Vierde college: Hegel Flashcards
Waar ligt de nadruk op bij Hegels rechtssysteem?
In het hele stuk over het recht heeft Hegele het over het rechtssysteem dat geabstraheerd is van de concrete samenleving. Het rechtssysteem dat op zichzelf beschouwd is. Het accent ligt op de vormen van het systeem en niet op de inhoud. Bij de bespreking van contract komt dit terug. Een contract is een vorm, de inhoud van de vorm kan alles zijn. Je kunt een contract tekenen waarin staat dat iemand de volledige beschikking heeft over lichaam en geest van de andere persoon. Je kunt jezelf tot slaaf maken in een contract. Vanuit formeel oogpunt is daar niets mis mee. Het is een contract zoals alle andere contracten. Ze doen het contract vrijwillig onderschrijven. Materieel is er wel iets mis. In dit contract gebeurt iets dat tegen de natuur van de mens ingaat; de mens is vrij en lichamelijk wezen. Er is een tegenspraak tussen het idee van slavernij en de menselijke natuur. Inhoudelijke materieel is er iets mis en dat komt in het contract zelf naar voren. Als die mensen dat besluiten dan is een van die twee geen vrije contractant meer.
Waar gaat deel A over?
Deel A over het recht heeft ons geleerd dat het abstracte recht niet het goede bepaalt. Terwijl het goede wel hetgeen is waar we op doelen volgens Hegel. Het kan zijn dat iets legaal is, maar we hoeven het niet goed te vinden. Je vindt bijv. dat iemand de grens van de wet opzoekt en de geest van die wet negeert. Recht staat voor recht en abstraheert het idee van onrecht. Onrecht is een afwezigheid van recht, dus zonder recht is er geen onrecht. Recht is de normale toestand, onrecht is de afwijking van die normale toestand. In de vorm van het contract zit een rechtsidee: het is op grond van gelijkheid, etc. In de vorm van het recht zit het idee van recht vervat, maar de inhoud van een contract kan onrecht zijn. Twee mensen kunnen een contract opstellen en ondertekenen (volledig vrijwillig), waar iemand zichzelf bijv. tot slaaf wil maken. De mens kan niet alleen van nature zien, maar de mens is van nature ook vrij dus slavernij is een gebrek. Het formele of abstracte recht genereert niet het goede, maar wel het onderscheid tussen recht en onrecht.
Waar gaat deel B over?
de moraliteit. Het gaat over het menselijk vermogen om over goed en kwaad te oordelen. Zelf op basis van een redelijk inzicht over wat het goede is. Het probleem daar is dat het weten wat goed is tegenover de slechte werkelijkheid kan komen te staan. Er is vanalles mis met de werkelijkheid om ons heen, maar ik weet dat het niet deugd. Het bewustzijn kan aan dat eigen vermogen een gevoel van superioriteit ontlenen: ik ben goed, de werkelijkheid is slecht. Dat betekent niet dat de werkelijkheid helemaal goed wordt. Daarom hebben we geleefde normen en waarden nodig, dat we meenemen in ons handelen. We laten bijv. mensen uitspreken, ons mondkapje op doen, etc. Dat doen we zonder erbij na te denken. Het grote deel van onze overtuigingen en wat verboden en verplicht is doen we semi-automatisch. Het werkt vaak ook niet als we erover nadenken. Als je denkt zal ik door het rood fietsen, dan wordt het gevaarlijker dan gewoon te stoppen. Het is normaal geworden: in overeenstemming met heersende normen en gewoon en gangbaar (dubbele betekenis van normaal). Dat geheel van ingesleten normen die gewoonten zijn, noemt Hegel zedelijkheid. De samenleving is niet alleen een politieke gemeenschap, maar een zedelijk geheel. De leden van een samenleving zijn de lichamen van de samenleving. De ethiek van Hegel is dus een soort deugdethiek.
Uit welke drie delen bestaat de sfeer van de zedelijkheid?
familie, burgerlijke samenleving en de staat. Recht en moraliteit komen terug op hoger niveau, ze zijn hierin in opgenomen. Als concreet en als werkelijk. Bijvoorbeeld: eerlijkheid. Dat is in principe aanwezig in een vorm van contract. Een contract heeft als vorm eerlijkheid in zich. Het is een belangrijk principe voor het morele standpunt. Het wordt pas werkelijk als er een samenleving bestaat, wanneer de economie eerlijk is, de overheid de burgers niet voor de gek houdt. Dus recht en moraliteit komt terug in Hegels filosofie.
