar zijn geneigd beslissingen te nemen die of…

A
  1. in hun ogen het beste voor de organistatie zijn, terwijl dat niet zo is
  2. die willens en wetens tegen het belang van de organisatie ingaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

consequenties van een mismatch

A
  • eigen belang versus gemeenschappelijk belang
  • beslissingen ten koste van een ander
  • problemen binnen de samenwerking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Voorcalculatie

A

= het verschil in kostprijsberekeningen en budgetteren. Deze worden namelijk vooraf gemaakt (voordat men de ‘productie’ start –> het is dus een schatting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Nacalculatie

A

= een berekening van de opbrengsten en kosten die achteraf plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Budgettering (voorcalculatie)

A

= een formele voorspelling door het management van opbrengsten, uitgaven en/of winsten voor een toekomstige periode (vaak taakstellend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Budgetteren belangrijk omdat

A
  • zeer belangrijk voor het sturen/beheersen van de organisatie
  • afspraken maken over uitgaven, kosten, inkomsten, activiteiten etc.
  • niet ALLEEN financieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom budgetteren?

A
  • planning: management moet aan toekomst of aan activiteiten van volgend jaar denken
  • coördinatie: consistentie van activiteiten tussen alle divisies en afdelingen
  • informatie: wat is de taak van elke afdeling in het totaal van activiteiten van de organisatie
  • control: verloopt alles volgens plan?
  • evaluatie: na elke werkperiode, wie heeft de beste prestaties geleverd, wie krijgt een beloning
  • motivatie: zet doelen, waardoor managers een prikkel hebben om een doel te realiseren
30
Q

motivatie

A

= interne toestand waarin iemand verkeert en die er aanleiding toe geeft om gedrag te activeren, vol te houden en er richting aan te geven

31
Q

McGregor theory x

A

agency theory = de werkafwijzende werknemer

  • mensen zijn lui van aard
  • moeten aangezet worden tot werken
  • ze houden ook niet van verantwoordelijkheid dragen
32
Q

voorkomen werkafwijzende werknemer

A

contracten op te stellen (eigen belang in lijn krijgen met organisatorisch belang)

33
Q

McGregor theory y

A

stewardship theory = werkwillende werknemer

  • werken is net zo natuurlijk als rusten
  • mensen kunnen zichzelf aan de gang houden
  • ze behoeven weinig aansporing van buitenaf
34
Q

werkwillende werknemer

A

heeft niet alle informatie, kan niet alles perfect inschatten –> dus investeren in de relatie en dialoog gebruiken om elkaar te informeren, in wederzijds vertrouwen.

–> budget wordt hier dus niet gebruikt om af te rekenen en contracteren , maar informeren en communiceren

35
Q

verschillenanalyse

A

winst/resultaat verschil (BWa-BWb)

  • omzetverschil (Oa - Ob)
  • -> prijsverschil
  • -> hoeveelheidsverschil
  • kostenverschil (Ka-Kb)
  • -> kosten per eenheidsverschil
  • -> hoeveelheids-/efficiencyverschil
a = actual
b = budget 

pos of neg duiden de aard van het verschil vanuit organisatorische kijk (staat los van of het getal positief of negatief is)

36
Q

prijs/kosten verschil berekenen

A

(standaardprijs - werkelijkeprijs) * werkelijkehoeveelheid

37
Q

hoeveelheidsverschil berekenen

A

(standaard h.h. - werkelijke h.h.) * standaardprijs

38
Q

oerdenkers

A

= leggen het accent op de organisatie

39
Q

ordeningsdenken

A

= een stroming die volgde vanuit de oerdenkers, leggen het accent op de werknemer vanuit 3 ideeën

40
Q

ideeën ordeningsdenkers

A
  1. niet elke werknemer is het zelfde
  2. iedere werknemer is een apart individu
  3. werknemers worden niet alleen gemotiveerd door geld, maar ook door andere dingen
41
Q

