AVV blok 4 Flashcards
structuur van onderzoek
= hoe ga je je onderzoek uitvoeren om antwoord te geven op de onderzoeksvraag/probleemstelling
structuur van onderzoek omvat..
o doelgroep o conceptueel model afhankelijke variabele onafhankelijke variabele relaties tussen alle variabele o onderzoekshypotheses (H0 en Ha) o onderzoeksopzet o steekproef (type en omvang) o meetmethode & meetinstrumenten o analysemethode
5 type onderzoeksopzetten
- RCT
- Quasi-experiment
- Case-control
- Cross-sectioneel/transversaal/dwarssnede
- follow-up/longitudinaal
Hoe kies je je onderzoeksopzet?
- op basis van je probleemstelling (wat is het dat je wilt weten)
- conceptueel model (afbakenen van je onderzoek)
- praktische omstandigheden zoals budget en tijd
helaas”: opzet is bijna nooit alleen op basis van voorkeur van onderzoek
bijna altijd: één onderzoeksdesign superieur door combinatie probleemstelling, conceptueel model, praktische omstandigheden
experimenteel onderzoek kenmerken
- 1 of meer experimentele interventies (opzettelijke manipulatie) vergelijken met 1 of meerdere controle interventies (contrast) –> de ene groep krijgt wel iets en de andere groep krijgt iets anders of niets
deelnemers worden toegewezen aan experimentele of controle groep
2 type toewijzingen
- willekeur/toeval: RCT (randomised controlled trial)
- niet willekeurig: quasi-experiment
Model RCT en quasi zie aantekeningen
randomisatie
= deelnemers worden toegewezen aan een groep (experimenteel OF controle) op basis van toeval of loting (hierdoor worden demografische en klinische kenmerken ‘geschrapt’, als de pil dus werkt bij groep A, kan dat niet komen doordat er in de ene groep, alleen maar mannen of vrouwen, of doordat de gemiddelde leeftijd zo hoog is)
3 eisen voor goede randomisatie
- randomisatie ‘eerlijk’, zonder fraude
- voldoende deelnemers
- degene die randomiseert mag geen kennis hebben over de precieze randomisatiemethode
altijd controleren of randomisatie is geslaagd
Vormen van randomisatie
- simpele randomisatie
- gestratificeerde randomisatie
andere vormen:
- gewogen randomisatie
- blok randomisatie
- balancing/minimazation scheme
simpele randomisatie
= 1:1 (muntje opgooien) –> handig als je een grote onderzoeksgroep hebt, KAN problematisch zijn in een kleinere onderzoeksgroep
gestratificeerde randomisatie
= rekening houdend met een belangrijke factor (stratum) die de uitkomst mogelijk beïnvloedt
bv. als je het onderscheid tussen mannen en vrouwen wilt hebben. Je scheidt dan mannen en vrouwen, om te zorgen dat er in beide controle en de experimentele groep evenveel mannen als vrouwen zijn en randomiseert ze dan weer 1:1
gewogen randomisatie
= gewogen toewijzing (als je naast je hoofdprobleemstelling ook nog secundaire vraag/probleemstellingen hebt), je hebt dan wat extra mensen in de experimentele groep
blok randomisatie
= gelijke verdeling over experimentele (E) en controle (C)
balancing/minimization scheme
= je begint met een simpele randomisatie en als er dan blijkt dat er meer E dan C is, dan krijgt de eerstvolgende deelnemer een grotere kans op C (en dus een kleinere kans op E)
waarom controlegroep?
