Wat is het werkmechanisme van reuk- en vomeronasale orgaan? Flashcards

1
Q

29 reuk

A

olfactorische informatie, waarneming op afstand
Detecteerbare concentratie reukmoleculen is veel kleiner dan concentratie smaakmoleculen,
maar er zijn veel meer soorten reuk dan soorten smaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

29 Reukmoleculen

A

sensorische cellen in neusholte (olfactorische cellen)  via ingeademde lucht
of opgelost in kleine waterdruppels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

29a Vomeronasaal orgaan

A

(niet bij mensen) = accessoir olfactorisch orgaan

  • stimulatie door in vocht opgeloste reukstoffen
  • rol in sexueel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

29a Reuk

A
  • contact met omgeving

- communicatie met soortgenoten; vele geurstoffen maar ook species specifieke klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

29a overleving

A

voedsel/verdediging/terreinafbaking/communicatie/reproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

29a rhinencephalon

A

olfactorische brein, belangrijkste deel van cerebrum

Sociale interacties koppelen geursignalen aan visuele, auditieve en tactiele prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

29a Pheromonen

A

geurmoleculen die dienen als signaal voor individuen van dezelfde species.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

29b olfactorisch epitheel

A

achterste en bovenste deel zijn symmetrisch in nasale holten

  • verbonden met buitenwereld via externe neusgaten
  • verbonden met nasopharynx via inwendige neusopeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

29b turbinate bones

A

longitudinale beenachtige structuren uit laterale wand

* conchae; inwendige oppervlakte vergroting; meer receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

29b voorste deel

A

warmte wisselaar; bedekt met sterk doorbloed muceus membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

29b achterste deel

A

olfactorisch epitheel (geplooid bij goed ruikende dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

29b

A

Olfactorische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

29b primaire sensorische cellen

A

dendriet uit epitheel oppervlakte, bevat cillia
(oppervlaktevergroter)
 receptormoleculen in de membranen van deze cillia, omgeven door mucuslaag (slijmlaag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

29b geurstoffen

A

eerst oplossen in mucuslaag voor contact met receptoren in cilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

29b continue slijmproductie (richting nasopharynx)

A

epitheel vochtig, schoon en voorkomt opstapeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

29b mitrale cellen

A

ongemyeliniseerde axonen sturen zenuwimpulsen naar synapsen met neuronen

17
Q

29b bulbus olfactorius

A

deel van cerebrum

18
Q

29b nervus olfactorius

A
  • Axonen in bundels naar olfactoische lob

Iedere mitrale cel vorm synaps met 1000 olfactorische cellen

19
Q

29c

A

Stimulatie van olfactorische cellen

20
Q

29c Stimulatie van olfactorische cellen

A

3 mogelijke routes doorheen neusholte

21
Q

29c bovenste doorgang

A

over warmte uitwisselaar  olfactorisch epitheel  nasopharynx

22
Q

29c middelste doorgang

A

door warmte uitwisselaar  voorste deel olfactorische

epitheel  nasopharynx

23
Q

29c onderste doorgang

A

onder warmteuitwisselaar  nasopharynx

24
Q

29c Inademing rust

A

door en onder warmteuitwisselaar, klein deel met olfactorisch epitheel in
contact

25
Q

29c Snuffelen (turbulent;betere aanvoer)

A

bovenste passage; volledig in contact met olfactorisch

epitheel

26
Q

29c Uitademing

A

gebruik onderste doorgang

27
Q

29c Continue airflow

A

krachtige expiratie, uitademing met grote snelheid, continue luchtstroom door
drukdaling van nasopharynx

28
Q

29d Olfactorische receptoren

A
  • behoren tot G-proteïne gekoppelde membraan
  • bij binding  vorm verandering  activatie G-proteïnes in membraan
  • gebruik van second messenger; amplificatie
  • enkele reukmoleculen  duizenden ionenkanalen openen  signaalversterking; extreem
    gevoelig
  • 1 bepaald type genen per olfactorische cel; bepaalde hoofdgevoeligheid
    Alle olfactorische cellen die synaps maken met 1 mitraliscel hebben dezelfde type receptoren
29
Q

29e Olfactorische perceptie

A

olfactorische cellen  1 receptor  mitrale cel  cerebrale olfactorische cortex  vergelijken
impulsfrequenties uit mitrale cellen
enigste afferent die niet doorheen thalamus gaat!
1 geur = miljoenen moleculen = duizenden receptoren
- olfactorische cortex ook deel van limisch systeem; emoties (+voorgaande ervaringen)

30
Q

29f Vomeronasale orgaan

A
  • extra olfactorisch epitheel, ingesloten cilindrisch orgaan, ventraal in voorste deel van nasaal
    septum
  • kanaal voor verbinding met neus en mondholte
  • sensorische cellen; microvilli ipv cilien
  • synapteren met mitraliscellen in accessoire bulbus olfactorius
  • moeilijk bereikbaar; worden met water in orgaan geperst (oplossen van reukstoffen)
  • induceren van verschillende types sexueel gedrag, stimulatie door urine/vaginaal secreet
    oplikken
    Wegname zorgt voor verminderde sexuele handelingen
  • stimulatie zorgt voor vrijstelling GnRH  gonadotrope hormonen vrij uit hypofyse