Information Management (IM) Flashcards

1
Q

doelstelling IM

A

Het zorgdragen voor de beschikbaarheid van de gevraagde informatie voorzieningen, zodat de organisatie de geplande resultaten kan leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Informatiehuishouding

A

= alle informatiestromen die nodig zijn om de primaire en secundaire bedrijfsprocessen te ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

data

A

zijn cijfers, feiten en processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

informatie

A

geordende feiten krijgen betekenis –> wordt kennis wanneer het betekenis krijgt, begrip creëert en ervaring toevoegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

informatiesystemen

A

= systemen die informatie bevatten over de patiënt, maar ook over logistieke zaken en andere patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Patiënten informatie
A
  • Ziekenhuisinformatiesysteem (ZIS)

- Elektronisch patiëntendossier (EPD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ZIS

A

= elektronisch informatiesysteem; bevat patiënt gegevens, minimaal beheer van administratieve patiënt gegevens (naam, geboortedatum, adres etc.)
–> voornamelijk bedoelt als ondersteuning van de logistiek van het zorgproces en het facturatie proces. Bevat:

  • basis informatie patiënt
  • waar de patiënt is opgenomen
  • zorgverzekeraars
    etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EPD

A

= bevat de patiënt gebonden informatie die echt gaat over de ziekte van de patiënt

Beide systemen (EPD en ZIS) worden vaak gecombineerd gebruikt binnen 1 systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Medische beelden

A
  • Radiologie informatie systeem (RIS)

- Picture Archiving and communication system (PACS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

RIS

A

= systeem bevat patiëntgebonden informatie behalve de beelden zelf (ietswat uitgebreider dan ZIS), wordt hier vaak vanuit opgenomen), organiseert de workflow en welke patiënt waar moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PACS (Picture Archiving and Communication System)

A

= bevat de medische beelden en bevat, niet alleen van radiologie afbeeldingen, maar ook van andere onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bedrijfsvoering

A

ERP - Enterprise resource planning
worden beperkt ingezet.
houden zich vooral bezig met de financiële inkoop en logistieke basisprocessen. (de basis van wat er geregeld moet worden –> inkoop, voorraad, gebouwbeheer, personeels- en salarisadministratie)

ERP en EPD worden steeds vaker met elkaar gecombineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

best of breed (EPD)

A

= voor elke functionaliteit het beste uit een markt kiezen en dit aan elkaar koppelen (elke afdeling uit het ziekenhuis heeft een eigen dossier en dit wordt dan aan elkaar gekoppeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

best of suite (EPD)

A

= hele ziekenhuis heeft 1 EPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

belangrijkste functies EPD

A
  • statusvoering: per ziektegeval worden gegevens bijgehouden
  • genereren van brieven: brief kan op basis van gegevens automatisch worden gegenereerd
  • workflow ondersteuning: ondersteuning praktische kant (aanvragen medicatie, inplannen afspraken, doorsturen naar iemand voor goedkeuring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(EPD) Generatie 1: de verzamelaar

A

= soort kijkdoos, informatie was beschikbaar, maar je kon er alleen maar naar kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(EPD) Generatie 2: de documentalist

A

= niet alleen kijken maar ook informatie invoeren, aanvullen of veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(EPD) Generatie 3: de helper

A

= veel workflow ondersteuning, praktische kant van zorg wordt eigenlijk uit handen genomen en wordt veel meer door het EPD automatisch gedaan (meer beslissingsondersteuning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

(EPD) Generatie 4: de collega/partner

A

= EPD wordt gelijkwaardiger aan zorgverlener. Hij heeft medische kennis en kan dat koppelen aan een specifieke patiënt, waardoor het EPD een beter medisch onderbouwd advies kan geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

(EPD) Generatie 5: de mentor

A

= de zorgprofessional zelf wordt betrokken en EPD neemt de mening/denkwijze van hen mee. Kan beter worden omgegaan met patiënten met meerdere aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gegevens

A

vastgelegde feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

data

A

feiten die digitaal worden vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Categorieën van data