Wat is de familiesfeer?
De natuurlijkheid en onmiddellijkheid is hier belangrijk. Denk aan de warme sfeer van een huis en een thuis. Het is de sfeer van de lichamelijkheid, voortplanting, geborgenheid, waarborgenheid. Je groeit op in een veilig en geborgen gezin en omgeving. het is de plek van voortplanting, nieuwe burgers worden geborgen. Maar ze worden hier ook opgevoed tot goede burgers. Je identificeert je met je ouders en pas in je pubertijd ga je je eigen identiteit nog vormgeven. Geleidelijk aan wordt je sociale netwerk groter en je wordt erop voorbereid. Je krijgt bijv. zakgeld, zodat je leert om met geld om te gaan in de grote mensen wereld. Je krijgt bijv. een eigen horloge om te leren op de tijd te letten. Als je volwassen bent (rond de 18; willekeur!) stap je uit die familie dan stap je in de vreemde buitenwereld. Je hebt het over je studie, je eerste baan, erfgenaam, de bank, etc. In die grote wereld ben je in potentie zelf de stichter van een gezin, dat hetzelfde patroon herhaalt. Nieuwe individuen krijgen een rol die lijkt op de rol van hun ouders.
Hoe wil Hegel de burgerlijke samenleving denken?
Hegel wil de burgerlijke samenleving van binnenuit te denken. De samenleving met haar politieke vorm. Dus de samenleving vanuit zijn eigen positie in de samenleving. Dus vanuit de rationele beginselen/principes die de samenleving te denken. Dat klinkt ingewikkeld, maar het zijn algemene kenmerken die aan de samenleving toebehoren. De hele samenleving is een realisatie van een geest.
Wat is de burgerlijke samenleving?
De tweede sfeer: uitwendigheid en bemiddellijk. De menselijke individuen hebben zich ontwikkeld van een willend ik en subjectieve geest. Ze treden in contact met andere in verhouding die uitwendig zijn. Het zijn individuen die op het eerste oog uitwendig van jou zijn. De sfeer van de samenleving is de economie, de arbeid. Het is een particuliere belang. Het gaat om concurrentie, etc. Enerzijds zijn de verhoudingen uitwendig in tegenstelling tot het intieme van de familiesfeer. Individuen zijn atomen die op zichzelf bestaan (dat heb je ook in de familie, maar daar ben je meer op elkaar betrokken). Anderzijds is het in de burgerlijke samenleving middels als die anderen dat elk individu de eigen belangen en behoeften kan bevredigen. Er is een systeem van behoeften dat als geheel in principe alle behoeften van alle leden van de samenleving bevredigt. Bijvoorbeeld. Mensen hebben voedsel nodig. Stel je hebt daarvoor broodnodig (geldt niet voor alle samenlevingen).
Leg het voorbeeld van de bakker uit (burgerlijke samenleving).
Stel iemand is bakker en bakt brood. Een bakker bakt niet zijn eigen brood, hij bakt het voor anderen. Andere mensen kopen het brood bij de bakker met geld dat ze zelfs verdient hebben door hun baan. Met het verdiende geld kan de bakker de huur betalen, etc. Die verhoudingen zijn uitwendig, het maakt de bakker niet uit wie de klanten zijn. En de klanten maakt het niet uit wie de bakker is. Als je in een vreemde stad komt vraag je ook niet wie de leukste bakker is, maar waar de dichtstbijzijnde bakker is. Er is ook sprake van afhankelijkheid. De klanten zijn afhankelijk van de bakker en de bakker is afhankelijk van de klanten. Er is wederzijdse bemiddeling en afhankelijk. In principe is dat altijd ongeacht de persoon. De persoon kan belangrijk worden voor jou, maar dat is niet de basis van de primaire verhouding. Iedereen is in principe vervangbaar. Als de klanten de bakker verlaten, dan wil hij nieuwe klanten. Het boeit niet welke klanten. In die samenleving ben je maar een nummer, dat is je primaire indentieit. Je bent niet een nummer, maar je inwisselbaarheid is belangrijk in de samenleving.
Waarom speelt eerlijkheid een grote rol bij het voorbeeld van de bakker?