- vergelijking onder dezelfde omstandigheden om andere oorzaken/effecten uit te sluiten (causaliteit). We willen een causaal verband kunnen leggen
Soort controle groep interventies
- placebo behandeling
- gebruikelijke/oude behandeling
- niks (geen actieve strategie)
- actief volgen (geen actieve strategie) –> je volgt en monitort dus wel, maar begint pas met actief veranderen op het moment dat bijv. de bloedwaarde boven een bepaalde waarde komt
uitkomst maten en metingen
= vaak meerdere afhankelijke variabelen (uitkomstmaten); complexe vergelijkingen (bijv. effectiviteit, complicaties, kwaliteit van leven, tevredenheid, kosten)
- keuze uit primaire/secundaire uitkomstmaten wordt bepaald door de probleemstelling
‘blinde’ beoordeling
= meting niet laten beïnvloeden door in welke groep deelnemers hebben gezeten
blinde meting
= deelnemer weet niet welke behandeling hij krijgt
dubbele blinde meting
= deelnemer EN onderzoeker weten niet of deelnemer in experimentele of controlegroep zit
kan soms wel, maar vaak niet bijv. medicatie versus operatie
is effecten van behandeling gelijk aan behandel effect?
- natuurlijk effect
- hawthorne
- placebo
- specific treatment
natuurlijk effect
= iets kan op een natuurlijke manier (door verschillende redenen) verbeteren
hawthorne
= doordat mensen meedoen aan een onderzoek en er aandacht aan wordt besteed, kan er verbetering plaatsvinden
specific treatment
= verandering die echt plaatsvindt door de interventie
hoeveel verschillende soorten RCT’s zijn er?
5 (je hoeft ze niet te kennen, gewoon weten dat het er 5 zijn)
Voordelen RCT
- enige onderzoeksopzet die causaal verband (oorzaak-gevolg) kan aantonen
Nadelen RCT
- randomisatie is niet altijd ethisch (bijv. nieuwe experimentele interventie lijkt effectief terwijl controle interventie niet effectief lijkt)
- veel deelnemers nodig –> daardoor vaak lange inclusieperiode, meerdere onderzoekscentra nodig
- kostbaar: strikte check inclusie-/exclusiecriteria, randomiseren, strikte data registratie, ook in follow-up
Wat als je geen RCT kan doen?
–> quasi-experiment
Quasi experiment
= er wordt hier niet gebruikt gemaakt van randomisatie, maar van X (toewijzing). Hierdoor valt toeval weg en kan er een specifieke groep mensen in de experimentele groep belanden die verschillen van de controlegroep (en vice versa). Hierdoor verlies je de mogelijkheid tot het doen van een causaal verband, omdat de groepen dus niet meer gelijk zijn
Quasi experiment X (toewijzing)
- participanten worden toegewezen aan experimentele/controle-interventie op andere manier dan random
- voormeting is gebruikelijk (eigenlijk noodzakelijk): wat zijn de huidige klachten, hoeveel mannen en vrouwen heb ik etc.
- daarna vindt er een nameting plaats
quasi experiment: switching replications design
Wanneer doe je dit?
- eerste 3 stappen hetzelfde
- na de nameting wisselen de groepen
- en vindt er weer een uiteindelijke nameting plaats
Dit doe je voornamelijk als
- iedereen de behandeling wil krijgen
- als je groep erg klein is
LET OP: het feit dat mensen hier in de experimentele groep zaten, mag geen invloed hebben op de uitkomst die je meer doordat ze daarna niet meer in die groep zitten
voordelen quasi onderzoek
- interventie testen
nadelen quasi-onderzoek
- geen randomisatie, dus geen causale uitspraken mogelijk
- veel deelnemers nodig (zelfde als RCT)
- kostbaar (zelfde als RCT)
observationeel onderzoek
= elke vorm van onderzoek waarbij determinant(en) en/of uitkomsten worden gemeten (geobserveerd) zonder enige vorm van interventie
verschillende vormen van observationeel onderzoek
- case control studie (vanuit uitkomst op zoek naar determinant)
- cross-sectioneel/transversaal/dwarssnede (onderzoeken uitkomst en determinant tegelijkertijd)
- longitudinaal/follow-up onderzoek (beginnen bij determinant en kijken of mensen de uitkomst krijgen)
case control studie
- beginnen bij een uitkomst
- er is geen vooraf gedefinieerde populatie
- je wilt weten of de determinant de uitkomst veroorzaakt; je onderzoekt of mensen met en zonder uitkomst wel of niet blootgesteld waren aan de determinant
- onderzoek tegen de tijd in; altijd retrospectief
voordelen case studie
- opsporen van cases (mensen met ziekte) kan altijd, ook als de ziekte erg zeldzaam is
- geen lange wachttijd (latentietijd) totdat uitkomst (ziekte) optreedt (want de cases zijn er al)
- efficiënt
nadelen case studie
- definitie cases/controles; hoe verifieer je dat?