A
  • demografische data
  • socio-economische data
  • financiële data
  • klinische data
  • administratieve data
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

demografische data

A

= algemene gegevens die iets zeggen over de patiënt basis gegevens (naam, adres, leeftijd, etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

socio- economische data

A

= persoonlijke omstandigheden van de patiënt
–> heb je nodig om de patiënt te kunnen begrijpen en te ondersteunen bij bepaalde keuzes (religie, beroep, opleidingsniveau)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Financiële data

A

= data die je nodig hebt om te declareren (bijv. verzekeringsdata en wat er gedeclareerd moet worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Klinische data

A

= zeggen iets over de gezondheid van de patiënt (uitslagen, medicatie, diagnose, klachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Administratieve data

A

= gegevens die worden gebruikt voor de administratie en het volgen van de patiënt (opname en ontslagdatum, in welke kamer iemand is geopereerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Gestructureerde data vs. ongestructureerde data

A
  • gestructureerd: data met structuur (worden bijv. opgeslagen in een tabel en kunnen makkelijker worden teruggevonden en gebruikt)
    nadeel: moet perse in een hokje passen, dus info kan onvolledig of onbetrouwbaar zijn
  • ongestructureerd: (80% van de data in de zorg) –> medische beelden en losse teksten
    nadeel: spelfouten of afkortingen die andere dingen betekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

registratie van data redenen

A

primaire rede: communicatie

secundaire rede: onderzoek, onderwijs, management, informatie, kwaliteitscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

FAIR richtlijnene

A

= richtlijnen voor de manier waarop we data beschrijven opslaan en publiceren
Findable (patiëntnummer)
Accessible (as open as possible, as closed as needed)
Interoperable (uitwisselbaar)
Reusable (zo’n manier opslaan dat je het weer opnieuw kan gebruiken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe wordt data opgeslagen?

A

in een database maar deze zijn uit verschillende delen opgebouwd:
Database –> bestanden (patiëntgegevens, voorraad, declaratie)
Record –> patiëntnummer met diagnose, naam enz
Attribuut –> 1 onderdeel van een record (bijv. naam Anna)
byte –> letter A
bit –> nullen en enen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Secondary use (or reuse) of clinical data

A

je gebruikt het niet voor de zorg of persoonlijke gezondheidsinformatie maar voor andere redenen dus secundaire gebruik van data voor onderzoek, kwaliteits- of veiligheidsmetingen, marketing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

doelen hergebruik van data

A
  • hoog kwaliteit van zorg en kwaliteit verbeteren
  • kosten reduceren
  • populatie gezondheidsonderzoek
  • effectief onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

kwaliteit van data

A

completeness: is a truth about a patient present in the EHR
Correctness: is an element that is present in teh EHR true
Concordance: is there agreement between elements in de EHR, or between the EHR and another data source
Plausibility: does an element in the EHR make sense in the light of other knowlegde about what that element is measuring
- Currency: is an element in the EHR a relevant representation of the patient state at a given point in time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

interoperabiliteit

A

= het vermogen van 2 of meer systemen om informatie uit te wisselen en deze informatie te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Syntactische interoperabiliteit

A

= structuur (manier waarop gegevens zijn gecodeerd moet kloppen met de afspraken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Semantische interoperabiliteit

A

= betekenis (gegevens moeten op dezelfde manier worden geïnterpreteerd –> bijv. bloeddruk is 110 over 65; BD:110 OD:65)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Interoperabiliteitsmodel

A

= geeft op verschillende lagen weer, waar afspraken gemaakt moeten worden

  • organisatorisch beleid
  • zorgproces
  • informatie
  • applicatie
  • infrastructuur
40
Q

zorgproces (interoperabiliteitsmodel)

A

= heeft betrekking op de procesmatige kant van de samenwerking tussen betrokken zorgorganisaties (in welke zorgprocessen werken we samen, welke overdrachtsmomenten zijn er)

