Derde college: Hegel Flashcards
Leg het verband tussen de kolonisten van Catan en Hegels filosofie uit.
De struikrover is Hegel. Het is een belangrijk figuur in het spel. De struikrover heeft een bewustzijn van zichzelf. Terwijl hij zich bevindt in het spel, ontwikkeld hij zich door vragen te stellen, antwoorden te vergaren en meer te begrijpen over wat er gaande is. Waarom sta je op dit veld en waarom opeens op dat andere? De struikrover treft zich steeds op een ander veld, waarom beweeg ik. Wat zijn de krachten waarin de struikrover onderhevig is. Wat is de logica van het spel. Door hier vragen over te stellen en antwoorden te verwerven (negatie van de dialectiek). Dan eindig je als iemand die kan zeggen dat hij op het niveau zit van de ontwerper van het spel. Je snapt de gedachte van het spel, waarvan je de hele tijd onderdeel was. Dat is de substantie die subject geworden is, die zichzelf volledig begrijpt.
Welke rol speelt ontwikkeling in Hegels filosofie?
Er is altijd al concrete werkelijkheid in ontwikkeling. Hegel denkt vanuit het spel/de werkelijkheid. Die ontwikkeling is globaal, progressief (soms gaat het even mis) en teleologisch: het doel zelf, het is het doel van de werkelijkheid. De ontwikkeling is gericht op een ontplooiing. Die vindt plaats in een geschiedenis, waar de filosofie een onderdeel van uitmaakt. Hegel bevindt zich op een punt in die geschiedenis niet op het eindpunt.
Hoe probeert Hegel zijn systeem te begrijpen?
Hegels systeem probeert de werkelijkheid te denken vanuit de werkende principes. De beweging van de struikrover van het ene naar het andere veld is iets dat gebeurd in de werkelijkheid. Die struikrover probeert te snappen wat er gebeurt. Als je weet wat de spelregel is van de struikrover kun je met de struikrover spelen. Die spelregel is dus een werkend principe. In de spelregels staat wat die struikrover doet.
Waarin valt de orde van de werkelijkheid samen?
De orde van de werkelijkheid valt uiteindelijk samen met de ordening van het filosofisch systeem het is een match. Als het filosofisch systeem ontwikkeld is en de struikvogel zich uiteindelijk begrijpt. Het is dus een logisch proces. Het gaat om een logica die eraan voorafgaat. Het idee heeft tijd, leven, plaats nodig om zich te kunnen ontwikkelen/volledig ontplooien. Er is niet eerste een natuurtoestand en vervolgens een politieke toestand. Er is een orde aanwezig in de tekst, maar die volgorde is niet het punt waar het omgaat. De volgorde is een gevolg van de onderlinge oderling.
Wat is de algemene situatie van waaruit Hegel denkt?
Hegel denkt in en vanuit een concrete situatie waarin hij zich bevond: als vader, leraar, burger, etc. De algemene situatie waarin Hegel denkt is de constitutionele monarchie. Dat wil zeggen een constitutie in de zin van een politeia. De grondwet en de constitutie is anders. De constitutie is het geheel waar de grondwet onderdeel van is. De grondwet staat boven de koning of koningin, dat is een constitutie. Het tot stand komen van constitutie is een historisch concept.
Uit welke drie delen bestaat de indeling van de tekst?
Het gaat over de vrije wil, zelf, allereerst en afzonderlijk van wezen. Vervolgens zijn er nog drie delen:
1. De persoon.
2. Moraliteit.
3. Zedelijkheid.
Zedelijkheid bestaat ook uit drie delen: Familie, burgerlijke samenleving en staat als politiek systeem. Wij richten ons alleen op recht.
Wat is recht?
Recht betekent recht, niet wet. Recht is zoals het hoort, dat wat juist is. Het recht dat wat recht is, is inhoudelijk goed. Het verschijnt als wet in de werkelijkheid: wetsregels, wetspraakt, etc. Het wet verschijnt uitwendig in de wereld om ons heen, dat is het positieve recht. Het is geponeerd: neergezet. De kern is dat recht de primaire categorie is voor Hegel. De wet is een uiteindelijke verschijningsvorm van het recht in de samenleving. Dit is een uiteenzetting van recht, het is recht alsof er geen samenleving is. Hegel weet dat er altijd een samenleving is en dat er regels zijn. Los van een samenleving met politeia wat je daarvan kunt denken.
Hoe zou Hegel natuurrecht (Spinoza) omschrijven?