Maslows (ordeningsdenker) behoeftenpiramide

A

de mens zal trachten naar het laagste niveau waaraan nog niet voldaan is te verwezenlijken. zodra hij dat voldaan heeft zal hij automatisch trachten naar het volgend niveau

42
Q

Self-determination theory deci and ryan

A
  • intrinsieke (autonomous motivation): motivatie die van binnenuit komt, de medewerker is gemotiveerd om aan iets te werken, waarin hij/zij zelf geïnteresseerd is. Zorgt vaak voor beter (meer doelcongruente) resultaten.
  • extrinsieke motivatie (controlled motivation) = externe prikkels zorgen dat de medewerker gemotiveerd is, zoals een beloning in de vorm van een goede evaluatie of een straf/consequentie
43
Q

autonomous motivation wordt onderscheiden in

A
  • belangstelling en plezier

- normen en waarden

44
Q

beloningen (eigenlijk allemaal extrinsiek)

A

formeel - bonus op basis van een formule
informeel - ‘schouderklopje’

financieel - gratificatie, vast salaris
niet-financieel - lease-auto

korte termijn - omzetverbetering
lange termijn - aandeel dat pas over 5 jaar mag worden vervreemd

45
Q

intrinsieke motivatie verhogen door in te spelen op 3 psychologische basisbehoeften

A
  1. behoefte aan gevoel van competentie: het vertrouwen in eigen kunnen in relatie tot de taak
  2. behoefte aan verbondenheid met anderen: de verbondenheid met de sociale omgeving; ofwel vertrouwen hebben in relaties met anderen (positief klimaat)
  3. behoefte aan autonomie: de vrijheid om een activiteit naar eigen inzicht te kunnen uitvoeren en invloed hebben op wat hij/zij doet
46
Q

meer motivatie volgens deci en ryan

A
  • ontwerp omstandigheden waarin psychologische basisbehoeften worden voorzien
  • ‘controlled motivation’ internaliseren (door bijv. een omgeving te creëren waarin mensen de norm ook echt zo belangrijk vinden dat ze er autonomous door worden gemotiveerd)
  • autonomous motivatie: veel effectiever
  • ondersteun autonomie: begrijp de beweegredenen van een ander, leg uit wat je wilt
47
Q

Dan pink

A

–> bij mechanisch werk, werken extrinsieke motivatie/beloningen goed, terwijl bij kennis werk juist meer geld niet tot beter werk leidt, maar juist tot slechtere performances

48
Q

3 factoren die leiden tot betere prestatie

A
  1. autonomie
  2. meesterschap (ondernemen activiteiten om er beter mee te worden en bij te dragen)
  3. purpose (hebben van zinvolle doelstellingen, geeft mensen een rede om naar het werk te komen)
49
Q

Hoe kan MAC helpen om motivatie te bevorderen?

A
  • concrete en heldere doelen stellen
  • positieve gevolgen verbinden aan doelen
  • verbinden doelen aan prestatiemeting
  • fairness en redelijkheid van het systeem
50
Q

gevoeligheid

A

= gemeten prestatie ligt min of meer gelijk met de geleverde prestatie

51
Q

gevoelige vs ongevoelige maatstaf

A

Gevoelig = als je inspanning levert, leidt dat tot een bepaalde prestatie/effect. gevoelige maatstaf pakt dat op en erkent dat tijdig
Ongevoelig: pakt het niet tijdig op, duurt even voordat de maatstaf reageert

52
Q

precisie

A

= weinig ruis

53
Q

ruis vs weinig ruis

A

Ruis: de geleverde prestatie niet alleen het gevolg van je inspanning, maar ook van andere (externe) factoren –> verstoren meting prestatie
weinig ruis: geen externe factoren die de meting beïnvloeden

54
Q

onderlinge afhankelijkheid

A

= (ruis speelt hier ook een rol) je hebt bijv. afdelingen aan elkaar leveren. Je wilt dat die afhankelijkheden eerlijk worden verrekend