41
Q

organisatorisch beleid

A

organisatorisch beleid tussen verschillende zorgorganisaties (wie is er bij betrokken, wie is waar verantwoordelijk en bevoegd voor –> deze afspraken worden op bestuurlijk niveau genomen)

42
Q

informatie (interoperabiliteitsmodel)

A

= heeft betrekking op structuur en inhoud. welke informatie wordt vastgelegd en gedeeld en welke afspraken worden gemaakt met zorgprofessionals om dit op een goede manier te doen (bijv. door gebruik te maken van een basisgegevensset)

43
Q

applicatie

A

= heeft betrekking op de informatie systemen (welke informatiesystemen zijn betrokken bij zorgpartijen. Welke zijn relevant. Hoe wordt de informatie gedeeld tussen de systemen)

betrokken; leveranciers, applicatiebeheerders, zorgprofessionals

44
Q

infrastructuur

A

= gaat om het netwerk waarover wordt uitgewisseld. Gaat niet persé om zorg specifieke dingen, maar meer de technische kant (geregeld door ICT’ers)

vb. LSP (landelijke schakel punt) als zorgaanbieders zich hierbij aansluiten, kunnen ze via dit netwerk medische gegevens delen met andere partijen. LSP slaat geen medische gegevens op

45
Q

beveiliging, wet- en regelgeving

A

= van toepassing op elke laag van het Interoperabiliteitsmodel
beveiliging: veilig opslaan en dat alleen de juiste mensen de data zien
wet- en regelgeving: alles moet voldoen aan de Nederlandse en Europese regelgeving

46
Q

eenheid van taal

A

= als de gezondheidsinformatie voor de ene zorgverlener of patiënt dezelfde betekenis of bedoeling heeft als voor de andere, wanneer deze informatie (elektronisch) wordt uitgewisseld

–> gaat niet over één dezelfde taal voor álle zorgverleners, maar over het maken van afspraken (wanneer en hoe welke vaktermen worden gebruikt)

47
Q

waarom eenheid van taal? lijstje

A
  • zorg beter en veiliger maken
  • eenmalig vastleggen, meervoudig gebruik
  • verplaatsen van zorg
  • hergebruiken van data
  • regie voor de patiënt
48
Q

waarom eenheid van taal? primaire, secundaire, tertiaire

A
  1. primaire: primaire proces gaat over het eenduidig uitwisselen van gezondheidsinformatie over en met de patiënt
  2. secundair: secundaire processen in de zorg. Met name kwaliteits-, statistische en financiële gegevens
  3. tertiair: data gedreven innovaties; gebruik van eenheid van taal in innovatieve, data-gedreven oplossingen
49
Q

Standaarden voor eenheid van taal die redelijk het zelfde doen

A

141 standaarden momenteel:
ICD-10 = lijst van ziektes (voornamelijk ziekenhuis)
ICPC = klachten, symptomen en aandoeningen (huisarts)
SNOMED-CT = klachten, symptomen, omstandigheden, ziekteprocessen, interventies, diagnoses, resultaten en besluitvorming
DBC = alle mogelijke diagnosen, behandelingen en de kosten daarvan

50
Q

Manieren om standaarden naar elkaar te vertalen van de ene naar de andere

A
  • mappen
  • harmoniseren
  • standaardiseren
51
Q

mappen

A

= je koppelt een code uit standaard A met standaard B of vice versa

52
Q

Harmoniseren

A

= voor alle codes in standaard A zorg je dat een code is in standaard B en andersom

53
Q

Standaardiseren

A

1 terminologie leidend maken. Alleen die standaard wordt gebruikt voor het uitwisselen van gegevens (je kiest dan nationaal een standaard die je gebruikt bij het uitwisselen)

54
Q

registratie aan de bron

A

= houdt zich bezig met zorg informatie delen en optimaliseren

doel; komen tot betere zorg door eenduidig registreren van zorginformatie voor hergebruik

55
Q

BgZ (basisgegevensset zorg)

A

= bestaat uit patiënt gegevens die eigenlijk altijd nodig zijn. Elke zorgverlener heeft deze nodig. –> het is een verzameling van ‘zibs’

56
Q

Zibs (zorginformatiebouwstenen)

A

= basis voor het standaardiseren van zorginformatie en registratie aan de bon. Definieert een bepaalt klinisch relevant concept zodanig dat het bruikbaar is in verschillende systemen (bijv. zip-patiënt = geboortedatum, geslacht, naam etc.)