Eerlijkheid speelt hier ook een belangrijke rol. Als ik voor 1,50 brood koop krijg ik 50 cent terug als ik 2,00 euro geef. Ik vertrouw op de eerlijkheid van de bakker en de bakker vertrouwt dat ik met echt geld betaal. We rekenen op de eerlijkheid van de anderen. Maar er kan bedrog of misdaad ontstaan. Daarom is er rechtsspraak nodig. Dat is wat de wet veronderstelt. Een wet moet door iedereen gekent worden. Het is positief recht
het is recht dat gaat over eerlijkheid en rechten. Het is als recht in de wereld gezet. Misdaad en bedrog kan alleen bestaan als er eerlijkheid bestaat. Het kan ook alleen gunstig zijn als er een algemene wet is over eigendom.
Wat gebeurt er aan het eind van het verhaal?
de samenleving, de substantie, krijgt haar zedelijkheid terug. In de burgerlijke samenleving ben je een individu dat in vrije verhouding staat ten opzichte van andere vrije individuen. Je weet dat je naar een andere bakker kunt gaan. Je bent een vrij zelfstandig bijzonder persoon: een particulier. Als individu ben je op jezelf als individu aanwezig in de samenleving. De familie is een geheel. Het is een huishouden. Ze hebben hun eigen bijzonderheid; het bestaan als particulier. Hun op zichzelf gerichtheid. Het is een systeem van de atomistiek: de samenleving bestaat uit losse atomen. Ze vormen samen geen moleculen. Het zijn losse atomen die zich kunnen verbinden, maar ze hoeven elkaar niet tegen te komen. Er resteert iets van die substantie: een algemene bemiddelende samenhang. Er is geen verband tussen die individuele individuen, maar wel een externe algemeenheid. Er is een burgerlijke samenleving, maar wel een volk van atomen: dingen die met elkaar moleculen kunnen vormen (brood kopen bij de bakker), maar het blijven atomen ze gaan weer meteen uit elkaar. De samenhang die hierin ontwikkeling komt is de uitelrijke staat. Staat is daarbij een toestand. Het is een geregeld geheel dat goed in elkaar zit. Bij de bakker loopt het over het algemeen ook op rolletjes. De staat bestaat alleen maar in de vorm van het goed geregelde geheel: de dingen die op elkaar zijn afgestemd.
Waaruit bestaat de bijzonderheid van personen?
Mensen in de samenleving hebben behoeften en willen die bevredigen. De samenleving is een optelsom van atomen, particuliere individuen, die hebben behoeften en die kun je bij elkaar optellen. Dan heb je een totaal aan behoeften. Die burgerlijke samenleving is een vermogen om die behoeften te voorzien. Er zijn verschillende manieren in die burgerlijke samenleving om die behoeften te bevredigen. Er is bijna nooit een situatie dat iemand zijn eigen behoeften helemaal kan bevredigen. De meeste behoeften worden bevredigt door bemiddeling: als ik een kop koffie zet, dan heb ik daar bijna niets aan gedaan. Het kopje heb ik niet gemaakt, de koffie heb ik niet gemaakt, etc. Ik heb ook niet mijn eigen laptop gemaakt, etc. De bevrediging van behoeften wordt bijna altijd gemaakt door de uiterlijke sfeer, bijna nooit helemaal door onszelf. Het is een hoog niveau van bemiddeling. Voorwerpen zijn immers al eigendom. Ik heb al een laptop en dat is een vorm van bemiddeling om mijn studie te volgen. Ik heb een besef van mijn lange reeks van behoeften en voor een deel is dat gelijk aan dat van anderen (eten en drinken). Maar het kan ook verschillend zijn: anderen eten bananen, ik niet want ik ben allergisch. Dus het is mijn specifieke behoeften: het is een hele lange lijst. Dat voor mij gewoon beschouw is een hele lange reeks. Aan de andere kant vindt die verkrijging ervan plaats door vernieuwde arbeid. Ieder van ons verricht arbeid. Via die arbeid wordt inkomen verworven en kan inkomen de behoeften bevredigen. Bij Hegel zie je dat arbeid en geld de centrale begrippen worden (hier zijn de marxisten op doorgegaan). Geld is geen simpele ruil meer, het is veel ingewikkelder en indirecter. Het is een onderdeel van een groot systeem dat Hegel de burgerlijke samenleving noemt.
Waar gaat algemeenheid over?
