Tentamenvragen h7 tot en met 10 Flashcards

1
Q

Wat beschrijft het preoperationele stadium volgens Piaget?
A) Het gebruik van logische operaties
B) Het gebruik van symbolisch denken
C) Het vermogen om abstract te redeneren
D) Het volledig begrijpen van regels

A

B) Het gebruik van symbolisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een belangrijk kenmerk van de psychosociale ontwikkeling in de vroege kindertijd?
A) Ontwikkeling van autonomie versus schaamte en twijfel
B) Ontwikkeling van identiteit versus rolverwarring
C) Ontwikkeling van industrie versus minderwaardigheid
D) Ontwikkeling van intimiteit versus isolatie

A

A) Ontwikkeling van autonomie versus schaamte en twijfel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verandert het zelfconcept van kinderen tijdens de middelbare jeugd?

A) Kinderen richten zich alleen op fysieke kenmerken
B) Het zelfconcept blijft statisch en verandert niet
C) Het zelfconcept ontwikkelt zich niet tot de adolescentie
D) Kinderen beginnen zichzelf te vergelijken met anderen

A

D) Kinderen beginnen zichzelf te vergelijken met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een voorbeeld van een externaliserend gedragsprobleem?
A) Angst
B) Agressie
C) Depressie
D) Zelfkritiek

A

B) Agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe beïnvloeden peers de sociale ontwikkeling in de middelbare jeugd?
A) Peers hebben weinig invloed op sociale vaardigheden
B) Peers hebben alleen invloed op cognitieve ontwikkeling
C) Peers spelen een grote rol in het ontwikkelen van zelfvertrouwen
D) Peers zijn irrelevant voor sociale ontwikkeling

A

C) Peers spelen een grote rol in het ontwikkelen van zelfvertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een kenmerk van de morele ontwikkeling tijdens de middelbare jeugd?
A) Kinderen zijn volledig egocentrisch
B) Kinderen hebben geen inzicht in morele regels
C) Kinderen kunnen abstracte morele dilemma’s oplossen
D) Kinderen ontwikkelen een beter begrip van rechtvaardigheid

A

D) Kinderen ontwikkelen een beter begrip van rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke fysieke verandering vindt plaats tijdens de vroege kindertijd?
A) Versnelling van groei en motorische ontwikkeling
B) Afname van eetlust en slaap
C) Verandering van hormoonspiegels
D) Puberteit

A

A) Versnelling van groei en motorische ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe draagt symbolisch spel bij aan de cognitieve ontwikkeling in de vroege kindertijd?
A) Het ontwikkelt logisch denken
B) Het versterkt taalvaardigheden en probleemoplossing
C) Het vermindert de creativiteit
D) Het ontwikkelt zich pas in de adolescentie

A

B) Het versterkt taalvaardigheden en probleemoplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontwikkelen kinderen hun moreel redeneren volgens Kohlberg?
A) Ze ontwikkelen moreel redeneren onafhankelijk van de omgeving
B) Ze doorlopen stadia, beginnend met preconventioneel redeneren
C) Hun moreel redeneren is volledig afhankelijk van straf en beloning
D) Moreel redeneren ontwikkelt zich pas in de volwassenheid

A

B) Ze doorlopen stadia, beginnend met preconventioneel redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke fysieke veranderingen treden op tijdens de middelbare jeugd?
A) Toename van kracht en coördinatie
B) Groeispurt van hersenen
C) Hormonale veranderingen
D) Puberteit begint

A

A) Toename van kracht en coördinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat beschrijft het preoperationele stadium volgens Piaget?
A) Het gebruik van symbolisch denken maar zonder logisch redeneren
B) Het vermogen om logisch en abstract te denken
C) Het vermogen om mentale representaties te maken van objecten
D) Het vermogen om complexe wiskundige problemen op te lossen

A

A) Het gebruik van symbolisch denken maar zonder logisch redeneren
h7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is egocentrisme in de vroege kindertijd volgens Piaget?
A) Het vermogen om meerdere perspectieven tegelijkertijd te begrijpen
B) Het onvermogen van een kind om de wereld vanuit een ander perspectief te zien
C) De ontwikkeling van een sterk gevoel van eigenwaarde
D) Het vermogen om morele dilemma’s op te lossen

A

B) Het onvermogen van een kind om de wereld vanuit een ander perspectief te zien
h7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat beschrijft de concreet-operationele fase?
A) Het vermogen om hypothetische situaties te bedenken
B) Het vermogen om mentale handelingen uit te voeren op fysieke objecten
C) Het vermogen om abstracte ideeën te visualiseren
D) Het vermogen om logische redeneringen op sociale relaties toe te passen

A

B) Het vermogen om mentale handelingen uit te voeren op fysieke objecten
h8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is seriation?
A) Het vermogen om objecten te groeperen op basis van hun grootte of vorm
B) Het vermogen om objecten in een logische volgorde te plaatsen
C) Het vermogen om abstracte concepten te categoriseren
D) Het vermogen om mentale representaties te maken van objecten

A

B) Het vermogen om objecten in een logische volgorde te plaatsen
h8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het kernconcept van Erikson’s stadium ‘industry vs. inferiority’?
A) Het ontwikkelen van autonomie bij kinderen
B) Het vinden van identiteit in de adolescentie
C) Het ontwikkelen van competentie door succes op school en in sociale situaties
D) Het ontwikkelen van intimiteit in relaties

A

C) Het ontwikkelen van competentie door succes op school en in sociale situaties
h9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent “social comparison”?
A) Het vergelijken van zichzelf met anderen om zelfvertrouwen te versterken
B) Het vermijden van sociale situaties om angst te verminderen
C) Het beoordelen van morele dilemma’s binnen een sociale context
D) Het aanleren van sociale vaardigheden door observatie

A

A) Het vergelijken van zichzelf met anderen om zelfvertrouwen te versterken
h9

17
Q

Wat is formeel-operationeel denken?
A) Het vermogen om logische problemen op te lossen zonder fysieke objecten te gebruiken
B) Het vermogen om alleen abstract te denken zonder logische verbanden
C) Het vermogen om mentale representaties van eenvoudige objecten te maken
D) Het vermogen om complexe motorische handelingen uit te voeren

A

A) Het vermogen om logische problemen op te lossen zonder fysieke objecten te gebruiken
h10

18
Q

Wat is volgens Erikson de belangrijkste psychosociale taak van de adolescentie?
A) Het ontwikkelen van vertrouwen
B) Het ontwikkelen van autonomie
C) Het ontwikkelen van een gevoel van identiteit
D) Het ontwikkelen van intimiteit

A

C) Het ontwikkelen van een gevoel van identiteit