57
Q

VIPP

A

= uitwisselen van gegevens tussen patiënt en zorgprofessional –> meer aandacht voor de PGO (patiëntgezondheidsomgeving)
bijv. babyconnect (geboortezorg), open (huisarts), inzicht (langdurige zorg)

58
Q

Medmij

A

= meer regie bij de patiënt te leggen en de patiënten de mogelijkheid geven zijn eigen gegevens in te zien en deze zelf door te kunnen geven

59
Q

governance en begrippen

A

= bestuur, beheersing en macht of de wijze van besturen. het uitvoeren van beleid
–> organisatie van bestuursstructuren en besluitvormingsprocessen

  • besturen
  • beheersen
  • verantwoorden
  • toezicht
  • controle
60
Q

9 vlaks model Maes

A

geeft weer hoe de organisatie is ingedeeld. Bestaat uit 3 lagen (strategisch, tactisch, operationeel) en 3 kolommen:

  • business
  • informatie communicatie
  • technologie
61
Q

business (Maes)

A

= het primaire proces; in geval van een ziekenhuis is dit dus de zorg

62
Q

informatie communicatie (Maes)

A

= welke informatie is nodig in het primaire proces –> technologie ondersteunt dit

63
Q

technologie (Maes)

A

= ondersteunt het bieden van informatie

64
Q

IT beslissingsgebieden

A
  • IT beleid
  • IT architectuur
  • IT infrastructuur
  • Business applicatie en behoefte
  • IT investering en prioritering
65
Q

IT beleid

A

= strategische keuze inzake de rol die IT speelt voor de onderneming

66
Q

IT architectuur

A

= set van technische keuze om tegemoet te komen aan de business behoefte. Architectuur bevat principes en richtlijnen en beschrijving van het proces om tot oplossingen te komen

67
Q

IT infrastructuur

A

= strategie voor de gemeenschappelijke IT nutsvoorzieningen

68
Q

Business applicatie behoefte

A

= functionele eisen en wensen taz ontwikkelde applicaties of applicaties die gekocht kunnen worden

69
Q

IT investering en prioritering

A

= besluitvorming over hoeveel waar in IT geïnvesteerd moet worden inclusief prioritering van projecten en monitoring daarvan

70
Q

Wijze van beslissen

A
  • business domein
  • it domein
  • feodaal
  • federaal
  • it duopolie
  • anarchie
71
Q

business domein

A

= centrale directie/raad van bestuur. zonder IT directeur tenzij die in die in centrale directie/raad van bestuur zit

72
Q

it domein

A

it directieteam of individuele it directeuren

73
Q

feodaal

A

= decentrale business unit manager of manager van een specifiek proces

74
Q

federaal

A

brede vertegenwoordiging van centrale directie, business unit manager en it directeur

75
Q

it duopolie

A

= duo’s van business en it directieleden op zowel centraal als decentraal niveau

76
Q

anarchy

A

= elke indivuduele gebruiken

77
Q

bimodal IT

A

= the practise of managing two seperate but coherent styles of work

  1. focused on predictabilty (voorspelbaarheid)
  2. focused on exploration
78
Q

Mode 1

A

= optimized for ideas that are more predictable and well-understood. It focuses on exploiting what is known, while renovating the legacy environment into a state that is fit for the digital world (berust op stabiliteit en niet zozeer bezig met innovatie)

79
Q

Mode 2

A

= exploratory, experimenting to solve new problems en optimized for areas of uncertainty. meer innovatie –> nieuwe problemen vragen om nieuwe oplossingen

