AVV blok 3 Flashcards

1
Q

Cel absoluut maken (niet laten meebewegen)

A

F4 (dollar tekens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Filter selecteren

A

titels van de rijen die je wilt filteren selecteren –> rechts bovenin naar sorteren en filter –> filter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Optellen

A

= SOM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gemiddelde

A

= GEMIDDELDE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maximum

A

= MAX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Minimum

A

= MIN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tekst samenvoegen (bijv. januari en 2020 bij elkaar)

A

= B1&D1 –>januari2020

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tekst samenvoegen met een spatie erbij (bijv. jan. en 2020)

A

= B1&” “&D1 –> januari 2020

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorwaarden opgeven (bijv. bruto winst hoger dan 0)

A

= ALS(G3>0;”ja”;”nee”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 ALS formules in 1 (omzet tussen 50 en 100)

A

= EN formule (geeft dan zelf aan ‘waar’ of ‘onwaar’ als de cel wel/niet voldoet aan de voorwaarden –> EN(E3>49;E3<101)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Berekenen minimum, 1e kwartiel, mediaan, 3e kwartiel, maximum:

A

kwartiel.inc (kies je een van de opties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Berekenen range

A

= max - min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inclusieve medium

A

rechtermuisnop, format data settings, inclusieve medium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interquartile range (IQR)

A

verschil tussen Q1 en Q3, dus Q3-Q1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

‘outlier’ vinden

A
  • moet groter zijn dan = IQR * 1,5 en dit tel je op bij Q3

- moet kleiner zijn dan = IQR * 1,5, afgetrokken van Q1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom gebruik je een paretodiagram?

A

Om inzicht te krijgen in knelpunten en welke het meeste voorkomen

17
Q

Maken van een paretodiagram (4 stappen)

A
  1. Lijst met alle voorkomende redenen maken (grote lijst kopiëren en dan remove duplicants)
  2. Tellen hoe vaak elke rede voorkomt in de grote lijst (countif/aantal.als en range absoluut maken)
  3. Zet de tabel om in een frequentiediagram (deze is alleen niet in de volgorde van meest vaak naar minst vaak)
  4. Omzetten naar paretodiagram (data selecteren –> data sorteren –> op frequentie sorteren –> van groot naar klein)
18
Q

Scatterplot

A

= relatie tussen 2 verschillende variabele (bijv. leeftijd en ontslagvertraging)

19
Q

verschillende verbanden

A

Sterk positief = diagonale lijn naar boven met stipjes dicht bij elkaar
Zwak Positief = diagonale lijn naar boven, stipjes meer verspreid
Sterk negatief= diagonale lijn naar beneden met stipjes dicht bij elkaar
Zwak negatief = diagonale lijn naar beneden, stipjes meer verspreid

20
Q

Correlatie scatterplot:

A

Rxy =1 (perfecte correlatie)
Rxy = -1 (negatieve correlatie)
Rxy = 0 (geen verband)
Rxy= 0,6 (geen perfect verband, maar wel een verband)

21
Q

Sterkte van het verband scatterplot

A
sterk = 0,81-1
gematigd = 0,61-0,8
zwak = 0,41-0,6
zeer zwak = 0,21-0,4
geen verband = 0-0,20
22
Q

Runchart

A
  • bijhouden van 1 prestatie indicator (bijv. gemiddelde wachttijd röntgen) en dat houdt je een bepaalde tijd bij (bijv. een maand of een week of dag)
  • -> je kunt dan zien of er trends zijn en of er problemen voordoen
23
Q

x-diagram

A

run chart van gemiddelden

24
Q

r-diagram

A

run chart van range

25
Q

histogram

A
  1. frequentietabel maken met categorieën
  2. minimale en maximale berekenen
  3. =frequency/interval
  4. bereik aangeven (niet met dollar tekens) en dan de categorieën behalve de laatste (die wordt automatisch ingevuld
  5. histogram maken van het hele databereik (insert histogram)
26
Q

ondergrens en bovengrens berekenen

A

gemiddelde + (3*stdev) –> bovengrens

gemiddelde - (3*stdev) –> ondergrens

27
Q

Type data

A
  • hoe zijn data precies gemeten? –> soorten meetschalen
  • hoe zien de data eruit? beschrijvende statistiek
    - mate van centrale tendentie (gemiddelde)
    - mate van spreiding
28
Q

meetschalen belangrijk omdat?

A

voor keuze van de juiste analysetechniek is de meetschaal van de gehanteerde data van groot belang

29
Q

4 meetschalen door 3 vragen:

A
  1. is er een logische volgorde? nee, nominale schaal (bijv. kleur)
  2. is er een meeteenheid? nee, ordinale schaal (bijv. schooldiploma)
  3. Heeft die meeteenheid vaste verhoudingen? nee, intervalschaal (bijv. rapportcijfer)
  4. Alleen na 3 keer ja heb je een ratioschaal
30
Q
Overzicht meetschalen 
kenmerkend
volgorde
verschillen
nulpunt
A

kenmerkend: alle 4
volgorde: ordinaal, interval, ratio
verschillen: interval, ratio
nulpunt: ratio

31
Q

Soorten variabelen

A

Nominaal: categorieën
Ordinaal: categorieën met een logische volgorde
Interval: kwantitatief zonder logische volgorde (niet hoeven leren)
Ratio: kwantitatief met vaste verhoudingen

32
Q

Mediaan

A

middelste getal als je alles op volgorde hebt gezet (meestal bij ordinale schaal)

33
Q

Modus

A

meest voorkomende hoeveelheid (als je het niet kunt ordenen, maar alleen losse groepen hebt)

34
Q

Spreiding

A

= max - min

35
Q

verdelingen

A
  1. uniforme verdeling - alles is gelijk verdeeld
  2. driehoeksverdeling - gemiddelde is het hoge punt, loopt gelijkmatig af naar de zijkant
  3. normaalverdeling - klokvormige verdeling
36
Q

Vuistregels normaalverdeling

A
  • 68% van de gegevens, hoogstens 1 keer de standaarddeviatie afwijkt van de standaardwaarde (gemiddelde) gemiddelde +/ - stdev
  • 95% van de gegevens, valt hoogstens binnen 2x de standaarddeviatie genomen vanaf het gemiddelde. Gemiddelde +/- stdev *2
  • 99,7% van de gegevens valt binnen hoogstens 3x de standaarddeviatie vanaf het gemiddelde. Gemiddelde +/- stdev *3
37
Q

normale verdeling wordt gebruikt om

A
  • de spreiding van variabelen weer te geven (beschrijvend): bijv. de spreiding van tentamencijfers, bloeddruk, tevredenheid
  • de spreiding van steekproeven weer te geven (beschrijvend/toetsend)
38
Q

wanneer gebruik je stdev.p

A

als je uitspraken doet over de GEHELE populatie. Dus als je data hebt van 400 mensen en uitspraken doet over al deze mensen. Niet wanneer je 1000 mensen hebt, maar alleen data hebt over 400. Dn kun je dus geen uitspraken doen over de gehele populatie, want deze groep kan bijv. niet representatief zijn

39
Q

standaardiseren, z-formule maken

A

z= (x - gemiddelde) / stdev