Tweede college: Hegel Flashcards
Wat betekent seculiere existentie: Weltliche existent?
De wereld om ons heen. Tijdsgebonden, plaatsgebonden wereld. Het is het uitwendige versus het inwendige. Het is niet zozeer gericht op religie. Weltliche existent is het daadwerkelijk worden. ijv. de vrijheid van de mens krijgt de vorm van een wet. Het is iets externs.
Welk geloof hield Hegel aan?
Het protestantisme. Dit is een religie die gericht is op het innerlijke. Bij Hegel komt dat van Luther af. Hegel had zich ook verdiept in de theologie, waardoor hij er diep in zat.
Welke historische gebeurtenis is voor Hegel van groot belang?
De ontwikkeling van het christendom en de ontwikkeling van het protestantisme. Hegel denkt historisch. Dit zijn historische ontwikkelingen. Inhoudelijk is het christendom een waarheid, maar het verschijnt (komt ter wereld) tijdens de geschiedenis. Het idee was er al en werd door het christendom ter wereld gezet. Hegels geschiedenis staat 100% in de christelijke traditie. Met het christendom komt het idee ter wereld.
Welke kritiek heeft Hegel op de oude Grieken als Plato en Aristoteles?
Bij Plato en Aristoteles was je vrij als je burger was van een vrije polis. Onder bepaalde vormen was een burger vrij. In het christendom is de mens als zodanig vrij los van bepaalde omstandigheden. Volgens Hegel wisten Plato en Aristoteles dus niet echt wat vrijheid was. Het is niet dat ze dom waren, maar de samenleving had een beperkte vorm op grond van dat beperkte idee van vrijheid. In de Griekse en Romeinse wereld was slavernij bijv. realiteit en bij Hegel is slavernij niet denkbaar.
Wat gebeurt er wanneer de idee voltooid is (Absolute idee)?
Dan vallen vrijheid en noodzakelijkheid samen. Er is geen uitwendig iets dat dan bepaald. De idee is hetgeen dat bepaald. De volledige realisatie van de idee is een soort gebouw dat helemaal gebouwd is, het is af. Het begrip is het bouwplan. De vrije wil is de mens, in elk mens zit een vrije wil en elk mens is subjectieve geest. Subjectieve geest bestaat als die veelheid menselijke individu. Hegel heeft geen metafysica. Hij heeft alleen maar een logica. Die subjectieve geest die wil zich uitwenidge, die wil naar buiten. Elk van ons wil zich laten zien in de werkelijkheid aan anderen. Wij hebben niet in de gaten dat als ik iets aan het doen ben ik mijn geest naar buiten aan het brengen ben, dat is die veruitwendiging. Wij mensen zijn daar vanuit onszelf opgericht. Wij willen gezien, gekend en gehoord worden. Dit laten zien in de buitenwereld doen we in de objectieve geest. De subjectieve geest is vanuit zichzelf gericht op die uitwendiging en die uitwendiging vindt plaats in de objectieve geest. Bijv. dit college met de studenten en docenten. Het is een objectief gegeven door de universiteit. Het begint om half 11 en dat is objectief gegeven. Dat wij met elkaar communiceren is een uitwendiging. Dat geheel vindt plaats in een setting die we objectief geest zullen noemen. Het zijn allemaal objectieve zaken die geestelijk zijn. Half 11 is iets menselijks iets geestelijk. Wij mensen als subjectieve geest kunnen ons verhouden tot de objectieve geest, bijv. tijdsrekening. Wij houden het ook zelf zo kunnen inrichten, omdat wij geest zijn.
Leg de relatie tussen recht en plicht uit.
We hebben een vrije uitwisseling van communicatie en informatie in vrijheid. Dat kan alleen omdat die structuur er is, die is onderdeel van objectieve geest en recht. Als student heb ik recht om tijdens colleges vragen te stellen. De docent heeft de plicht om op die vragen in te gaan. Dat recht en die plicht maakt vrije communicatie mogelijk. Het recht is geen beperking van vrijheid, het maakt vrijheid juist mogelijk. De tegenstelling tussen recht en plicht is dan ook een soort schijntegenstelling. Het recht aan de ene kant en de plicht aan de andere kant heeft een betrekking op elkaar. Samen zijn recht en plicht een verhouding tussen vrije geesten en willende ikken.
Hoe kun je jezelf tot persoon realiseren?
Door eigendom (te zeggen dat is nu van mij!). Realiseren heeft een dubbele betekenis: iets wordt werkelijk en iets wordt bewust van. Het bestaan dat een persoon aan zijn vrijheid geeft is zijn eigendom. In de zaken die van mij zijn, verschijn ik voor mezelf objectief als eigenaar. Ik zie als eigenaar dat ik een persoon ben. Iets moet veruitwendigd worden om gekend te worden. Het is een voorwaarde om gekend te worden dat men zich moet veruitwendigen. Daardoor realiseer ik me dat ik vrij ben als eigenaar. Als ik alleen maar zou denken, ben ik een potentiële eigenaar. Dan kan ik niet voor mezelf verschijnen dat ik een eigenaar ben. Het gaat voor Hegel om de verhouding tussen de eigenaar en het eigendom.
Wat is irrelevant voor Hegel omtrent eigendom?
Het maakt bij Hegel niet uit wat je eigendom is. Je eigendom is deels toevallig. Dat ik eigendom heb, is voor Hegel noodzakelijk. Maar wat het eigendom is, is contingent. Ik kan er alsnog afstand van doen. Ik ben gehecht aan eigendom maar niet aan dit stukje eigendom of aan dat stukje eigendom. Het gaat om een verhouding tot andere personen, die door dingen als eigenaar worden gezien. Stel ik heb vier appels en iemand anders heeft twee eieren. We ruilen twee appels tegen een ei. Dat veronderstelt dat we afscheid doen aan hetgeen ons eigendom waren. Ik moet mij vrij verhouden tot mijn appels wil ik een ei kunnen krijgen. Daarvoor is vereist dat ik gehecht ben aan het principe van eigendom, maar ook dat ik niet gehecht ben aan mijn eigendom als specifiek object. We kunnen alleen zaken doen (eigendom uitwisselen) door deze eisen.