55
Q

doelcongruentie

A

= doelstellingen van de individuen zijn goed afgestemd met de doelstellingen van de organisatie als geheel
(bijv. als je de focus legt op klanttevredenheid. deze gaat inderdaad omhoog, maar andere alle doelen worden zo uit het oog verloren en uiteindelijk gingen ze failliet)

56
Q

Klassieke incentivescheme

A

= laat de relatie zien tussen prestatie en beloning (alleen variabele beloning, vaste beloning; salaris zit niet in dit figuur)
Eerst over een bepaalde drempel heen, bepaald, maar er is ook een bepaalde bovengrens; ‘cap’ waar je niet over heen kan. Het schuine gebied = het incentive gebied, hier zie je dus, hoe meer je presteert hoe meer beloning je krijgt.

57
Q

Incentive intensiteit

A

= hoe schuin of hoe vlak het incentive gebied is wordt bepaald door de incentive intensiteit
(grote relatie kan zorgen voor wangedrag)

58
Q

perfecte control bestaat niet

A

• Het is onmogelijk om alle risico’s te vermijden; er blijft onvoorspelbaarheid in het proces
• Control is duur; niet kostenefficiënt
• Healthcare is multipurpose mensenwerk bij uitstek; geen cybernetisch proces
–> perfecte performance measures bestaan dus ook niet

59
Q

ToC en Cost accounting

A
  • afwijkende terminologie
  • ipv focus op vaste en variabele kosten per eenheid, resultaat en omzet kijkt men naar throughput, inventory en operating expense
60
Q

Throughput (T)

A

De snelheid waarmee het totale proces geld genereert door verkopen (=verkoopprijzen - grondstofkosten).

61
Q

Inventory (I)

A

Al het geld dat nodig is om zaken aan te schaffen die men uiteindelijk weer wil verkopen (dit is geen toegevoegde waarde!). –> geld dat in het bedrijf zit om te zorgen dat de productie soepel verloopt (equipment, facilities etc)

62
Q

operating expense (OE)

A

Al het geld dat nodig is om de inventory om te zetten in throughput. (Geld dat nodig is om throughput te maken)

63
Q

Return of investment

A

(ROI) = (T-OE)/I

64
Q

Net profit

A

(NP)= T-OE

65
Q

Cash flow

A

(CF) = T-oe +/- delta I

66
Q

New public Management

A

management philosophy about public service organisations (health care organisation)
• Reactie op het bureaucratisch model
• “the public sector should be more businesslike”  make use of performance measurement to incentivize employees
• customers and managers (workers)
• Increasing efficiency

67
Q

German system

A

(plaatjes van hierarchie zelf even bestuderen)
Hospital ownership:
• Local or regional authorities
• Private-non-profit (religious/charitable)
• Some private for business
Reimbursement :
Mainly US style DRG system with capped budget arrangement
Other: German doctors are very well paid

68
Q

Italian system

A

Hospital owners:
• Mostly public (80% of beds)
• Some private (20%)
• Part of multi-site hospital trust
• Exept for larger ‘independent hospital agencies’
• Recently, decentralized to 21 regional healthcare authorities
Reimbursement:
Subject to regional variation, mainly case-based payment & global budgets
Other:
Highest number of doctors per head of population

69
Q

UK system

A

Hospital owners:
• Mostly public
• Some private
• Part of multi-side hospital trust (National Health Service)
Reimbursement:
Mainly US style DRG system with capped budget arrangement
Other: low number of doctors per head of the population

70
Q

What do we learn from the costs thing?

A
  • Clinicians do care about the cost of their activity
  • Level of interest is not the same across countries
  • More interest in Germany/Italy, less in UK
71
Q

What do we learn from the information thing?

A
  • Clinicians have limited access to information, especially junior staff
  • The use of accounting to control seems more evident in Germany and Italy that in the UK
  • A matter of demand or supply? -> is it not available or are they not asking for it?
  • A matter of state? Germany and Italy: information as a state control of hospitals. In UK not.
72
Q

What do we learn from the attitudes and accountability?

A
  • Germany and UK: accounting information is important for clinical purposes
  • Italy: reports and information seem unreliable, and primarily for administrative needs