Natuurrecht is recht dat bestaat om vorm de menselijke natuur. Het is recht voortvloeiend uit de menselijke natuur. Het is allereerst eigendom. Recht in de wereld die conform wordt uit willende ikken. Eigendom is niet alleen feitelijk van mij, maar ook rechtens van mij. Ik word me bewust van mezelf door mijn eigendom, door de dingen van mij. Eigendom is niet iets natuurlijks of materials, als eigendom is het iets geestelijks. Een hond bezit een bot, alleen in hoe ver die hond dat bot in zijn bek heeft. Bij een mens blijft dat bot gewoon van de mens ook als je het even weglegt. Anderen mogen dat bot niet zomaar van je pakken. Eigendom zijn is dus een geestelijke eigenschap van een subject. Het is een geestelijke verhouding tussen een persoon en een iets, het is een zaak. Een soort onzichtbaar label. Maar het is ook objectief. Het is ook echt mijn eigendom, het is niet slechts een gevoel. Het is echt mijn eigendom. Eigendom wordt daarom ook erkent als eigendom door anderen. Anderen kunnen het pakken, maar ze weten dan dat ze het van je stelen. Stelen is iets afpakken van iemand dat al van iemand anders was.
Waar draait eigendom om bij Hegel?
De verhouding ten opzichte tot anderen is belangrijker (dit is van mij en dat van jou) dan wat precies mijn eigendom is. Er zijn noodzakelijk dus anderen in het spel. Die verhouding wordt bemiddeld door een bepaalde zaak. Zaak is een oneindig iets dat geschikt is om eigendom te zijn. Ieder persoon met betrekking tot een willekeurige zaak kan iets in die zaak leggen. Maar je hoeft dat niet te doen, dus je bent vrij. Je kunt afstand van je eigendom bijv. overdragen aan een ander. Dan wordt het van die ander. Je geeft bijv. iets van jou cadeau aan die ander. Als je het hebt overgedragen dan is het ook van die ander.
Wat is de verhouding van recht tot onrecht?
Het lijkt alsof Hegel het heeft over burgerlijk recht, maar hij heeft het over rechten zonder burgerlijk wetboek en rechten. Het gaat waarover het burgerlijk recht gaat, wat dat op papier allemaal regelt. Recht en onrecht staan niet tegenover elkaar als twee uitsluitende categorieën. Maar als iets (recht) en de ontkenning van dat iets (onrecht). Bijv. weer en onweer, vermogen en onvermogen en zin en onzin. Onzin is het ontbreken van zin, waar zin eigenlijk wel aanwezig zou moeten zijn hetzelfde geldt voor recht en onrecht. Kwesties van recht en onrecht zijn al aanwezig als er nog geen rechter aan te pas komt. In de dimensie van willigrecht. Dit kun je vergelijken met een ruzie op het schoolplein. Hoe lossen de kinderen het op zonder de leerkracht? Op welke gronden vinden kinderen het gevoel van bedrog terecht of onterecht.
Hoe kunnen we de inhoud van een contract los denken van juridische samenhangen of politieke samenlevingen?
Het gaat niet over contracten die niet ingebed zijn in de politieke samenlevingen. Stel je komt twee mensen tegen van verschillende stammen. Een iemand kan goed vissen en de ander kan goed kruiden. Zij maken een deal, want ze kunnen lekkere vis verkopen. Je kunt alleen aan het gedrag van hun zien, dat zij een contract hebben. Daarvoor moet je snappen wat een wil en een contract is. Als een beer die vis wil hebben, zal die gewoon die vis pakken. Mensen moet snappen waar het overgaat, dus een mens pak het niet zomaar. An sich, geestelijk, moet de mens het snappen. Maar het is ook objectief, je kunt niet zomaar van gedachten veranderen. Een deal is een deal. Het is een geestelijke objectieve zijnswijze. Het contract drukt een wilsgemeenschap uit. Twee willen willen hetzelfde, ze hebben een gedeelde wil. Ze delen die wil.
In hoeverre zit de objectieve geestelijkheid in ons?
Dat objectief geestelijk zit spontaan in ons. Het is al aanwezig. Dat komt doordat wij onderdeel zijn van een substantie die zichzelf wil begrijpen, wij zijn zo’n struikvogel van Catan. Die teleologie zit er op de achtergrond in. Wij maken een onderscheid tussen de substantie en de waarde van de inzit van de doel. Die twee mensen uit de verschillende stammen die hebben al een besef van hoeveel vissen vangen en kruiden plukken een redelijke verhouding is in het contract. Ze weten hoe eerlijk moet worden omgegaan met hun contract. Vanuit de geestelijke natuur hebben we een notie van willigheid. Er is ook altijd een materiële dimensie aanwezig. Er is honger, echte vissen en kruiden. Maar daar gaat het niet om. Het gaat dus niet om een spookwereld. Het is objectief want je kan niet zomaar uit het contract. Maar het contract kan wel onwillig zijn. Als je kapot gaat van de honger maak je misschien een onwillige doel omdat je honger hebt. Recht en onrecht staan hier dus tegenover elkaar. Door de vorm van het contract worden ze niet zomaar uitgesloten. Ze bestaan, maar ze zouden niet moeten bestaan.