80
Q

Watervalmethode

A

modus 1: bijv. een jaarplan

modus 2: bijv. elke 4 weken bedenk je wat we van doen en hoe we het gaan verbeteren (hierdoor ben je veel wendbaarder)

81
Q

informatieveiligheid

A

= zorgen dat de gevoelige informatie (zoals persoonsgegevens) op een veilige manier worden opgeslagen, zodat niet zomaar iedereen hier bij komen

82
Q

beroepsgeheim

A

= dat de patiënt erop moet kunnen vertrouwen dat informatie die hij/zij aan de zorgverlener verschaft - zonder zijn toestemming, of zonder dat de wet het toelaat - voor andere doeleinden worden gebruikt of gedeeld met andere zorgverleners

83
Q

verantwoordelijk voor informatieveiligheid

A
  • raad van bestuur: altijd eindverantwoordelijk
  • functionaris gegevensbescherming
  • informatie security officer
84
Q

functionaris gegevensbescherming

A

= houdt toezicht op de toepassing en naleving van de algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

formele rol: formeel bepaald waar deze persoon toezicht tot heeft. Beschermde baan (kan dus niet zomaar ontslagen worden, hierdoor zou deze persoon dus kunnen zeggen wanneer iets fout gaat)

85
Q

Information security officer

A

= verantwoordelijk voor het implementeren van informatiebeveiligingsbeleid én het toezicht daarop (wat moet er geregeld worden, hoe moet het geregeld worden en wordt dit goed gedaan)

86
Q

Maatregelen die genomen worden om te zorgen dat dingen veilig gaan

A
  • autorisatie
  • logging
  • toestemming vragen aan de patiënt
  • pseudonimisering/anonimisering
87
Q

autorisatie

A

= door autorisaties toe te kennen bepaal je wie wat kunt zien. Als je dan inlogt in het EPD ben je gekoppeld aan een bepaalde rol en kun je alleen de dingen zien waar je recht op hebt

88
Q

Logging

A

= je houdt bij wie wat bekijkt en wie welke handelingen doet in een EPD. Je ziet dus achteraf precies wie wat heeft bekeken en hoe lang. Dmv steekproces wordt dit gecontroleerd (bijv. als er een bekend persoon in het ziekenhuis zit)

89
Q

toestemming vragen aan de patiënt

A

= hulpverlener moet heel nadrukkelijk toestemming vragen aan de patiënt voordat medische gegevens beschikbaar mogen worden gesteld. uitzondering is doorverwijzing

90
Q

Pseudonimisering/anonimisering

A

= word bij onderzoek toegepast
PS: gegevens die de patiënt kunnen identificeren met een algoritme versleuteld (elke patiënt een ander nummer)
AN: bij ps heb je een soort sleutel en kun je dus alles weer terugdraaien. bij an kan dit niet

91
Q

privacy by design en default

A

bij het ontwerpen van een informatiesysteem (of iets dergelijks) houdt je al gelijk rekening met privacy. In een zo vroeg mogelijk stadium, zodat je zorgvuldige omgang met patiëntengegevens afdwingt

–> minimale gegevens opslaan (niet meer dan nodig)

92
Q

privacy by design en default cyclus

A
  • -> embed privacy into design
  • -> taking a user-centric approach
  • -> avoid false dichotomies like privacy vs. revenue
  • -> be transparent with users
  • -> full lifecycle protection
  • -> valuing privacy is the default setting
  • -> proactive to prevent breach rather than to just react to it
93
Q

MITZ

A

= via een app kun je bepalen wie jouw medische gegevens kunnen zien en met wie ze gedeeld mogen worden

94
Q

why international care?

A
  • Better healthcare
  • Cheaper healthcare
  • Faster healthcare
  • Emergencies abroad
95
Q

why international exchange

A

improve the quality of care and safety (especially in emergency care)

96
Q

International patient summary

A

(online) informatie lijst met informatie over jouw:

- medications, allergies, problems, procedures and results from the past

97
Q

Challenges

A
  • no translation
  • national standards
  • differences between countries