In de algemeenheid (daar gaat het uiteindelijk om) komt naar voren in de bijzonderheid van de behoeften. De manier waarop ik (ieder ik) voorzien wordt in mijn behoeften wordt steeds abstracter en indirecter. Die wordt steeds verfijnder. Bij de bakker kijk ik naar alle broodsoorten. De bakker moet meerdere broodsoorten aanbieden, want iedere klant wil iets ander. Het is een verbrokkeling: het is een arbeidsverdeling, je moet een specialist wordt. Bakker is een vak. Je bent niet iemand die toevallig een oven heeft. Maar het is een beroep. In de sfeer van de burgerlijke samenleving is het beschaving. Beschaving is de verfijning van de behoeften en de toename van specialisatie in het voorzien van het bevredigen van de behoeften. Al dat soort beroepen die onderdeel zijn van het systeem van het bevredigen van behoeften hebben de vorm aangenomen van specialisten. In de sfeer van de burgerlijke samenleving is het de sfeer van beschaving.
Wat is de standenmaatschappij?
De standenmaatschappij is cruciaal. Het is een van de plekken waar Hegel het goede van de samenleving een plek geeft. Het gaat bij Hegel echter niet om een standenmaatschappij in de zin van een maatschappelijke stand. Hegel wil daar wel iets van terug, maar brengt het tot een hoger niveau. Individuen regelen zichzelf tot een stand in tegenstelling tot de Franse standenmaatschappij of de feodale standenmaatschappij. Bij Hegel mogen individuen zelf hun plek vinden en verwerven. Het is niet in tegenspraak met de vrijheid van het individu. Die standen van Hegel is primair economisch. De eerste stand de landbouw. De tweede stand is de handel en de nijverheid. En de derde stand is de ambtenarij.
Hoe behandelt Hegel recht in de vorm van rechtspraak?
Niet primair strafrecht, maar civiel of burgerlijk recht: al het recht van menselijk verkeer. Dat recht is niet abstract of formeel, maar positief en concreet. Als je een bijbaan hebt, dan is het geregeld door het positief arbeidsrecht. Het is niet abstract, maar concreet. Het is volgens Hegel een beperkte realisatie van algemeenheid. Het recht organiseert de bijzonderheid, particulariteit. Het grijpt in op iets dat er al is. Vanuit zichzelf redeneert kunnen leden van de samenleving dingen willen die ze kunnen, maar ze kunnen hierbij tegen de grenzen van de wet aanlopen. Sommige dingen blijken niet te mogen. Er zijn grenzen aan het mogelijke gedrag gesteld. Een onderneming die zich bezighoudt met het milieu, doet dat alleen omdat er een extern positief recht is. Dit zorgt ervoor dat iedereen zich aan de regels houdt. Het is hooguit toevallig goed. Het is niet de verwerkelijking van het algemene goede, omdat niet alle particulieren zich daarop richten.
Welke driedeling bevat Hegels systeem?
De tekst van Hegel vertoont zich steeds op een driedeling. Die gaat bijna altijd op. In het algemeen geldt dat het A deel staat voor eenheid, onmiddellijkheid en natuurlijkheid. Het B deel staat voor uitwendigheid, bemiddelijk en kunstmatigheid. Het C deel gaat over herstelde eenheid, teruggekeerde onmiddelijkheid en het bewustzijn van die onmiddelijkheid. Het staat voor een nieuwe natuur van de zedelijke gemeenschap. We weten instinctmatig dat het niet de oorspronkelijke natuur is. In de burgerlijke samenleving leven we als vissen in het water, maar we zijn geen vissen en de burgerlijke samenleving is geen water. Het is een geestelijke bemiddelijking die natuurlijk aanvoelt maar niet natuurlijk is. In A is het zichzelf, in B komt het tegenover iets anders te staan en C komt het weer bij zichzelf in een geestelijke eenheid waarbij het in B tegenover stond en het in A zichzelf was. Een voorbeeld: in het abstracte recht claimde een willend ik het natuurlijk recht van eigendom (deel A). In deel B staat de moraliteit tegenover een boze wereld. In deel C realiseert zich de geestelijke substantie in de context van het gezin en ten slotte in de natie van een volk met een gedeelde geest die zich als een eenheid vormt. Dit is volgens de idee van de zedelijke gemeenschap: het is geen empirische beschrijving. Hegel beschrijft een begrip van een politieke gemeenschap met een politieke vorm zoals hij werkzaam is, maar niet empirisch gerealiseerd is.