week 6 (flitskaartjes) (N→F) Flashcards
1
Q
de luchthaven
A
l’aéroport
2
Q
de mensen
A
les gens
2
Q
nooit, ooit
A
jamais
3
Q
ik weet
A
je sais
4
Q
prachtig
A
merveilleux(-euse)
4
Q
een boot
A
un bateau
4
Q
tijdens
A
pendant
5
Q
komen
A
venir
6
Q
ik zie, ik begrijp het
A
je vois, je comprends
7
Q
vertrekken
A
partir
8
Q
ze zeggen
A
ils disent
9
Q
met Kerstmis
A
à Noël
9
Q
hen
A
leur
10
Q
hier is
A
voici
11
Q
we kennen
A
nous connaissons