- is determinant goed gemeten (vrij van systematische meetfouten oftewel bias)?
- zijn ALLE relevante determinanten gemeten?
recall bias
= als je aan mensen terug vraagt of ze zijn blootgesteld aan een bepaalde determinant, kan het zijn dat ze het zich niet meer, of niet meer goed herinneren
cross-sectioneel onderzoek doel 1
= schatting geven van determinanten/uitkomst in doelgroep (bv. hoeveel griep gevallen zijn er gemiddeld in de maand november in een jaar? Wat is de gemiddelde lengte van jongens, van een bepaalde leeftijd)
cross sectioneel onderzoek deel 2
= hypothesetoetsing over uitkomst, of determinant-uitkomst relatie (bv. is er een relatie tussen rook- en eetgedrag)
–> je kan dus niet zeggen dat het een het ander heeft veroorzaakt
kenmerken cross sectioneel onderzoek
- ieder individu wordt in een groep eenmaal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten
- slechts één meetmoment (= snapshot, ad-hoc onderzoek)
- uitkomst met/zonder determinant gemeten
- doorgaans retrospectief (“… de afgelopen maand..”)
voordelen cross sectioneel onderzoek
- groot aantal personen snel ondervraagd
- goedkoop: gebruik van gestandaardiseerde vragen, eenvoudig te coderen
nadelen cross sectioneel onderzoek
- veel kans op bias (bv. selectie en recall bias)
- nooit causaal verband aantonen, je hebt namelijk maar 1 meetmoment
longitudinaal onderzoek
= zelfde als cross sectioneel onderzoek maar met metingen op meerdere tijdstippen/momenten
longitudinaal onderzoek twee typen
- panel (cohort) opgezet = follow-up van dezelfde populatie/groep. populatie/groep is vast over tijd
- trend opzet = ieder meetmoment een andere populatie. populatie is dynamisch over tijd (bijv. elk jaar onderzoek doen naar bachelor 1 studenten over blok 4)
longitudinaal onderzoek kenmerken en doel
- uitkomst met/zonder determinant gemeten
- meerdere meetmomenten
- prospectief/retrospectief
doel: inzicht in ontwikkeling uitkomst(en) en/of determinant(en) over tijd
uitgangspunten en deelnemers longitudinaal onderzoek
uitgangspunten:
panel/cohort: determinant (risicofactor, blootstelling)
trend: uitkomst of determinant en uitkomst
deelnemers:
panel/cohort: duidelijk gedefinieerde vaste groep
trend: steeds een andere (dynamische) groep met dezelfde kenmerken
specifieke panel/cohort studie werkwijze en type
= splits cohort in 2 of meer groepen (met determinant, zonder determinant), wacht af en kijk (na een tijdje) of de groepen verschillen wat betreft de ontwikkeling van de uitkomstmaat over tijd
2 type:
verleden: historisch/retrospectief cohort
heden/toekomst: prospectief cohort
voordelen longitudinaal onderzoek
- ‘goede’ blik op determinant-uitkomst relaties (meerdere meetmomenten)
nadelen longitudinaal onderzoek
- geen causaliteit aantonen
- hoge kosten; duurt lang
- veel administratie: o.a. determinanten (meerdere), uitkomsten (vaak meerdere)
- uitval cohort tijdens onderzoek: samenstelling cohort verandert
- populatie bij trendonderzoek: zijn die helemaal vergelijkbaar? blijkt vaak moeilijk haalbaar