Belangrijk; zie HFST 3 233 Flashcards

1
Q

23

A
  • cellichaam eerste preganglionaire neuron in hersenstam of ruggenmerg
  • synaps+postganglionaire neuron in autonome ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

23 Negatieve terugkoppeling

A
  • integratiecentrum; verschil sensorische input en referentie waarde minimaliseren
    Homeostase van inwendig milieu
  • mobiliseert lichaamsreserves bij stress
  • sympatisch vs parasympatisch zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

23a

A

Sympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

23a cellichamen van preganglionaire neuronen

A

aterale hoornen van lumbaal/thoracaal

ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

23a 3 prevertebrale ganglia

A

ventraal van ruggenmerg
 liggen als parelsnoer gerangschikt lans ruggenmerg
Bijnier directe verbinding vanuit ruggenmerg; alleen presynaptische verbinding
Kliercellen; gemodificeerde postganglionaire sympatische neuronen zonder axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

23a Presynaptisch

A

ALTIJD ACh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

23a Postsynaptisch

A

(nor)adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

23a Presganglionare synaptische vezels met elkaar verbonden

A

sympatische ganglia

  • veranderingen van sympatische activiteit verschillende organen bereiken
  • kan ook indivueel beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

23b

A

Parasympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

23b 2 gebieden

A
hersenstam of sacrale ruggenmerg
- functie per orgaan
- ganglia in wand of dichtbij doelorgaan
- geen verbinding tussen de ganglia
 Ach
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

23b Enterisch zenuwstelsel

A

complexe neuronen plexus; bevat sensorische cellen en motorneuronen
 regeling van activiteit van gladde spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

23b Alle perifere zenuwvezels met cellichamen IN CZS gebruiken

A

acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

23b Postganglionaire sympatische vezels

A

noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

23b zweetklieren; cholinergisch

A

acethylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

23b bijnieren; adrenergisch

A

adrenaline in bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

23b Receptoren op doelcellen van parasympatische systeem

A

gekoppeld aan G-proteïnen

17
Q

23b Muscarine; antagonist van receptoren

A

muscarine acetylcholine receptoren

18
Q

23b Finale resultaat

A

stimulatie/inhibitie van effectorcel

19
Q

23b Ionotroof (nicotinoide)

A

vlugge synaptische transmissie

20
Q

23b Metabotroof (muscarine)

A

trager verlengd effect op doelcellen

21
Q

23b Autonome zenuwvezels hebben andere synapsen

A

pre-synaptisch zwellingen = varicosities

diffuse verspreiding van neurotransmittor, individueel contact niet nodig

22
Q

23c Wisselwerking sympaticus – parasympaticus

A

Tegenovergesteld effect

Meeste bloedvaten alleen sympatische vezels

23
Q

23c Tonus

A

normale frequentie; kan verhoogd worden door AP

24
Q

23c Vasodilatatie

A

tonus verminderen (relaxatie, bloedvaten openen)

25
Q

23c Vasoconstrictie

A
tonus toenemen (bloedvaten vernauwen)
Beschermingsfactor
26
Q

23d

A

Controle over autonome zenuwstelsel

27
Q

23d integratiecentra

A

ruggenmerg, verlengde merg en hypothalamus

28
Q

23d Hypothalamus

A

is het coördinatiecentrum, connectie met limbisch systeem = emoties

29
Q

23d connectie met cerebrale cortex

A

emoties en bewustzijn