Wat is de functionele structuur en de werking van de retina? Flashcards

1
Q

36a

A

Retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

36a Kegeltjes

A
  • kleurenzicht en scherp zicht bij daglicht

- stimulatie bij sterk of voldoende licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

36a Staafjes

A

onderscheid van verschillende lichtintensiteiten (bij sterk licht geen contrast en details)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

36a Ratio kegeltjes/staafjes

A
  • verschil sterk van species tot species (nachtdieren bijna alleen staafjes)
  • verschilt sterk van locatie op de retina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

36a Buitenste laag

A

staafjes en kegeltjes, verst verwijderd van corpus virium (glasachtig lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

36a Binnenste laag

A

laag neuronen = ganglioncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

36a Tussenlaag

A

neuronen met korte extensies of bipolaire cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

36a horizontale cellen

A

interneuronen verbinden groepen van sensorische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

36a amacriene cellen

A

interneuronen verbinden ganglioncellen
Licht door ongeveer 4 lagen totdat het ter hoogte van de staafjes/kegeltjes komt, veel
verwerking van retina zelf!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

36a Zeer complex

A

bevat excitatorische en inhibitorische synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

36a Blinde vlek

A

geen sensorische cellen, geen beeldvorming, bloedvaten komen oogbol binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

36a Meeste species

A

onevenredige spreiding van sensorische cellen over de retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

36a area centralis

A

dichtheid van sensorische cellen is het hoogst; naast blinde vlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

36a fovea centralis

A

midden van area centralis, alleen maar kegeltjes (mens) voor zeer scherp zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

36a detailzicht

A

Species met zeer goed scherpte zicht

  • bewegen van de ogen door de oogspieren in de oogkassen
  • nekspieren regelen positie van het hoofd
  • focus ligt op fovea centralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

36a Bij fovea centralis zitten de neuronen opzij getrokken

A

licht rechtstreeks op kegeltjes

Normaal gaat licht eerst door aantal neuronen voordat het op de sensorische cellen valt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

36a Grote vlakte dieren

A

geen circulair area centralis  visuele streep (densiteit sensorische cellen
hoog)
Focus niet belangrijk, wel overzicht van grote gebieden; oog/kopbewegingen niet zo gericht

18
Q

36b

A

Lichtstimulatie van sensorsische cellen

19
Q

36b Staafjes en kegeltjes bestaan uit

A
  • binnenste segment; vormt synaps met neuronen (bipolaire cellen)
  • buitenste segment; dichtst bij laag pigmenten, bevat lichtgevoelige receptormoleculen en
    membraan disks (platte schijfvormige membraanzakjes)
20
Q

36b Staafjes

A

lange buitenste segmenten met gelijke dikte

21
Q

36b Kegeltjes

A

kortere buitenste segmenten, kegelvormig

22
Q

36b Licht op retina

A

fotonen vastgezet door receptormolecuul in membraandisk

23
Q

36b Kegeltjes bevatten meerder types fotopigmenten, alle fotopigmenten

A

bevatten retinal;
verschil aan variaties van het opsine; G-proteine gekoppelde membraanreceptoren
Intact fotopigment; opsine en retinal sterk verbonden. Opsine in membraandisk

24
Q

36b Licht

A

retinal; vorming van cis naar trans, absorbeert licht  past niet meer; splisting van
opsine opsine; activeert G-proteine = transductie  hydrolase cGMP bij licht (hoge
concentratie cGMP in donker)

25
Q

36b Membraanoppervlak van buitenste segment

A

zeer hoge dichtheid ionenkanalen  Na+ lekt in de
cel
Zijn open wanneer cGMP geboden is dus in het donker! Cel is dan niet gestimuleerd

26
Q

36b Binnenste segment

A

pompt Na+ naar buiten door middel van Na/K-pomp

Blijft pompen in het donker door hoge concentratie van cGMP

27
Q

36b Donker

A

continue vrijzetting van neurotransmitters

28
Q

36b Licht

A

hyperpolarisatie van sensorische cellen  neurotransmittervrijstelling daalt
Daling van neurotransmittervrijstelling leidt tot stimulatie of inhibitie van ganglion
Verandering

29
Q

36b Stimulatie

A

concentratie cGMP neemt af  Na+ dicht  hyperpolarisatie  daling van
neurotransmittervrijlating  stimulatie/inhibitie ganglioncellen

30
Q

36b Kleurenzicht is golflengte afhankelijk

A

zwart absorbeert alle golflengtes, wit reflecteert alle

golflengtes

31
Q

36b basis kleurenzicht

A

Meerdere kegeltjes met hoofdgevoeligheid voor 1 golflengte

32
Q

36b Kleur

A

verschillende ratio van kegeltjes

33
Q

36b Aanpassing licht/donker

A

na splitsing fotopigment door licht; resynthese door serie van
enzymatische reacties.

34
Q

36b Sterk licht

A
  • weinig intact fotopigment in sensorische cellen
  • daling van lichtgevoeligheid
  • lichte adaptatie
  • contrasten nog wel waargenomen
35
Q

36b Overgang licht naar duister

A
  • initieel geen zicht
  • fotopigment opnieuw geresynthetiseerd; adaptatie aan donker
  • kegeltjes passen zich vlug aan, staafjes hebben veel langer nodig
36
Q

36b Overgang donker naar licht

A
  • licht adaptatie gebeurt sneller

- verblindt maar normaal zicht bereikt in minder dan 1 minuut

37
Q

36b Adaptaties

A
  • lichtcondities
  • verandering in neuronen (thv retina)
  • verandering in pupildiameter (lichtinval)
38
Q

36b Binoculair

A

diepte zicht  overlappende gezichtsveld

39
Q

36b Monoculair

A

geen diepte zicht  overlappen niet

40
Q

36b Vestibulo-oculair reflex

A
  • voorwerp op retina blijft gefixeerd
  • oogspieren doen de oogbol bewegen in tegengestelde richting van het hoofd
     reflexcentrum in hersenstam, steunt deel op info uit semi-circulaire kanalen
41
Q

36b Optokinetisch reflex

A
  • stabiliseert beelden op retina gedurende trage bewegingen van het hoofd
  • informatie vanuit het oog mbt beweging van beeld retina
  • bij uiterst limiet; terug naar middenpositie